3.4.3.Feit 3, levensdelict [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 oktober 2024 heeft verdachte tijdens een woordenwisseling tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij haar frontaal wilde aanrijden. Ook heeft hij toen gezegd:
"54 dat wordt hem voor jou niet".[slachtoffer 1] zou de volgende maand 54 jaar worden. [slachtoffer 5] heeft verdachte gedurende ongeveer een jaar bedreigingen horen uiten in de richting van [slachtoffer 1] zoals:
“als ik ga, ga jij ook”.
Op 21 oktober 2024 heeft [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling tegen verdachte gedaan en op 22 oktober 2024 heeft verdachte een huis- en contactverbod gekregen. Verdachte werd vanaf dat moment steeds bozer. Hij vond de aangifte en de huisuitzetting onterecht. Naar eigen zeggen is hij een dag of vier, vijf hartstikke kwaad geweest en op [datum] 2024 was hij helemaal van het padje af.
Op [datum] 2024 werkt [slachtoffer 1] bij [bedrijf 1] aan de [adres 2] in [plaats 2] als administratief medewerker. Die ochtend uit [slachtoffer 1] rond het middaguur telefonisch haar zorgen aan de politie, omdat verdachte zich niet aan het contactverbod houdt.
Op diezelfde dag reserveert verdachte om 12.37 uur een huurauto bij [bedrijf 2] . Hij haalt deze auto om 15.43 uur op. Om 15.49 uur vertrekt verdachte in de huurauto en hij is om 16.07 uur bij de werkplek van [slachtoffer 1] . Verdachte rijdt, zoals hij zelf heeft verklaard, met een huurauto zodat [slachtoffer 1] zijn auto niet kon volgen en traceren. Hij neemt een telefoon zonder wifi en bluetooth mee omdat hij niet wil dat men wist waar hij was.
Ook neemt verdachte twee scherpe messen mee, die hij op 24 oktober 2024 bij de Action had gekocht. Verdachte heeft van tevoren bedacht dat hij [slachtoffer 1] klem ging zetten met de auto, zodat ze niet weg kon komen. Als [slachtoffer 1] de auto op slot zou doen, kon verdachte met een lifehammer haar autoruit intikken. Daarom neemt verdachte, zoals hij heeft verklaard, de lifehammer uit zijn eigen auto mee.
Nadat verdachte aan de [adres 2] is aangekomen, wacht hij in zijn huurauto totdat hij [slachtoffer 1] naar haar auto ziet lopen om 16.44 uur. [slachtoffer 1] stapt in haar auto, waarna verdachte zijn auto parkeert voor de auto van [slachtoffer 1] . Verdachte stapt zijn auto uit en loopt naar de auto van [slachtoffer 1] toe. Hij heeft in zijn ene hand een lifehammer en in de andere hand een mes vast. Verdachte slaat met de lifehammer de ruit aan de bestuurderskant van de auto van [slachtoffer 1] kapot. Verdachte hangt met zijn hoofd in de auto van [slachtoffer 1] en maakt zwaaiende bewegingen. Hij beweegt zijn armen naar voren en achteren in haar auto. Verdachte steekt vervolgens zichzelf met een mes. [slachtoffer 1] verlaat haar auto en loopt achter een andere auto richting het Kindcentrum, maar komt terecht tussen de auto’s op de grond. Verdachte steekt met een mes op haar in, terwijl zij daar op de grond zit. Hij steekt ook zichzelf en zegt
"Ie dood ik dood". Als een omstander dichterbij wil komen en iets naar verdachte roept, laat verdachte het mes vallen. Verdachte pakt het mes daarna van de grond en steekt [slachtoffer 1] en zichzelf opnieuw. Hij laat vervolgens het mes vallen en loopt weg bij [slachtoffer 1] . Verdachte stapt in zijn auto en rijdt rond 16.49 uur weg. Hij draait verderop en rijdt terug. Een buurtbewoner slaat met een bezemsteel op de voorruit van de auto waardoor verdachte stopt. De autosleutels worden door een omstander uit het contact gehaald en verdachte zakt buiten de auto in elkaar.
[slachtoffer 1] is om 17.23 uur, onderweg naar het ziekenhuis, in een ambulance overleden aan de gevolgen van steekletsels aan de borst en flank/buik. Aan het lichaam van [slachtoffer 1] waren in totaal 24 huidperforaties te zien, in het kader van dertien of veertien steekletsels en zeven snijletsels.
