3.3.1Feit 1
Onder 1 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij op de OSF zonder omgevingsvergunning 61 maal (in totaal 47.209.709 kg) gevaarlijk afval, in ieder geval een niet vergunde afvalstroom, heeft ontvangen en/of verwerkt, dan wel in strijd met haar vergunning dit gevaarlijk afval heeft ontvangen en/of verwerkt.
3.3.1.1 De feiten en omstandigheden
De [verdachte] ontvangt op de GBI ‘nat’ onbehandeld aardgas, afkomstig van verschillende offshore locaties. Op de GBI wordt deze vloeistofstroom gescheiden. Het aardgas wordt afgescheiden en als product verkocht. De daarna resterende productievloeistof, bestaande uit aardgascondensaat en productiewater, komt via een stabilisatie-unit in een opslagtank. In de opslagtank wordt het aardgascondensaat gescheiden van het productiewater. Het aardgascondensaat wordt ook als product verkocht.
Het productiewater, dat dan nog een fractie aardgascondensaat bevat, wordt verzameld in een proceswaterbak samen met ander verontreinigd water, zoals hemelwater, en vervolgens gepompt naar vuilwatertank T-3 (hierna ‘T-3’). Vanuit T-3 wordt het verontreinigde water per schip afgevoerd naar de OSF.
Tijdens het proces op de GBI komt ook kwikhoudend slib vrij dat onder water wordt opgevangen in een afgesloten bak en per vrachtwagen wordt afgevoerd naar de RBI.
In de periode van februari 2010 tot en met december 2019 zijn op de OSF 4.438 vrachten afval ontvangen, gemeld door de [verdachte] bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) met Euralcode 16.10.02. Hiervan waren 35 vrachten afkomstig van de [adres 7] [plaats 4]. Hier is de GBI gevestigd. Ook waren hiervan 25 vrachten afkomstig van de locatie [plaats 4] Algemeen, [adres 7] [plaats 4]. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook de GBI betreft, nu tijdens het onderzoek niet is gebleken dat binnen die postcode enige andere inrichting van de [verdachte] gevestigd is.
Op 5 januari 2022 vond aan boord van MTS ‘[naam 2]’, dat afgemeerd lag aan de aanlegsteiger bij de OSF, een politiecontrole op basis van de Wet op de economische delicten plaats. Op dat moment werd het schip gelost. Twee dagen eerder lag het schip bij de GBI afgemeerd.
De lading van het schip is bemonsterd en de monsters zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht. De twee onderzochte monsters bevatten kwikconcentraties van respectievelijk 67 µg/l en 59 µg/l.
Uit analysegegevens van de [verdachte] bleek dat de inhoud van T-3 in de periode van 2016 tot en met 2019 35 keer is onderzocht op de aanwezigheid van kwik en dat daarbij twintig keer kwik is waargenomen, met kwikconcentraties die varieerden tussen 15 en 4.900 µg/l.
3.3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] op de OSF zonder omgevingsvergunning gevaarlijk afval afkomstig van de GBI heeft ontvangen en verwerkt. Dit standpunt is als volgt onderbouwd.
De afvalstroom die ontstaat bij de GBI is afkomstig van aardgaszuivering en moet daarom worden ingedeeld in hoofdstuk 05.07 van de Eural: ‘afval van aardgaszuivering en -transport’. Uit onderzoek van het NFI en analysegegevens van de [verdachte] blijkt dat de vloeistofstroom kwikhoudend is en daarom valt onder Euralcode 05.07.01*. Afval uit deze categorie is absoluut gevaarlijk. Uit hoofdstuk 3 van de Technische Richtsnoeren voor de indeling van afvalstoffen blijkt dat het gevaarlijke karakter van een afvalstof niet wordt weggenomen door vermenging met andere afvalstoffen.
Volgens de STAB zou de uitzondering zoals genoemd in artikel 4 lid 3 van de Regeling Europese afvalstoffenlijst van toepassing zijn, zodat de voorafgaande menghandeling vergund zou zijn. Dit artikel gaat, gelet op het eerste lid, alleen over complementaire afvalstromen. De afvalstroom van de GBI betreft echter een absoluut gevaarlijke afvalstroom. Van de uitzondering zoals omschreven in het derde lid kan daarom geen sprake zijn. Daarnaast is in de revisievergunningaanvraag van de GBI het mogen vermengen van (absoluut) gevaarlijk afval met andere afvalstromen niet expliciet aangevraagd. Het mengen van een gevaarlijke afvalstroom met andere afvalstromen was dus niet vergund aan de [verdachte].
3.3.1.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de [verdachte] moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bij aardgaszuivering als bedoeld in subhoofdstuk 05.07 van de Eural gaat het om het geconcentreerd afvangen, verwijderen en afscheiden van kwik uit de aan aardgasproductie gerelateerde processtromen, waardoor inherent, absoluut gevaarlijk kwikhoudend afval ontstaat, namelijk kwikverontreinigd slib en filtermateriaal. Daaronder valt niet productiewater, dat immers niet ontstaat bij het proces van aardgaszuivering, maar bij het proces van aardgascondensaatbehandeling. Bovendien gaat het bij de stroom die van de GBI naar de OSF wordt afgevoerd om een samengestelde stroom van productiewater en verontreinigd hemelwater, die op zichzelf moet worden beoordeeld als het gaat om de Euralcodering. Deze stroom valt onder subhoofdstuk 16.10 van de Eural en de ontvangst daarvan op de OSF was dus vergund.
