Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Fysius B.V., uit Nijverdal, eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] te [woonplaats] ,
Samenvatting
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
De werkneemster heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2024 (primair besluit) afgewezen. De werkneemster is in dit besluit geschikt bevonden voor de maatgevende arbeid en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Zij heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
[verzekeringsarts] geeft in die rapportage aan, dat, hoewel eiseres in de bezwaarprocedure heeft verzocht om informatie op te vragen bij de behandelende sector of om een lichamelijk onderzoek te verrichten, beide niet zijn gebeurd. Evenmin is het klachtencomplex op de datum in geding alsnog bij werkneemster uitgevraagd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het geheel niet ingegaan op de rapportage van [verzekeringsarts] van 20 december 2024. [verzekeringsarts] heeft in voornoemde rapportage gesteld dat niet alle klachten en beperkingen die werkneemster heeft gerapporteerd op voorhand logisch en plausibel voortvloeien uit de veronderstelde onderliggende pathologie, en dat de mededelingen die zij hierover heeft gedaan op zichzelf onvoldoende zijn om te kunnen spreken van voldoende objectivering, op grond waarvan in het kader van de WIA zonder meer arbeidsbeperkingen hadden mogen worden aangenomen. [verzekeringsarts] acht niet inzichtelijk hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nader lichamelijk onderzoek, zonder nadere informatie-uitvraag bij de behandelende sector en zonder nadere uitvraag bij werkneemster van haar klachtencomplex op de datum in geding tot zoveel meer beperkingen is gekomen dan zijn primaire collega.
Voorts wordt nogmaals verwezen naar de eerdere rapportage van 20 december 2024.
[verzekeringsarts] heeft vragen gesteld bij de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde diagnose van neuritis vestibularis en de daaruit volgens hem volgende beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de diagnose al duidelijk en hoefde daarom geen informatie opgevraagd te worden bij de behandelaars. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat de diagnose ook volgt uit de informatie van de bedrijfsarts.
De rechtbank volgt het UWV niet in dit standpunt. Uit de medische informatie bij het re-integratieverslag (processtuk B4) blijkt niet één vaststaande diagnose.
Pagina 2 vermeldt bij “diagnose”, als citaat van expertise Ergatis van 28 juli 2022:
“
Uit de ontvangen informatie komt naar voren dat de klachten van cliënt door de KNO-arts aanvankelijk zijn geduid als neuritis vestibularis, maar in later
De verzekeringsarts is uitgegaan van neuritis vestibularis en heeft geen reden gezien om informatie op te vragen bij de behandelend sector. [verzekeringsarts] heeft in bezwaar voorts gemotiveerd betoogd dat informatie opgevraagd zou moeten worden bij de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit nagelaten en gesteld:
“Mijn inschatting was (en is) dat bij het uitgebreide en medisch plausibele verhaal waarbij cliënt tijdens het beeldbel spreekuur diverse bijpassende voorbeelden heeft gegeven, opvraag van gegevens van en bij behandelaars niet noodzakelijk was. Deze visie heb ik nog steeds. Ik merk bovendien op, dat met informatie van de behandelaar weinig meer gegevens naar voren hadden kunnen komen dan de bevestiging van de diagnose, die al duidelijk was.”In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een groot aantal extra beperkingen aangenomen, zonder informatie op te vragen bij de behandelend sector, zonder nader lichamelijk onderzoek en zonder nadere uitvraag bij werkneemster van haar klachtencomplex op de datum in geding, omdat hij aangeeft dat de diagnose van werkneemster vaststaat. Gelet op het eerdere citaat van Ergatis volgt de rechtbank die redenering niet. Temeer daar in het dossier ook geen andere informatie van behandelaars beschikbaar is die zijn stelling, dat de diagnose van werkneemster vaststaat, bevestigen. [verzekeringsarts] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende twijfel gezaaid ten aanzien van het oordeel van de verzekeringsarts, zodat met een eigen oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere onderbouwing van behandelaars, niet kon worden volstaan.
Gelet op vorenstaande had de verzekeringsarts bezwaar en beroep beter moeten uit leggen hoe de aard, duur, frequentie en context van de duizeligheidsklachten van werkneemster zich verhouding tot de door hem tot uitgangspunt genomen diagnose.
De rechtbank acht het bestreden besluit daarom tot stand gekomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Conform het stappenplan van de CRvB moet de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel, in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op WIA-uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Indien van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar moet de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel concreet en toereikend worden onderbouwd.
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten aanzien van de duurzaamheid onvoldoende concreet en ook niet gekoppeld aan behandelingen die werkneemster volgt of volgde. Ook in dit opzicht is relevant van welke diagnose exact sprake is bij werkneemster.
Zoals hiervoor is overwogen onder 6 en 7 is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste (3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en motiveringsvereiste (7:12 Awb) tot stand gekomen.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om de gebreken te herstellen, moet het UWV alsnog informatie opvragen bij de behandelaars van de werkneemster, waaronder de huisarts, kno-arts en neuroloog.
Met inachtneming van die informatie dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep te motiveren hoe de aard, duur, frequentie en context van de duizeligheidsklachten van werkneemster zich verhouden tot de door hem tot uitgangspunt genomen diagnose.