ECLI:NL:RBOVE:2025:6061

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
11556908 \ CV EXPL 25-290
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor marketingwerkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam [bedrijf], betaling van openstaande facturen van oktober en november 2024 ter hoogte van € 1.452,- van gedaagde B.V. Eiser heeft marketingwerkzaamheden verricht voor gedaagde, maar gedaagde heeft de facturen onbetaald gelaten, stellende dat de werkzaamheden niet tot aantoonbare verkoopresultaten hebben geleid. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De afspraken tussen partijen zijn niet schriftelijk vastgelegd, en de kantonrechter concludeert dat gedaagde niet kan volhouden dat betaling afhankelijk was van verkoopresultaten. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11556908 \ CV EXPL 25-290
Vonnis van 14 oktober 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: F. Ikink,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord met bijlagen,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 23 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser] heeft marketingwerkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Hij vordert betaling van de openstaande facturen van oktober 2024 en november 2024 ter hoogte van
€ 1.452,-. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] haar verweer dat tussen partijen is afgesproken dat zij de werkzaamheden van [bedrijf] enkel zou vergoeden indien deze leiden tot aantoonbare verkoopresultaten onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering van [bedrijf] wordt daarom toegewezen. Hierna wordt deze beslissing van de kantonrechter nader toegelicht.