De samenstelling van de waterstroom in T-3
In paragraaf 3.1 is overwogen dat de revisievergunningaanvraag deel uitmaakt van de met betrekking tot de GBI verleende revisievergunning van 7 januari 1997. De revisie-vergunningaanvraag houdt, voor zover van belang, het volgende in:
par. 3.2.1.9
‘(…) Het water dat bij de gasbehandeling vrijkomt, het zogenaamde proceswater, komt via het gesloten drainsysteem terecht in de proces-olie/waterscheider. Het hier afgeroomde aardgascondensaat wordt verzameld in de condensaatput en van hieruit naar tank T-1of T-2 verpompt. Het water wordt verzameld in de proceswaterbak en van hier naar T-3 gepompt. (…)’
par. 7.2.1.3
‘(…) Regenwater dat waarschijnlijk is verontreinigd met koolwaterstoffen (bijvoorbeeld uit lekbakken) en procesvloeistoffen afkomstig van aftappunten direct aangesloten op pijpwerk, vaten en tanks wordt geloosd in het CCDS. Het wordt via een open stalen ondergronds drainagesysteem naar de proceswater-olieafscheider gevoerd. Hier wordt het aardgascondensaat van het proceswater gescheiden. Het aardgascondensaat wordt naar een van de aardgascondensaatopslagtanks T-1/2 gepompt.
Het afgescheiden proceswater wordt naar de vuilwatertank T-3 gepompt.(…)’
par. 8.2.1
‘(…) Verontreinigd water, zowel hemelwater als water afgescheiden uit de processtromen, wordt opgevangen in de proceswaterbak en vandaar naar de vuilwatertank T-3 gepompt. Vanuit de vuilwatertank wordt het verontreinigd water, na analyse, per tankwagen afgevoerd naar een [verdachte] tankenpark [plaats 1].’
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat met de term “proceswater” in de hiervoor geciteerde passages van de vergunning telkens is bedoeld ofwel productievloeistof (wanneer gedoeld wordt op de stroom vóór afscheiding van aardgascondensaat) ofwel productiewater (wanneer gedoeld wordt op de stroom na afscheiding van aardgascondensaat).
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het aan de [verdachte] vergund is om op de GBI het (van aardgascondensaat afgescheiden) productiewater samen te voegen met verontreinigd hemelwater (in T-3).
Is sprake van gevaarlijk afval?
Bij de beoordeling van de vraag of de afvalwaterstroom van de GBI naar de OSF moet worden aangemerkt als gevaarlijk afval, betrekt de rechtbank de rapporten van de STAB van 14 februari 2025 en 26 augustus 2025. Uit deze rapporten blijkt het volgende.
Anders dan de verdediging beschouwt de STAB de behandeling van het aardgas en het afscheiden van productiewater van aardgascondensaat op de GBI als één proces ten behoeve van de aardgaszuivering. Volgens de STAB is het productiewater dat
naarT-3 wordt gepompt dan ook aan te merken als een afvalstof die bij het proces van aardgaszuivering ontstaat. Dit betekent dat de stroom moet worden ingedeeld in subhoofdstuk 05.07 van de Eural en meer bijzonder, nu de stroom kwikhoudend is, in 05.07.01* (gevaarlijk afval). De stroom die
vanuitT-3 wordt afgevoerd naar de OSF kan volgens de STAB echter niet (volledig) worden aangemerkt als ‘afkomstig van aardgaszuivering’, omdat in T-3 ook een stroom met continu verontreinigd hemelwater wordt gepompt. Dit samenvoegen van productiewater en verontreinigd hemelwater is, gelet op de revisievergunningaanvraag voor de GBI, aan de [verdachte] vergund. Daarbij is niet van belang dat bij het verlenen van de vergunning mogelijk niet door het bevoegd gezag is onderkend dat de stroom productiewater moest worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstof, aldus de STAB.
De deskundigen van de STAB hebben ter zitting desgevraagd hun advies op dit punt als volgt verduidelijkt. De Euralcode van een afvalstroom wordt bepaald op basis van de herkomst van de gehele afvalstroom. Een gevaarlijke afvalstof die samengevoegd wordt met een niet-gevaarlijke afvalstof, blijft in principe een gevaarlijke afvalstof, tenzij het samenvoegen van de betreffende afvalstoffen vergund was. Dan wordt de Euralcode bepaald op basis van de herkomst van de nieuwe afvalstof.
Het voorgaande betekent volgens de STAB dat de afvalstroom van de GBI naar de OSF niet in subhoofdstuk 05.07 van de Eural valt. De afvalstroom moet worden ingedeeld in hoofdstuk 16 ‘niet elders in de lijst genoemd afval’, meer bijzonder in subhoofdstuk 16.10: ‘waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt’. In de andere hoofdstukken van de Eural kan geen passend subhoofdstuk worden gevonden. De STAB gaat vervolgens in op de vraag of de stroom valt onder 16.10.01* (gevaarlijk afval) of 16.10.02 (niet-gevaarlijk afval). Op grond van bijlage III bij de Kaderrichtlijn afvalstoffen en tabel 4.3 in de Handreiking Eural geldt voor afval dat valt in subhoofdstuk 16.10 dat sprake is van gevaarlijk afvalwater (als bedoeld in Euralcode 16.10.01*) indien de kwikconcentratie 1.000 mg/l of hoger is. De hoogste kwikconcentratie die in de periode van 2016 tot en met 2019 in de monsters genomen uit T-3 is gemeten, is een concentratie van 4.900 µg/l, ofwel 4,9 mg/l. De hoogste kwikconcentratie die in de monsters die zijn genomen van de lading van MTS [naam 2] is aangetroffen, bedraagt 67 µg/l, ofwel 0,067 mg/l. Deze beide kwikconcentraties vallen ruim onder de grenswaarde van 1.000 mg/l, zodat geen sprake is van gevaarlijk afval, zo concludeert de STAB.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het volgende vast.
In T-3 op de GBI worden, vergund, stromen productiewater en verontreinigd hemelwater samengebracht. Ook als ervan uit moet worden gegaan dat het hier gaat om het samenvoegen (mengen) van een gevaarlijke afvalstof (productiewater) met een andere afvalstof (verontreinigd hemelwater) en de vergunningverlener dit niet heeft onderkend en dientengevolge heeft nagelaten de door wet- en regelgeving voorgeschreven afwegingen te betrekken bij haar beslissing tot verlening van de vergunning, laat dit onverlet dat het samenvoegen op zichzelf
is vergund. Niet vereist is, zoals de officier van justitie stelt, dat in de vergunning(aanvraag) expliciet wordt vermeld dat sprake is van mengen van een gevaarlijke afvalstof.