Opzet
[slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van zes steekletsels aan de borst en flank/buik. De overige zeven of acht steekletsels en zeven snijletsels kunnen door middel van bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen. Het is verdachte die deze steek- en snijletsels aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht door [slachtoffer 1] meermalen te steken met een mes. De rechtbank stelt vast dat verdachte met dit handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad – juridisch kader
De vraag die voorligt is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dus of sprake is van moord. Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag, zal zij eerst het juridische kader voor voorbedachte raad uiteenzetten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad kan worden bewezen, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Voorbedachte raad – overwegingen en conclusie
De rechtbank komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de aanloop naar [datum] 2024 heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren met de dood bedreigd. Zijn boosheid en achterdocht hebben op [datum] 2024 een toppunt bereikt. Zijn handelen en het treffen van voorbereidingen werden concreet toen hij de huurauto reserveerde. Het meenemen van de lifehammer, het klemrijden van [slachtoffer 1] en het intikken van de autoruit heeft hij van tevoren bedacht. Uit het huren van de auto en het meenemen van een telefoon zonder internet, volgt dat verdachte onopgemerkt wilde blijven en onopgemerkt wilde wachten, zodat hij [slachtoffer 1] kon overrompelen. Verdachte heeft ongeveer 37 minuten in de huurauto gewacht totdat [slachtoffer 1] verscheen. Verdachte zorgde ervoor dat [slachtoffer 1] niet weg kon komen door haar klem te zetten. Nadat hij zijn huurauto is uitgestapt, slaat hij de autoruit van [slachtoffer 1] in met de lifehammer. Niet is gebleken dat hij heeft geprobeerd om op een andere wijze contact met [slachtoffer 1] te krijgen. Direct na het inslaan van de autoruit heeft verdachte zwaaiende bewegingen gemaakt met zijn armen in de auto, terwijl hij een mes vast had. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat verdachte direct na het inslaan van de autoruit op [slachtoffer 1] instak met een mes, terwijl zij in de auto zat. Hij stak haar daarna opnieuw toen ze buiten op de grond zat en ook weer nadat hij het mes op de grond liet vallen en weer oppakte.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij de twee messen alleen had meegenomen om [slachtoffer 1] bang te maken en dat hij verhaal wilde halen, ongeloofwaardig. Verdachte slaat immers direct de autoruit in en steekt [slachtoffer 1] in de auto. Van een begin van ‘verhaal halen’ is niet gebleken. De verdere verklaringen van verdachte hebben beperkt inzicht gegeven in wat er voor en ten tijde van het begaan van het feit in hem is omgegaan. Wat hij wel heeft verklaard, is dat hij boos was op [slachtoffer 1] en dat hij die dag ‘van het padje af’ was.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde handelingen, de doodsbedreigingen, zijn uitlating “Ie dood, ik dood” en het op verschillende momenten meermalen steken van [slachtoffer 1] , volgt dat verdachte voornemens was om [slachtoffer 1] te doden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm en de doelgerichtheid van het handelen van verdachte, mede in het licht van de door verdachte zelf verklaarde boosheid die de dagen voorafgaand aan de daad steeds erger werd.
De rechtbank stelt vast dat er op [datum] 2024 meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 1] te steken en haar daarmee te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft deze tijd gehad vanaf het maken van de reservering voor de huurauto, bij het ophalen van de huurauto drie uur later, bij de beslissing om de messen en de lifehammer mee te nemen, tijdens het rijden van [plaats 3] naar [plaats 2] , tijdens het ruim een half uur opwachten van [slachtoffer 1] , bij het inslaan van de autoruit en tussen de verschillende steekmomenten. Verdachte heeft zijn besluit haar te doden zonder aarzelen doorgezet en ten uitvoer gebracht.
Het dossier bevat geen aanwijzing dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook tijdens de zitting is niet aannemelijk geworden dat daarvan sprake was. De rechtbank ziet in de namens verdachte aangevoerde omstandigheid dat er, na het inslaan van de autoruit, een heel korte woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden, geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Dat sprake is geweest van een korte woordenwisseling tussen beiden wordt overigens alleen door verdachte verklaard en volgt niet uit andere getuigenverklaringen. Daar komt bij dat verdachte niet verklaart wat er tijdens die woordenwisseling is besproken en dat daar iets is gezegd wat bij hem een ogenblikkelijke gemoedsopwelling opriep. Ook in de verklaring van verdachte dat hij het steken niet kan herinneren, ziet de rechtbank geen contra-indicatie.
De aanwezigheid van de bij verdachte vastgestelde psychotische ontregeling, zoals door de verdediging naar voren is gebracht en zoals hierna zal worden besproken, leidt evenmin tot het bestaan van een contra-indicatie. Verdachte verkeerde weliswaar in een paranoïde toestand waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer 1] vreemdging en hem (achter)volgde, maar hij heeft in deze toestand planmatige handelingen verricht die logisch op elkaar aansluiten en die tot één gezamenlijk doel strekken, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene. Dat dit doel mogelijk voortkomt uit de psychotische ontregeling, doet aan het vorenstaande niet af en is enkel relevant in het licht van de beantwoording van de vraag omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord.