ECLI:NL:RBOVE:2025:6052

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
ak_23_1400
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid inzake de aankoop van een hotel door het COA

Deze uitspraak betreft het verzoek van eiser op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie over de aankoop van een voormalig hotel door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser heeft het COA verzocht om documenten met betrekking tot deze aankoop, maar was ontevreden over de verstrekte informatie en de wijze waarop het COA de zoekslag naar documenten heeft uitgevoerd. Eiser stelde dat het COA niet voldoende had gezocht en dat er meer documenten beschikbaar moesten zijn. De rechtbank oordeelt dat de zoekslag van het COA niet inzichtelijk genoeg is en dat de besluiten van het COA onvoldoende gemotiveerd zijn. Hierdoor slaagt het beroep van eiser en moet het COA een nieuw besluit nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het COA de proceskosten van eiser moet vergoeden en dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, wat leidt tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van het COA en draagt hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser (hierna: [eiser])

en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder (hierna: het COA)
(gemachtigde: mr. drs. M.H.A. Bakkum).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over het verzoek van [eiser] op grond van de Wet open overheid. [eiser] heeft het COA verzocht om informatie over de aankoop van hotel [locatie] in [plaats 1]. [eiser] is het niet eens met de besluitvorming van het COA op dit verzoek. Volgens [eiser] is niet duidelijk waar het COA op heeft gezocht en moeten er veel meer stukken beschikbaar zijn. Ook is ten onrechte informatie niet geopenbaard en is [eiser] niet gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat de door het COA uitgevoerde zoekslag naar documenten niet inzichtelijk is. Dat maakt dat het beroep van [eiser] slaagt en dat het COA een nieuw besluit moet nemen.

Procesverloop

1. [eiser] heeft op 16 september 2022 op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) verzocht om, kort gezegd, informatie met betrekking tot de aankoop van hotel [locatie] in [plaats 1]. Met het besluit van 7 februari 2023 heeft het COA hierop beslist en documenten aan [eiser] verstrekt. [eiser] heeft vervolgens bezwaar gemaakt.
1.1.
[eiser] heeft op 21 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar gericht tegen het besluit van 7 februari 2023.
1.2.
Op 17 augustus 2023 heeft het COA alsnog een beslissing op het bezwaar van [eiser] genomen (hierna: bestreden besluit I).
1.3.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het alsnog genomen reële besluit.
1.4.
Het beroep is behandeld op de zitting van 27 maart 2024. [eiser] en zijn echtgenote [naam 1] waren hierbij aanwezig. Namens het COA waren mr. J.C. Meijer, [naam 2] en mr. A.G.A. van Rappard aanwezig.
1.5.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
1.6.
Op 13 augustus 2024 heeft het COA een aanvullend besluit op het bezwaar van [eiser] genomen (hierna: bestreden besluit II).
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. [eiser] was hierbij aanwezig. Namens het COA waren mr. J.C. Meijer, [naam 3] en mr. drs. M.H.A. Bakkum aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
2. Het (proces)belang van [eiser] bij een beslissing van de rechtbank over het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, is weggevallen. [eiser] heeft immers inmiddels een inhoudelijke beslissing op bezwaar ontvangen.
2.1.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2.
Omdat de beslissing op bezwaar door het COA is genomen, nadat [eiser] beroep heeft ingesteld, moet het COA het griffierecht aan [eiser] vergoeden. Ook is er aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 12 hierna.
Beroep tegen de besluitvorming op het Woo-verzoek
Het Woo-verzoek
3. Op 16 september 2022 heeft [eiser] verzocht om alle informatie die ziet op de aankoop van het hotel [locatie] in [plaats 1]. [eiser] heeft hierbij ook specifiek verzocht om informatie van de besprekingen over de inzet van de dwangmaatregel, de met betrekking tot dit hotel gesloten overeenkomsten en informatie over onderhandelingen die tussen het COA en anderen over andere locaties binnen de gemeente [plaats 2] zijn gevoerd. Daarnaast heeft [eiser] verzocht om stukken die zien op de besprekingen met derden, alle juridische adviezen en informatie die ziet op afkoopregelingen.
De besluitvorming
4. Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het COA op dit verzoek beslist. Bij dit besluit is een aantal documenten openbaar gemaakt en is openbaarmaking van enkele documenten geweigerd. Ook is een aantal persoonsgegevens weggelakt.
4.1.
In bestreden besluit I heeft het COA het door [eiser] ingediende bezwaar tegen het besluit van 7 februari 2023 ongegrond verklaard. Volgens het COA is het besluit van 7 februari 2023 voldoende gemotiveerd en zijn daarbij alle beschikbare documenten geheel of gedeeltelijk geopenbaard. Twee documenten zijn op goede gronden in hun geheel geweigerd. Ten aanzien van enkele documenten heeft het COA de grondslag van de weigering tot openbaarmaking gewijzigd.
4.2.
In bestreden besluit II is overwogen dat het COA [eiser] nog heeft gehoord en dat een nadere zoekslag heeft plaatsgevonden. Hierbij zijn aanvullende documenten aangetroffen. Het COA heeft besloten deze documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken. Dit betreft twee lijsten met respectievelijk 52 en 81 documenten. Het COA heeft hierbij de in de documenten opgenomen persoonsgegevens niet openbaar gemaakt voor zover het gaat om gegevens van medewerkers die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden.
De gronden van beroep
5. Volgens [eiser] zijn de bestreden besluiten innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds is overwogen dat er niet meer informatie is dan al is verstrekt en anderzijds wordt nieuw aangetroffen informatie niet geopenbaard op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Woo. Naar de mening van [eiser] is deze weigeringsgrond in de bestreden besluiten ten onrechte niet gemotiveerd en heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. [eiser] heeft verder betoogd dat de zoekslag weinig transparant en onvolledig is en strijdig is met artikel 2.4, zesde lid, van de Woo. Volgens [eiser] moeten er meer documenten zijn, bijvoorbeeld over afkoopregelingen, toepassing van de dwangmaatregel en contacten met andere organisaties. Ook is het gebruik van de weigeringsgrond persoonlijke beleidsopvatting volgens [eiser] niet duidelijk en is het beginsel van 'fair play' geschonden omdat het COA geen goed gemotiveerd besluit heeft genomen.
Oordeel over de besluitvorming
6. Bij besluiten over de openbaarmaking van documenten op grond van de Woo moet het bestuursorgaan voldoende inzichtelijk maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet zorgvuldig zijn. Het voldoende inzichtelijk maken van de zoekslag kan het bestuursorgaan bewerkstelligen door bijvoorbeeld te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, welke specifieke vragen de volgens het bestuursorgaan relevante personen hebben meegekregen en welke schifting in de door die personen aangedragen documenten vervolgens is gemaakt [1] .
7. In het primaire besluit is over de zoekslag niets vermeld. In bestreden besluit I is toegelicht dat de zoekslag heeft plaatsgevonden onder alle bij de verwerving van de locatie [plaats 1] betrokken medewerkers van het COA. In bestreden besluit II is beschreven dat het COA een nadere zoekslag heeft gedaan.
8. Op de zitting van 23 september 2025 heeft het COA ten aanzien van de verrichte zoekslag toegelicht dat bij alle individuen is gezocht die betrokken waren bij de aankoop van [locatie] en de communicatie daaromheen. Het gaat hierbij om de bestuurlijk vastgoedregisseur en drie junioren, allen van de afdeling vastgoed en facilitair. Van deze personen zijn de Whatsapp-geschiedenis, de e-mail boxen en de harde schijf bezien, waarbij is gezocht op de woorden '[locatie]', '[plaats 2]' en '[plaats 1]'. Verder heeft het COA toegelicht dat de betreffende personen de gevonden documenten hebben moeten aanleveren bij de afdeling Juridische Zaken en dat deze afdeling de beoordeling heeft gedaan. Ook de bestuursleden en directieleden van het COA zijn bevraagd.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COA de zoekslag in de bestreden besluiten onvoldoende inzichtelijk gemaakt en is – ook met de toelichting ter zitting – onvoldoende gebleken dat de zoekslag zorgvuldig is verricht. Ter zitting is weliswaar meer inzicht gegeven in de gebruikte zoektermen, welke personen zijn bevraagd en in welke systemen is gezocht, maar onduidelijk is welke schifting vervolgens heeft plaatsgevonden in de aangedragen documenten. Die schifting maakt onderdeel uit van de zoekslag. Gelet op de gehanteerde, deels vrij algemene, zoektermen en de reikwijdte van het Woo-verzoek is meer toelichting nodig om te kunnen spreken van een inzichtelijke zoekslag. Met alleen de gegeven toelichting ter zitting is niet inzichtelijk geworden hoe de verschillende zoekslagen, die in de loop van de beoordeling van het Woo-verzoek van [eiser] hebben plaatsgevonden, waren ingericht en hoe dit tot de lijsten van 52 en 81 (deels) geopenbaarde documenten heeft geleid.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zoekslag onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Bestreden besluit I en bestreden besluit II zijn dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en moeten worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 eerste lid van de Awb.
11. Het beroep is reeds hierom al gegrond, zodat aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet wordt toegekomen. Het COA moet binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het COA in de door [eiser] gemaakte proceskosten. [eiser] heeft zowel voor de zitting van 27 maart 2024 als voor de zitting van 23 september 2025 verzocht om vergoeding van de kosten voor het bijwonen van de zitting. Gevraagd is om € 20,77 en € 21,48 aan reiskosten en €137,60 en € 150,80 aan verletkosten. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt € 330,65.
Toezegging van het COA
13. [eiser] heeft naar voren gebracht dat zijn naam voorkomt in de voor een ieder geopenbaarde stukken en dat dit niet valt te rijmen met de door het COA gegeven motivering over het niet-openbaar maken van persoonsgegevens. Het COA heeft erkend dat dit niet goed is gegaan en heeft ter zitting toegezegd de naam van [eiser] in de openbaar gemaakte stukken te zullen verwijderen. De rechtbank gaat ervan uit dat daar inmiddels aan is voldaan.
Het verzoek om schadevergoeding
14. [eiser] heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
14.1.
Volgens vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. [2]
14.2.
De termijn waar het in deze zaak om gaat is aangevangen op 9 maart 2023, de datum waarop het COA het bezwaarschrift van [eiser] tegen het besluit van 7 februari 2023 heeft ontvangen. De redelijke termijn eindigt daarom op 9 maart 2025. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ruim 7 maanden.
14.3.
Het COA heeft met bestreden besluit I op 17 augustus 2023 op het bezwaar van [eiser] beslist. De behandeling van het bezwaar heeft daarmee minder dan 6 maanden geduurd. Dat betekent dat de redelijke termijn in de beroepsfase is overschreden. Met de overschrijding van 7 maanden correspondeert een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000,-. De rechtbank draagt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) op deze kosten aan [eiser] te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I en bestreden besluit II;
- bepaalt dat het COA binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het COA in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 330,65;
- draagt het COA op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [eiser] te vergoeden;
- veroordeelt de Staat om aan [eiser] een vergoeding voor immateriële schade te betalen van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675.
2.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1475.