De officier van justitie stelt dat artikel 4 van de Regeling Europese afvalstoffenlijst – en dus ook lid 2 en 3 van dat artikel – exclusief geldt voor complementaire afvalstoffen en dat daarom de in lid 3 neergelegde uitzondering inzake vergund mengen niet van toepassing is, nu het productiewater moet worden aangemerkt als absoluut gevaarlijke afvalstof (05.07.01*). De officier van justitie leidt hieruit af dat het mengen van een absoluut gevaarlijke afvalstof niet vergund mag worden, zodat de stroom ook na samenvoeging met een andere stof absoluut gevaarlijk blijft.
De rechtbank volgt deze redenering niet en overweegt als volgt.
Artikel 10.54a Wm (waarmee artikel 18 Kra is geïmplementeerd in Nederland) bepaalt:
1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen te mengen, daaronder mede begrepen verdunnen, met andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere bij ministeriële regeling aangewezen afvalstoffen, stoffen of materialen.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het mengen van gevaarlijke afvalstoffen is toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
3. Onze Minister bepaalt bij ministeriële regeling in welke gevallen gevaarlijke afvalstoffen die in strijd met het eerste lid zijn gemengd, gescheiden dienen te worden.
Artikel 10.54a Wm bepaalt dus dat het bevoegd gezag in afwijking van het mengverbod (lid 1) het mengen van gevaarlijke afvalstoffen kan vergunnen (lid 2). Dit artikel bevat niet het door de officier van justitie geschetste onderscheid tussen enerzijds complementaire afvalstoffen en anderzijds absoluut gevaarlijke afvalstoffen. De rechtbank interpreteert artikel 10.54a Wm dan ook zo dat de hierin neergelegde mogelijkheid om bij vergunning af te wijken van het mengverbod ook geldt voor afvalstoffen die vallen binnen een Euralcode van de categorie absoluut gevaarlijk. Het ligt alleen al daarom naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand om een stringentere bepaling in artikel 4 van de Regeling Europese afvalstoffenlijst te lezen, in die zin dat daaruit zou volgen dat het vergunnen van mengen van absoluut gevaarlijke afvalstoffen uitgesloten is.
Omdat sprake is van een vergunde samengestelde stroom, moet voor het bepalen van de Euralcode worden gekeken naar de herkomst van
deze nieuwe afvalstroom.
Dit betekent dat de herkomst van de stroom productiewater daarvoor niet bepalend is. De
samengesteldestroom van productiewater en verontreinigd hemelwater is niet volledig afkomstig van aardgaszuivering, en daarom valt deze nieuwe (samengestelde) stroom niet in subhoofdstuk 05.07 van de Eural. Verontreinigd hemelwater is immers niet afkomstig van (het proces van) aardgaszuivering. Omdat geen van de andere (sub)hoofdstukken passend is voor de nieuwe (samengestelde) stroom, moet de afvalstroom worden ingedeeld in subhoofdstuk 16.10.
Gelet op de gemeten kwikconcentraties is geen sprake van gevaarlijk afvalwater (als bedoeld in Euralcode 16.10.01*). De ontvangst van de stroom op de OSF is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht gemeld met Euralcode 16.10.02.
Is sprake van vergund afval?
Hiervoor is al overwogen dat het aan de [verdachte] vergund was om op de GBI in T-3 productiewater en verontreinigd hemelwater samen te brengen en van de GBI naar de OSF af te voeren.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze stroom ook op de OSF mocht worden
ontvangen. Uit de Beschrijving OSF, zoals weergegeven in paragraaf 3.1, blijkt dat op de OSF zowel verontreinigd hemelwater (vloeistofstroom 2) als productiewater van de GBI (vloeistofstroom 7) mag worden ontvangen. De 60 vrachten afkomstig van de GBI en de lading van MTS [naam 2] bevatten dus telkens een combinatie van de in de Beschrijving OSF genoemde vloeistofstromen. Daaruit volgt dat de ontvangst van de stroom, die een samenstelling behelst van de in de Beschrijving OSF genoemde stromen, op de OSF aan de [verdachte] was vergund.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de [verdachte] onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
3.3.2Feit 2
Onder 2 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij op de OSF zonder omgevingsvergunning 632 maal (in totaal 14.209.709 kg) gevaarlijk afval en (een) afvalstro(o)m(en) (in totaal een hoeveelheid van 5.216 m³), heeft ontvangen en/of verwerkt, dan wel in strijd met haar vergunning dit gevaarlijk afval en deze afvalstro(o)m(en) heeft ontvangen en/of verwerkt.
3.3.2.1 De feiten en omstandigheden
Bij de verwerking van kwikvervuild afval op de RBI komt een vloeistofstroom vrij die wordt afgegeven aan de OSF. Ook vervuild hemelwater dat binnen de RBI wordt verzameld, wordt afgegeven aan de OSF. Verder is het aan de [verdachte] op basis van de RBI-vergunning vergund om vloeistofstromen met een laag gehalte aan sediment vanuit tankcontainers onbewerkt over te slaan in een kolkenzuiger voor afvoer naar de OSF of een daartoe geëigende en bevoegde be-/verwerkingsinrichting. Deze vloeistofstroom met een laag gehalte aan sediment betreft één van de drie vloeistofstromen die vanaf de RBI naar de OSF vergund mag worden afgevoerd, zoals weergegeven in paragraaf 3.1 (vloeistofstroom 2 uit de RBI-vergunning).
In de periode van januari 2010 tot en met november 2017 heeft de [verdachte] de afgifte vanaf de RBI aan de OSF van 632 vrachten met Euralcode 05.07.01* gemeld bij het LMA. Deze vrachten hadden de omschrijving ‘waterex prod./form’. Van deze vrachten zijn geen begeleidingsbrieven of analysegegevens beschikbaar.
De [verdachte] heeft geen ontvangsten op de OSF afkomstig van de RBI met Euralcode 05.07.01* bij het LMA gemeld; de 54 vrachten ontvangen op de OSF die de [verdachte] wel met Euralcode 05.07.01* heeft gemeld waren niet afkomstig van de RBI.
In de periode februari 2010 tot en met december 2019 zijn ook vrachten met de omschrijving ‘waterex prod./form’ afgevoerd van de RBI naar de OSF onder melding van Euralcode 16.10.02.
Transporten naar de OSF werden in NAMEC (een intern boekhoudingssysteem) geregistreerd. Op basis van de gegevens in NAMEC werden zogeheten M22-rapportages opgemaakt. In twee M22-rapportages werd een overzicht gegeven van de transporten in de periode 2010 tot en met 2015 en 2016 tot en met 2019. Beide rapportages bevatten een tabblad met de naam ‘NGL’ (hetgeen naar de rechtbank begrijpt staat voor ‘Natural Gas Liquids’). Onder dit tabblad waren de transporten met een mengsel van water en condensaat weergegeven. In de periode van 2010 tot en met 2019 is in totaal 5.216 m3 van deze NGL-stroom van de RBI naar de OSF afgevoerd.
3.3.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] op de OSF zonder omgevingsvergunning gevaarlijk afval afkomstig van de RBI heeft ontvangen en verwerkt. Dat standpunt is als volgt onderbouwd.
De afgifte van de 632 vrachten vanaf de RBI, die bestonden uit afval met minder dan 10%, dan wel een laag gehalte, sediment, is door de [verdachte] gemeld onder Euralcode 05.07.01* en betrof dus telkens gevaarlijk afval. De vergunning met betrekking tot de OSF staat de ontvangst van gevaarlijk afval afkomstig van de RBI niet toe.
De NGL-stroom is aan te merken als afval. De [verdachte] heeft geen vergunning om binnen de OSF een afvalstroom van de RBI te ontvangen, anders dan vervuild hemelwater. De NGL-stroom lijkt qua samenstelling op vloeistofstroom 4 in de vergunning met betrekking tot de OSF: ‘productievloeistof afkomstig van de RBI’. Vloeistofstroom 4 is echter in de vergunning niet aangemerkt als afvalstroom. De OSF mocht de NGL-stroom dan ook niet ontvangen.
3.3.2.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
De melding van de 632 vrachten vanaf de RBI door de [verdachte] bij het LMA met Euralcode 05.07.01* betreft een fout. Er worden vanaf de RBI geen stromen naar de OSF afgevoerd die afkomstig zijn van aardgaszuivering. Deze vrachten betroffen de productievloeistofstroom van de RBI, met wat hemelwater. De ontvangst van deze vloeistofstroom op de OSF is aan de [verdachte] vergund. De vloeistofstroom met een laag gehalte aan sediment is beschreven in de vergunningaanvraag met betrekking tot de RBI uit 2016, op basis waarvan in 2017 een vergunning is verleend. De 632 vrachten dateren echter van de periode van 2010 tot en met 2017 en betreffen dus niet de vloeistofstroom met een laag gehalte aan sediment.
Ook de NGL-stroom bestond uit productievloeistof. Er is sprake van een overlap met de 632 vrachten.
De [verdachte] beschouwt productievloeistof, en daarmee de 632 vrachten en de NGL-stroom, niet als afval maar als product, nu daaruit (waardevol) aardgascondensaat gewonnen wordt.
Afvalstoffen zijn alle stoffen, mengsels of voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Daarnaast geldt dat onder het zich door afgifte ontdoen van afvalstoffen mede wordt verstaan het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort (artikel 1.1, lid 1 en lid 3, onder b, sub 1, van de Wm).
Over de 632 vrachten en de NGL-stroom heeft de STAB gerapporteerd dat dit een last is waarvan de [verdachte] zich vanaf de RBI wil ontdoen. Dit blijkt uit het feit dat de [verdachte] de afgifte van deze, door de STAB zo aangeduide, waterstroom vanaf de RBI aan de OSF met Euralcodes (05.07.01* en 16.10.02) bij het LMA heeft gemeld. Euralcodes zijn alleen bedoeld voor afvalstoffen. De waterstroom is niet aan te merken als bijproduct; de stroom kan niet onmiddellijk, zonder enige verdere (gangbare) behandeling worden gebruikt. De waterstroom heeft verder geen behandeling van recycling of andere nuttige toepassing ondergaan en is daarom ook niet aan te merken als een stof die het einde-afval stadium heeft bereikt. Er bestaat tot slot geen markt voor deze waterstroom. Het betreft dus – op het moment van afgifte vanaf de RBI – afval.
Dat op
de OSFuit de waterstroom afkomstig van de RBI nog aardgascondensaat wordt gewonnen, maakt dit niet anders. Volgens de systematiek van het afvalstoffenrecht moet in de eerste plaats worden gekeken naar de intentie van degene die de stof afgeeft; dat is de [verdachte] vanaf de inrichting de RBI en de intentie was op dat moment: ontdoen.
Dat een vloeistofstroom ten onrechte in een vergunning(aanvraag) niet als afvalstof is aangemerkt, betekent volgens de STAB overigens niet dat de ontvangst van de vloeistofstroom als afvalstof niet was vergund. Het niet onderkennen van een vloeistofstroom als afvalstof in de vergunning heeft geen gevolgen voor de reikwijdte van de vergunning, indien de vloeistofstroom voldoende duidelijk is omschreven in de vergunning en het bevoegd gezag (op basis van die omschrijving) had kunnen onderkennen dat de betreffende stroom als afvalstof had moeten worden gekwalificeerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de 632 vrachten en de NGL-stroom afvalstoffen betreffen.
Was de ontvangst op de OSF aan de [verdachte] vergund?
Of de ontvangst van deze afvalstoffen op de OSF aan de [verdachte] vergund was, moet worden beoordeeld aan de hand van de omschrijving in de vergunning.
632 vrachten met Euralcode 05.07.01*
De STAB heeft met betrekking tot de 632 vrachten het volgende gerapporteerd:
‘De hiervoor genoemde vloeistofstroom 2 van RBI wordt bij de ontvangst door de RBI geregistreerd onder Euralcode 05 07 01*. De RBI heeft in de periode van januari 2010 tot en met november 2017 de afgifte aan de OSF gemeld van 632 vrachten met de Euralcode 05 07 01*. Het is volgens STAB aannemelijk dat de 632 vrachten vallen onder vloeistofstroom 2 van de RBI. Het ligt namelijk in de reden dat voor de afgifte van deze vloeistofstroom, die de RBI enkel overslaat, dezelfde Euralcode is gebruikt als bij de ontvangst van deze stroom. Voor de afgifte van de andere twee vloeistofstromen van de RBI (1 en 3) aan de OSF is een andere Euralcode gebruikt, namelijk 16 10 02.’
De vertegenwoordiger van de [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de melding van de 632 vrachten bij het LMA met Euralcode 05.07.01* niet juist was en een administratieve fout betrof. Andere vrachten met de omschrijving ‘waterex prod./form’ hebben Euralcode 16.10.02 gekregen. Dat had ook moeten gebeuren bij de 632 vrachten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de precieze samenstelling van de 632 vrachten niet worden vastgesteld. Het dossier bevat geen begeleidingsbrieven of analysegegevens waaruit die samenstelling kan worden afgeleid.
Uit het dossier kan niet het wettig en overtuigend bewijs worden geput dat de 632 vrachten van de RBI aan de OSF daadwerkelijk bestonden uit de (onbewerkt overgeslagen) vloeistofstroom met een laag gehalte aan sediment (vloeistofstroom 2 uit de RBI-vergunning). Er kan geen duidelijke link worden gelegd tussen de vrachten met vloeistofstroom 2 uit de RBI-vergunning die zijn
ingenomen op de RBIen de ten laste gelegde 632 vrachten die vanaf de RBI zijn
afgevoerd naar de OSF. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de [verdachte] – zoals namens de [verdachte] is verklaard en door de verdediging is gesteld – de afgifte van de vrachten door de RBI ten onrechte heeft gemeld onder code 05.07.01*. De ontvangst van de 632 vrachten op de OSF is immers niet gemeld onder code 05.07.01*.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de 632 vrachten een gevaarlijke afvalstroom hebben bevat en kan niet worden uitgesloten dat de vrachten bestonden uit één of meer van de zeven vloeistofstromen genoemd in de bij de vergunning behorende Beschrijving OSF, waarbij – indachtig het advies van de STAB – niet relevant is dat één of meer van die stromen mogelijk ten onrechte niet als afvalstroom is/zijn gekenmerkt.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat op de OSF met de 632 vrachten een gevaarlijke of niet-vergunde afvalstroom is ontvangen.
De rechtbank overweegt dat het dossier en het verhandelde ter zitting ook wat de NGL-stroom betreft geen uitsluitsel bieden over de feitelijke aard of samenstelling daarvan. Het dossier bevat geen begeleidingsbrieven of analysegegevens waaruit die aard of samenstelling kan worden afgeleid. Nu uit het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid welke specifieke vloeistofstroom door de RBI is afgevoerd, kan evenmin worden vastgesteld dat deze vloeistofstroom een gevaarlijke of niet-vergunde afvalstroom betrof, waarbij zoals gezegd niet ter zake doet of de in de Beschrijving OSF opgenomen stromen mogelijk ten onrechte niet zijn gekenmerkt als afvalstromen.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat op de OSF met de 5.216 m3 NGL-stroom een niet-vergunde afvalstroom is ontvangen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de [verdachte] onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
3.3.3Feit 3
Onder 3 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij, zonder omgevingsvergunning, dan wel in strijd met de vergunning, 65 maal (in totaal 1.747.520 kilogram) afval afkomstig van de [adres 1], in ieder geval een niet-vergunde afvalstroom, op de OSF heeft ontvangen en/of verwerkt.
3.3.3.1 De feiten en omstandigheden
[adres 1] in [plaats 4] is het vestigingsadres van [bedrijf 2] B.V., een logistieke dienstverlener. [bedrijf 2] B.V. vervoert voor de [verdachte] afvalstoffen afkomstig van offshore installaties op de Noordzee naar de inrichting van [bedrijf 2] B.V. aan de [adres 1]. In 2018 zijn 65 vrachten vloeibaar afval met een totaalgewicht van 1.747.520 kilogram vanaf de [adres 1] in [plaats 4] naar de OSF vervoerd. Deze vrachten zijn met Euralcode 16.10.02 bij het LMA gemeld met de omschrijvingen ‘waterig vloeibaar afval’ en ‘vervuild hemelwater’.
De [verdachte] heeft een aantal transportdocumenten (manifesten) verstrekt betreffende afvalstoffen die vanaf de offshore installaties via de [adres 1] in [plaats 4] naar de OSF zijn vervoerd. Aan de hand van de manifesten kan niet worden herleid welke afvalstromen zijn vervoerd naar de OSF.
Op de manifesten stond ‘platform [code]’ vermeld. Op dit platform hebben in 2017 en 2018 onderhouds- en putwerkzaamheden plaatsgevonden.
Er is onderzoek gedaan naar gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen met betrekking tot de onderhouds- en putwerkzaamheden op platform [code] in 2017 en 2018 en op platform L13-FC-1 in 2022. Uit deze gegevens bleek niet wat de exacte samenstelling was van de op de Paleiskade afgegeven vloeistoffen ten tijde van deze werkzaamheden.
Het dossier bevat geen analysegegevens met betrekking tot (dit) offshore afval.
3.3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is bewezen dat de [verdachte] op de OSF zonder omgevingsvergunning afval afkomstig van de [adres 1] in [plaats 4] heeft ontvangen en verwerkt. De 65 vrachten moeten worden aangemerkt als afval, afkomstig van offshore locaties van de [verdachte] op de Noordzee. Hoewel niet duidelijk is geworden wat de exacte samenstelling is geweest van deze vloeistofstroom, kan wel worden vastgesteld dat deze stroom een afvalstroom betreft en niet valt onder één van de afvalstromen die op de OSF mogen worden ontvangen.
3.3.3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de 65 vrachten niet volledig afkomstig waren van offshore werkzaamheden. 32 vrachten bevatten vloeistof afkomstig van putwerkzaamheden offshore en op Ameland. Bij de overige 33 vrachten ging het om de ‘gebruikelijke’ vloeistofstroom van de GBI. Deze vloeistofstromen kunnen overeenkomen met de vloeistofstromen genoemd in de met betrekking tot de OSF verleende vergunning. In elk geval is niet aangetoond dat de 65 vrachten een niet-vergunde afvalstroom bevatten.
