In deze zaak heeft eiser, een werknemer, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, [gedaagde] B.V., wegens achterstallig loon. Eiser stelt dat hij van 7 januari 2025 tot en met 6 februari 2025 in dienst was als chauffeur/planner en recht heeft op een totaalbedrag van € 4.633,86 bruto, maar slechts € 643,20 netto heeft ontvangen. Eiser heeft een spoedeisend belang bij de betaling van het achterstallige loon, aangezien hij dit nodig heeft voor zijn levensonderhoud. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen, ondanks het verweer van [gedaagde] dat er geen spoedeisend belang meer zou zijn en dat er sprake zou zijn van verrekening met een gefixeerde schadevergoeding. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang, gezien de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst een nietig proeftijdbeding bevatte, waardoor eiser recht had op zijn loon. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [gedaagde] ook in de proceskosten veroordeeld.