3. De feiten

3.1.
In januari 2024 hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat [eiser] vanaf februari 2024 marketingwerkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Het gaat onder andere om SEO-marketing gericht op het vergroten van de bereikbaarheid van websites. [eiser] zou deze werkzaamheden verrichten gedurende vier uren per maand tegen
€ 50,- exclusief btw per uur.
3.2.
In augustus 2024 zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen dat de marketingwerkzaamheden met ingang van september 2024 worden uitgebreid naar twaalf uur per maand. Afgesproken is dat [eiser] naast het toepassen van SEO-marketing digitaal gaat adverteren voor [gedaagde] .
3.3. [eiser] heeft over oktober 2024 en november 2024 € 1.452,- inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht. Dit bedrag is gerekend voor twaalf uur per maand tegen
€ 50,- per uur exclusief btw.
3.4.
[gedaagde] heeft de facturen onbetaald gelaten. Zij heeft telefonisch aan [eiser] meegedeeld dat de reden hiervan is dat de werkzaamheden van [eiser] niet tot (betere) verkoopresultaten hebben geleid.
3.5.
In december 2024 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat hij geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] zal verrichten. Daarmee is de samenwerking tussen partijen geëindigd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan hem € 1.706,42, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, te betalen, kosten rechtens.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] de facturen van oktober 2024 en november 2024 niet betaalt en dat hij wel recht heeft op betaling voor de marketingwerkzaamheden die hij in opdracht van [gedaagde] heeft verricht.
4.3.
[gedaagde] B.V. voert verweer. Zij stelt dat partijen in de loop van de samenwerking hebben afgesproken dat zij alleen voor de marketingwerkzaamheden zou betalen als deze werkzaamheden tot aantoonbare verkoopresultaten zouden leiden. Nu deze resultaten zijn uitgebleven hoeven de facturen van oktober 2024 en november 2024 niet te worden betaald.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] marketingwerkzaamheden heeft verricht. Ook staat vast dat [gedaagde] de facturen van [eiser] voor die werkzaamheden over oktober 2024 en november 2024 ter hoogte van
€ 1.452,- onbetaald heeft gelaten.
De betalingsverplichting van [gedaagde] hangt niet af van haar verkoopresultaten
5.2.
De kantonrechter oordeelt dat het op de weg van [gedaagde] ligt om haar stelling dat (tussentijds) is afgesproken dat zij alleen voor de marketingwerkzaamheden van [eiser] zou betalen als deze tot aantoonbare verkoopresultaten leiden voldoende te onderbouwen. [gedaagde] is immers de partij die zich op het gevolg van deze afspraak beroept. Aan deze verplichting heeft [gedaagde] om de navolgende redenen niet, althans onvoldoende gedaan.
5.3.
De afspraken tussen partijen zijn niet schriftelijk vastgelegd. Voor het antwoord op de vraag of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] alleen voor de marketingwerkzaamheden van [eiser] zou betalen als deze tot aantoonbare verkoopresultaten leiden, komt het daarom aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en uitlatingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is van belang wat partijen over en weer tegen elkaar hebben gezegd en wat zij daaruit mochten afleiden. [1]
5.4.
[gedaagde] licht ter zitting toe dat zij aan [eiser] heeft verteld dat zij met de marketing van [eiser] haar verkoopresultaten wilde verbeteren. Dit heeft [gedaagde] bij het begin van de samenwerking gedaan en later nog een keer toen partijen een uitbreiding van de werkzaamheden overeenkwamen. [gedaagde] benadrukt dat [eiser] dus wist waarvoor hij werd ingeschakeld. [eiser] betwist dit.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op basis van haar mededeling aan [eiser] dat zij haar verkoopresultaten wilde verbeteren redelijkerwijs niet mocht verwachten dat zij bij tegenvallende resultaten niet voor de werkzaamheden van [eiser] hoefde te betalen. Deze verwachting zou alleen gerechtvaardigd zijn als partijen over en weer uit elkaar verklaringen mochten afleiden dat zij beiden die bedoeling hadden. Daarvan is niet gebleken. [gedaagde] verklaart ter zitting dat tussen partijen niet is besproken dat [gedaagde] de facturen alleen zou betalen als haar verkoopresultaten zouden verbeteren. Ook toen partijen in augustus 2024 nadere afspraken maakte, is dat niet gebeurd. Gesteld noch gebleken is ook dat partijen hebben gesproken over de wijze waarop de verbetering in de verkoopresultaten zou moeten worden aangetoond (bijvoorbeeld in aantallen of omzet) en wanneer deze verbetering zou moeten zijn bereikt, terwijl dat wel voor de hand zou hebben gelegen als was afgesproken dat [gedaagde] zonder die afgesproken stijging niet voor de werkzaamheden van [eiser] hoeft te betalen.
5.6.
[eiser] heeft bovendien niet ingestemd met een voorstel van [gedaagde] om haar betalingsverplichting te koppelen aan verbeterde verkoopresultaten, althans daarvan is niet gebleken. [gedaagde] verklaart zelf dat zij niet meer weet hoe [eiser] reageerde toen zij hem vertelde dat zij haar verkoopresultaten wilde verbeteren. [gedaagde] heeft dus een mededeling aan [eiser] gedaan, maar niet aan [eiser] gevraagd of hij het met haar mededeling eens was. Om tot een afspraak te komen is dit wel noodzakelijk. Dit geldt temeer nu [eiser] verklaart dat het onmogelijk is om het resultaat van zijn inspanningen in verkoopresultaten meetbaar te maken. De marketingwerkzaamheden die hij verricht zijn enkel gericht op het beter bereikbaar maken van de websites van zijn klanten. De mate waarin die websites worden bezocht, is dan ook het enige resultaat van zijn werkzaamheden dat inzichtelijk kan worden gemaakt.
5.7.
Naast het voorgaande neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde] tegenstrijdig verklaart over de afspraak dat hij alleen voor de marketingwerkzaamheden zou betalen als deze werkzaamheden tot een aantoonbare verbetering van zijn verkoopresultaten zouden leiden. Enerzijds stelt [gedaagde] in de conclusie van antwoord dat deze afspraak in de loop van de samenwerking is gemaakt. Anderzijds verklaart [gedaagde] bij de mondelinge behandeling dat het vanaf het begin van de samenwerking duidelijk wat dat zij alleen voor de werkzaamheden van [eiser] zou betalen bij een verbetering van haar verkoopresultaten.
5.8.
Bij de stelling van [gedaagde] dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de facturen van [eiser] alleen hoeft te betalen als haar verkoopresultaten zouden verbeteren, past niet dat [gedaagde] de facturen van [eiser] heeft voldaan zonder daarbij een voorbehoud over haar verkoopresultaten te maken. Dit geldt niet alleen voor de facturen over de periode van februari 2024 tot augustus 2024, maar ook voor de factuur van september 2024 toen [gedaagde] naar [eiser] toe zou hebben herhaald dat de marketingwerkzaamheden tot betere verkoopresultaten moesten leiden. Volgens [gedaagde] heeft zij de facturen voldaan, omdat zij zich realiseerde dat de werkzaamheden van [eiser] niet meteen effect zouden hebben, maar ook dit handelen van [gedaagde] ligt niet in de lijn der verwachting als de afspraak zou zijn gemaakt dat de facturen bij tegenvallende verkoopresultaten niet betaald hoeven te worden. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] alleen bij een bepaald verkoopresultaat voor de werkzaamheden van [eiser] zou hoeven te betalen. Het verweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
De gefactureerde uren moeten worden betaald
5.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niet, althans onvoldoende onderbouwt dat tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] alleen voor de marketingwerkzaamheden van [eiser] moet betalen als deze tot aantoonbare verkoopresultaten leiden, moet [gedaagde] de openstaande facturen van oktober 2024 en november 2024 van
€ 1.452,- aan [eiser] voldoen. Daarbij gaat de kantonrechter voorbij aan de betwisting namens [gedaagde] ter zitting dat [eiser] de gefactureerde uren heeft gemaakt. [eiser] heeft zijn uren gespecificeerd in een overzicht dat als productie 3 bij de dagvaarding is overgelegd. Bovendien staat op basis van de overgelegde Whatsapp-berichten en de verklaringen ter zitting vast dat [eiser] in ieder geval nog in november 2024 voor [gedaagde] aan Black Friday-kortingsacties heeft gewerkt. Tegenover de urenspecificatie en de werkzaamheden die [eiser] in november heeft verricht, had [gedaagde] haar betwisting van de gemaakte uren moeten motiveren. Dit heeft zij nagelaten.
Conclusie, nevenvorderingen en proceskosten5.10. De conclusie is dat [gedaagde] de openstaande facturen over oktober 2024 en november 2024 ten bedrage van € 1.452,- aan [eiser] moet betalen. De hoofdsom is daarmee toewijsbaar.
5.11.
Op grond van artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW) heeft [eiser] vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen recht op de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 1.452,-. [gedaagde] betwist niet dat deze rente tot 20 februari 2025 € 36,62 bedraagt. Toewijsbaar is daarom een bedrag van € 1.488,62 (€ 1.452,- + € 36,62), vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 1.452,- vanaf 20 februari 2025 tot de dag van volledige betaling.
5.12.
Er zijn namens [eiser] incassohandelingen verricht zo volgt uit de brieven van 14 en 28 januari 2025 van [gerechtsdeurwaarders] . Op grond van artikel 6:96 BW in combinatie met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiser] voor het verrichten van deze handelingen recht op
€ 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 122,35
- griffierecht € 257,00
- salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten × € 204,00)
- nakosten
€ 102,00(plus de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 889,35

6.De beslissingDe kantonrechter

6.1.
veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.488,62, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 1.452,-, vanaf 20 februari 2025 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 217,80 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de proceskosten van € 889,35 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158: Haviltex en Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, r.o. 3.5