De STAB heeft met betrekking tot de 65 vrachten afkomstig van de [adres 1] in [plaats 4] zakelijk weergegeven het volgende gerapporteerd.
Als de 65 vrachten, zoals de verdediging stelt, afkomstig zijn van putwerkzaamheden offshore en op Ameland, en van de ‘gebruikelijke’ vloeistofstroom van de GBI, dan zouden deze stromen vallen onder de vloeistofstromen 6 (teruggeproduceerde operationele vloeistoffen) en 7 (productiewaterstroom [plaats 4]) genoemd in de bij de vergunning behorende Beschrijving OSF. In dat geval was de ontvangst van deze vrachten op de OSF aan de [verdachte] vergund.
Indien het gaat om een vloeistofstroom die afkomstig is van offshore locaties van de [verdachte] op de Noordzee, zoals het Openbaar Ministerie stelt, dan hangt het antwoord op de vraag of deze stroom valt onder de vloeistofstromen die op de OSF vergund mochten worden ontvangen en verwerkt af van de exacte aard/herkomst van die stroom. Het Openbaar Ministerie heeft niet gespecificeerd wat volgens haar de samenstelling is van de vloeistofstroom die de [verdachte] volgens haar van de offshore locaties heeft ontvangen.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting de precieze samenstelling van de 65 vrachten niet kan worden vastgesteld. Het dossier bevat geen begeleidingsbrieven of analysegegevens waaruit die samenstelling kan worden afgeleid. Nu niet kan worden vastgesteld welke specifieke vloeistofstroom/-stromen vanaf de [adres 1] in [plaats 4] naar de OSF is/zijn vervoerd en reeds daarom niet valt uit te sluiten dat de vloeistofstroom/-stromen onder één of meer van de zeven in de Beschrijving OSF genoemde vloeistofstromen valt/vallen, kan evenmin worden vastgesteld dat het ging om (een) niet-vergunde afvalstroom/-stromen. Onder verwijzing naar de overwegingen onder 3.3.2.4 hiervoor zij herhaald dat voor de beoordeling of een ontvangen afvalstroom onder één van de vergunde stromen valt, niet relevant is dat één of meer van die stromen genoemd in de Beschrijving OSF mogelijk ten onrechte niet als afvalstroom is/zijn gekenmerkt.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat op de OSF met de 65 vrachten een niet-vergunde afvalstroom is ontvangen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de [verdachte] onder feit 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
3.3.4Feit 4
Onder 4 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij, zonder omgevingsvergunning, dan wel in strijd met de vergunning, vijf maal (in totaal 142.000 kilogram) spuit- en spoelwater afkomstig van sloopwerkzaamheden, in ieder geval een niet-vergunde afvalstroom, op de OSF heeft ontvangen en/of verwerkt.
3.3.4.1 De feiten en omstandigheden
Op 16 februari 2022 is een transportcontrole uitgevoerd bij de gaswinningslocatie in [plaats 5] (gemeente Eemsdelta). De gaswinning op deze locatie was beëindigd en de inrichting werd op dat moment gesloopt, althans sloopklaar gemaakt. Dit hield onder andere in dat installatieonderdelen werden gedemonteerd en schoongespoeld. Hierbij kwam spoelwater vrij. Ook werd op deze locatie hemelwater verzameld dat verontreinigd kon zijn door het contact met de installatieonderdelen. Het spoelwater en het verontreinigd hemelwater leverden afvalstromen op die per truck zijn afgevoerd naar de OSF.
Een gasput bestaat uit verschillende buizen. Deze buizen bestaan uit een buitenbuis en een binnenbuis. In de ringvormige ruimte tussen de buitenbuis en de binnenbuis worden zogeheten annulusvloeistoffen gebracht. Dit zijn vloeistoffen die onder meer toegevoegde anti-corrosiemiddelen kunnen bevatten. Bij het volledig ontmantelen van een gaswinningslocatie kunnen deze annulusvloeistoffen vrijkomen. De ontvangst van annulusvloeistoffen op de OSF is niet vergund aan de [verdachte].
In de periode van 17 december 2021 tot en met 31 januari 2022 zijn vijf transporten van in totaal 142.000 kilogram spuit- en spoelwater vanaf de gaswinningslocatie [plaats 5] naar de OSF vervoerd, onder melding van Euralcode 16.10.02.
3.3.4.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is bewezen dat de [verdachte] op de OSF een niet-vergunde afvalstroom afkomstig van de gaswinningslocatie in [plaats 5] heeft ontvangen. De vijf transporten betroffen spuit- en spoelwater dat afkomstig was van het tijdens de sloop schoonspuiten van gedemonteerde onderdelen. De officier van justitie gaat ervan uit dat daarbij sprake was van bovengrondse werkzaamheden en dus niet van werkzaamheden aan putten. De [verdachte] heeft geen vergunning om op de OSF afval te ontvangen dat afkomstig is van sloopwerkzaamheden.
3.3.4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het betreffende spuit- en spoelwater valt onder vloeistofstroom 3 uit de Beschrijving OSF, te weten: ‘spoel- en spuitwater dat vrijkomt bij het reinigen en afpersen/testen van installatieonderdelen en leidingen en bij het schoonspuiten van locaties’. Ook de verdediging gaat ervan uit dat het water afkomstig was van bovengrondse werkzaamheden. De ontvangst van de vijf vrachten op de OSF was dus aan de [verdachte] vergund.
De vertegenwoordiger van de [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de sloop van een gaswinningslocatie uit verschillende fases bestaat. Er worden nooit tegelijkertijd bovengrondse en ondergrondse werkzaamheden uitgevoerd. In de tenlastegelegde periode bevond de sloop, althans het sloopklaar maken, van locatie [plaats 5] zich in de bovengrondse fase. Op dat moment werden er geen werkzaamheden aan de putten uitgevoerd en konden er geen annulusvloeistoffen vrijkomen. Het reinigen van het bovengrondse deel van een slooplocatie behelst hetzelfde proces als het reinigen van een tijdelijk stilgelegde winningslocatie die vervolgens weer in gebruik wordt genomen. In beide gevallen worden de installatieonderdelen gedemonteerd. Het verschil is dat de installatie bij een tijdelijk stilgelegde winningslocatie na afloop van de reinigingswerkzaamheden weer gemonteerd wordt en dat een slooplocatie verder ontmanteld wordt. In beide gevallen komt er een vergelijkbare afvalwaterstroom vrij, aldus de vertegenwoordiger van de [verdachte].
