ECLI:NL:RBOVE:2025:6090

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
ak_24_4453
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omgevingsvergunning voor verbouwing wooncomplex en de vraag naar belanghebbendheid

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. De vergunning is verleend aan [derde belanghebbende] B.V. voor de verbouwing van een wooncomplex. Eiser, die zich benadeeld voelt door deze vergunning, heeft bezwaar aangetekend, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van het feit dat eiser geen belanghebbende zou zijn. Eiser stelt dat hij wel degelijk belanghebbende is, omdat hij geluidsoverlast ondervindt van het wooncomplex. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 september 2025 en heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de vergunningverlening voor het woon- en leefklimaat van eiser dermate gering zijn dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is het beroep van eiser ongegrond verklaard en krijgt hij geen gelijk. De rechtbank heeft ook aangegeven dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

hierna: [eiser]
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,

hierna: het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] B.V., uit [vestigingsplaats]

(gemachtigde: mr. J. van den Hoorn).

Samenvatting

1. Het college heeft aan [derde belanghebbende] B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het wooncomplex ‘[wooncomplex]’ aan de [adres 1] tot en met [adres 2]. [eiser] is tegen deze vergunningverlening in bezwaar gegaan, maar het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [eiser] geen belanghebbende zou zijn. [eiser] is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat hij wel belanghebbende is omdat hij geluidsoverlast ondervindt van het wooncomplex. De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] geen belanghebbende is. [eiser] krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en procesverloop

2.1.
MyDsign Projecten B.V. heeft namens [derde belanghebbende] B.V. (hierna: vergunninghouder) op 20 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het wooncomplex ‘[wooncomplex]’ aan de [adres 1] tot en met [adres 2] (hierna: het wooncomplex).
2.2.
Het wooncomplex heeft op grond van het bestemmingsplan ‘[adres 2]’, dat onderdeel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan Steenwijkerland (hierna: het omgevingsplan), de bestemming ‘Wonen’ en het bijgebouw heeft daarbij de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zorg’. De omliggende gronden hebben de bestemming ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Groen’. Het project van vergunninghouder past niet binnen de mogelijkheden van het omgevingsplan omdat er geen appartementen ten behoeve van zorg worden gerealiseerd en er appartementen worden gerealiseerd op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden.
2.3.
Met het besluit van 24 mei 2024 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor het verbouwen van het wooncomplex en het afwijken van de regels in het omgevingsplan. [eiser] heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
2.4.
Het college heeft ter beoordeling van het bezwaar van [eiser] advies gevraagd aan de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de commissie). Zij heeft op 17 oktober 2024 advies uitgebracht.
2.5.
Met het besluit van 11 november 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het advies van de commissie overgenomen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [eiser] volgens hem geen belanghebbende is.
2.6.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hierbij was [eiser] aanwezig en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2]. Namens vergunninghouder was [naam 3] aanwezig bijgestaan door de gemachtigde.

Standpunten van partijen

3. [eiser] is van mening dat hij belanghebbende is omdat hij overlast ondervindt van het wooncomplex. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat het met name gaat om geluidsoverlast door bijvoorbeeld feestjes en werkzaamheden. In het verleden is er ook overlast geweest door anti-kraak bewoning. [eiser] is bang dat de overlast alleen maar toeneemt door het afwijken van de bestemming van wonen met zorg doordat alleen reguliere appartementen worden gerealiseerd. Zorgbehoevende bewoners geven namelijk minder vaak feestjes dan een reguliere bewoner. Verder voert [eiser] ook inhoudelijke gronden aan tegen de verleende vergunning. Zo is er volgens hem aanvullend geluidsonderzoek nodig om aan te tonen dat er geen sprake zal zijn van aantasting van het woon- en leefklimaat en van andere negatieve gevolgen. Ook heeft het college onvoldoende rekening gehouden met participatie en ontbreekt een degelijke ruimtelijke onderbouwing.
4. Het college is van mening dat [eiser] geen belanghebbende is bij het primaire besluit omdat, hoewel hij op 136 meter afstand van het wooncomplex enig zicht hierop heeft, er geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Bovendien wordt de geluidsoverlast, waarover [eiser] klaagt, volgens het college niet veroorzaakt door de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast gaat het college in op de inhoudelijke gronden die door [eiser] zijn aangevoerd. Ook vergunninghouder stelt dat [eiser] geen belanghebbende is.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van het college om het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in stand kan blijven. Aan beoordeling van de inhoudelijke gronden die door [eiser] zijn aangevoerd komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen een belanghebbende kan (een ontvankelijk) bezwaar indienen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.
5.2.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Als correctie op dit uitgangspunt dient het criterium dat er sprake moet zijn van ‘gevolgen van enige betekenis’. [1] Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2] Bij het ontbreken van gevolgen van enige betekenis is een persoon geen belanghebbende.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] door de onderhavige vergunningverlening geen gevolgen van voldoende betekenis ondervindt om in deze zaak als belanghebbende te worden aangemerkt. Dat er een toename van het geluidsniveau zou worden veroorzaakt door onderhavige vergunningverlening is niet aannemelijk. Met name acht de rechtbank niet aannemelijk dat een wijziging van een gedeelte van de bestemming van het wooncomplex, van wonen met zorg naar wonen, een merkbare toename van het geluidsniveau zal veroorzaken. Ook is niet aannemelijk dat het wooncomplex na vergunningverlening meer bezoekers zal trekken waardoor eventueel meer geluidsoverlast zou kunnen ontstaan. Er worden namelijk minder appartementen gerealiseerd dan voorheen mogelijk was. Mede gelet op de afstand van 136 meter van de woning van eiser tot het wooncomplex, acht de rechtbank voorts niet aannemelijk dat de te realiseren appartementen in het wooncomplex voor eiser meer geluidoverlast gaan opleveren dan de woningen nu reeds doen, die dichter in de buurt van de woning van eiser staan. De geluidsoverlast, die de tijdelijke bewoners van het wooncomplex nu af en toe maken en waar eiser zijn zorgen over de toekomstige geluidsoverlast kennelijk op baseert, acht de rechtbank geen goede graadmeter, omdat het daarbij gaat om specifieke groepen bewoners, die daar slechts tijdelijk verblijven. Daarbij komt dat eiser ter zitting heeft toegegeven dat die geluidsoverlast slechts incidenteel plaatsvindt.
5.4.
Alle bovengenoemde factoren in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot de conclusie dat de gevolgen van de vergunningverlening voor het woon- en leefklimaat van [eiser] dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] geen belanghebbende is en daarmee heeft het het bezwaar van [eiser] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.