De deskundigen van de STAB hebben ter zitting bevestigd dat bij het schoonspuiten van de bovengrondse onderdelen van een slooplocatie eenzelfde afvalwaterstroom ontstaat als bij het schoonspuiten van een tijdelijk stilgelegde gaswinningslocatie. De vergunning met betrekking tot de OSF maakt geen onderscheid tussen spuit- en spoelwater afkomstig van een tijdelijk stilgelegde gaswinningslocatie en spuit- en spoelwater afkomstig van sloopwerkzaamheden, voor zover het de bovengrondse onderdelen van een installatie betreft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt niet in welke fase de sloop van gaswinningslocatie [plaats 5] zich bevond in de tenlastegelegde periode van 17 december 2021 tot en met 31 januari 2022. Uit het dossier blijkt alleen dat op 16 februari 2022 (derhalve ruim twee weken na de ten laste gelegde periode) de werkzaamheden bestonden uit het sloopklaar maken van de inrichting. Op basis van deze constatering kan in elk geval niet worden vastgesteld dat in de tenlastegelegde periode ondergrondse sloopwerkzaamheden hebben plaatsvonden. De vertegenwoordiger van de [verdachte] heeft verklaard dat in de tenlastegelegde periode slechts werkzaamheden aan de bovengrondse onderdelen van de installatie hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat, net als het Openbaar Ministerie en de verdediging, van die verklaring uit en stelt vast dat de vijf vrachten afkomstig waren van bovengrondse werkzaamheden.
Tijdens bovengrondse (sloop)werkzaamheden kunnen geen annulusvloeistoffen vrijkomen, aldus de deskundigen van de STAB ter zitting. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat de vijf vrachten die op de OSF zijn ontvangen annulusvloeistoffen hebben bevat. Het antwoord op de vraag of de (mogelijke) aanwezigheid van annulusvloeistoffen leidt tot de conclusie dat sprake is van een niet-vergunde afvalstroom kan dus achterwege blijven.
Vervolgens ligt de vraag voor of spuit- en spoelwater afkomstig van bovengrondse sloopwerkzaamheden dan wel het bovengronds sloopklaar maken valt onder vloeistofstroom 3 in de Beschrijving OSF. De beschrijving van deze vloeistofstroom 3 luidt als volgt:
“Spoel- en spuitwater dat vrijkomt bij het reinigen en afpersen/testen van installatieonderdelen en leidingen en bij het schoonspuiten van locaties”en “
Spoelwater komt vrij bij het reinigen van gasbehandelingsinstallatie onderdelen (inclusief transportleidingen). Voor het spoelen wordt schoon water gebruikt. Het spoelwater zal zich vermengen met de in de installatie voorkomende stoffen (b.v. productiewater en hulpstoffen). Spuitwater komt vrij bij het schoonspuiten van de locaties. Het aldus verontreinigde spoel- en spuitwater wordt naar [plaats 1] OSF afgevoerd.”
Deze beschrijving maakt in geen enkele zin onderscheid tussen werkzaamheden in het kader van enerzijds (periodiek) regulier reinigen van een winningslocatie die daarna weer operationeel gemaakt wordt en anderzijds reinigen ten behoeve van het slopen/sloopklaar maken van een winningslocatie. De vergunning sluit de ontvangst op de OSF van spuit- en spoelwater afkomstig van bovengrondse sloopwerkzaamheden dan wel het bovengronds sloopklaar maken naar het oordeel van de rechtbank dus niet uit.
Ook hier geldt wederom dat, voor zover de vijf vrachten mede gelet op de door de ontdoener daaraan gekoppelde Euralcode als afvalstromen moeten worden aangemerkt terwijl stroom 3 in de Beschrijving OSF is gekenmerkt als een productstroom, dit niet met zich brengt dat de ontvangst van de stroom op de OSF niet vergund was.
Op grond van deze feiten en overwegingen acht de rechtbank niet bewezen dat de ontvangst van de vijf vrachten met spuit- en spoelwater afkomstig van sloopwerkzaamheden op de OSF niet aan de [verdachte] vergund was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de [verdachte] onder feit 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
3.3.5Feit 5
Onder 5 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij, zonder omgevingsvergunning dan wel in strijd met de haar verleende vergunning, 61 vrachten met gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de GBI en 632 vrachten met gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van de RBI op de OSF heeft gemengd met andere afvalstoffen. De ontvangst en verwerking van deze vrachten door de OSF is in de paragrafen 3.3.1 (feit 1) en 3.3.2 (feit 2) besproken.
3.3.5.1 De feiten en omstandigheden
Aan de [verdachte] is vergund om op de OSF zeven vloeistofstromen (zoals omschreven in paragraaf 3.1) te ontvangen. De binnenkomende stromen worden samengevoegd in de scheidingstanks T1, T2 en T6. In deze tanks vindt scheiding van aardgascondensaat en productiewater plaats. In de vergunning en de operating manual betreffende de OSF wordt beschreven dat bij voorkeur T6 wordt gebruikt.
In de periode van februari 2010 tot en met 5 januari 2022 zijn op de OSF 61 vrachten afval ontvangen die met Euralcode 16.10.02 bij het LMA zijn gemeld. Deze vrachten waren afkomstig van de GBI.
In de periode van januari 2010 tot en met november 2017 zijn op de OSF 632 vrachten ontvangen, afkomstig van de RBI. De [verdachte] heeft de afgifte van deze vrachten vanaf de RBI bij het LMA gemeld met Euralcode 05.07.01*. De [verdachte] heeft bij het LMA geen meldingen gedaan van ontvangsten op de OSF afkomstig van de RBI met Euralcode 05.07.01*.
3.3.5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de [verdachte] zonder vergunning afvalstromen heeft gemengd met gevaarlijk afval. De 61 vrachten afkomstig van de GBI en de 632 vrachten afkomstig van de RBI betroffen gevaarlijk afval. Deze vrachten zijn op de OSF gemengd met andere afvalstromen, terwijl het mengen van gevaarlijk afval met ander (al dan niet gevaarlijk) afval op de OSF niet aan de [verdachte] is vergund.
3.3.5.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op de OSF geen gevaarlijke afvalstromen zijn ontvangen en dat daarom geen sprake kan zijn geweest van het mengen van gevaarlijke afvalstoffen met andere (al dan niet gevaarlijke) afvalstoffen.
Het mengverbod als bedoeld in artikel 10.54a lid 1 (oud) van de Wet milieubeheer ziet op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen.
Uit hoofdstuk B.3 van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) volgt dat onder mengen wordt verstaan het samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling of concentraties van aanwezige componenten niet met elkaar vergelijkbaar zijn alsook het samenvoegen van afvalstoffen met andere stoffen dan afvalstoffen.
De rechtbank is zoals gezegd van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de 61 vrachten afkomstig van de GBI en de 632 vrachten afkomstig van de RBI gevaarlijk afval betroffen. Daaruit volgt reeds dat – nog los van het antwoord op de vraag of op de OSF sprake is van ‘mengen’ in de zin van het LAP3 – evenmin wettig en overtuigend bewezen is dat ten aanzien van deze vrachten sprake is van het samenvoegen van gevaarlijke stoffen met andere (afval)stoffen zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht het onder 5 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal de [verdachte] daarvan vrijspreken.
3.3.6Feit 6
Onder 6 is aan de [verdachte] ten laste gelegd – kort weergegeven – dat zij op injectielocatie [plaats 3] zonder omgevingsvergunning dan wel in strijd met de vergunning gevaarlijk afval dan wel niet-vergunde afvalstromen (namelijk de in feit 5 omschreven afvalstromen) heeft ontvangen en/of verwerkt en/of in de diepe ondergrond geïnjecteerd.
3.3.6.1 De feiten en omstandigheden
Na de scheiding van het aardgascondensaat en het productiewater in T-6 op de OSF wordt het overgebleven productiewater via buffervat V-50 naar injectielocatie [plaats 3] verpompt.
Bijlage 1 bij de vergunningsaanvraag betreffende injectielocatie [plaats 3] van 9 februari 2006 beschrijft de volgende waterstromen die naar injectielocatie [plaats 3] worden gevoerd voor ondergrondse injectie:
‘productiewater dat bij de winning en behandeling van aardgas vrijkomt;
hemelwater, dat mogelijk met mijnbouwhulpstoffen en lekvloeistoffen is verontreinigd;
spoel- en spuitwater dat vrijkomt bij het reinigen en afpersen/testen van installatieonderdelen en leidingen en bij het schoonspuiten van locaties. Spoelwater dat is gebruikt bij het schoonmaken van glycolregeneratie installaties wordt - gezien de hoge concentraties aan glycol - niet geïnjecteerd, maar afgevoerd naar een daartoe geëigende externe verwerker;
bronneringswater (= grondwater dat wordt opgepompt bij bouw- en saneringswerkzaamheden) en saneringswater. In principe wordt dit water aan een RWZI geleverd of in eigen beheer gereinigd en vervolgens op het oppervlaktewater geloosd; Ook bronnerings- en saneringswater dat vrij komt bij werkzaamheden aan het [verdachte] pijpleidingsysteem, kan onder bepaalde omstandigheden geïnjecteerd worden;
teruggeproduceerde operationele vloeistoffen (teruggeproduceerde putstimulatie- en
teruggeproduceerde doodpompvloeistoffen);
-
productiewaterstroom RBI; dit water is afkomstig uit het slib dat vrijkomt in de Reststoffen Bewerkings Installatie en is met productiewater vergelijkbaar.’
Het is de [verdachte] niet vergund om op injectielocatie [plaats 3] gevaarlijke afvalwaterstromen te ontvangen.
De waterstromen worden op injectielocatie [plaats 3] zonder verdere bewerking in de diepe ondergrond geïnjecteerd.
3.3.6.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op injectielocatie [plaats 3] gevaarlijke afvalstoffen in de diepe ondergrond zijn geïnjecteerd. De in feit 5 omschreven afvalstoffen, afkomstig van de GBI en de RBI, betreffen gevaarlijke afvalstoffen. Mengsels van deze gevaarlijke afvalstoffen zijn via de OSF naar injectielocatie [plaats 3] verpompt en daar in de diepe ondergrond geïnjecteerd.
3.3.6.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op de OSF geen gevaarlijke afvalstromen zijn ontvangen. Daaruit volgt dat op injectielocatie [plaats 3] geen gevaarlijke afvalstoffen van de OSF zijn ontvangen of in de diepe ondergrond zijn geïnjecteerd.
Nu niet bewezen is dat de [verdachte] op de OSF gevaarlijke of niet-vergunde afvalstoffen heeft ontvangen en/of verwerkt (feiten 1 en 2) en/of gevaarlijk afval heeft gemengd (feit 5) en het ten laste gelegde onder 6 uitsluitend betrekking heeft op die afvalstromen (ten laste gelegd onder 1, 2 en 5), volgt reeds daaruit dat evenmin wettig en overtuigend bewezen is dat op injectielocatie [plaats 3] gevaarlijke afvalstoffen zijn ontvangen afkomstig van de OSF en in de diepe ondergrond zijn geïnjecteerd.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat niet is gebleken wat de precieze samenstelling is van (een deel van) de stromen die zijn ontvangen op de OSF en dat evenmin kan worden vastgesteld wat de samenstelling is geweest van de stroom die is ontvangen in [plaats 3] en onbewerkt is geïnjecteerd in de diepe ondergrond. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld dat de ontvangen stroom niet past binnen de reikwijdte van de zes hiervoor genoemde vloeistofstromen die, gelet op de aan de [verdachte] met betrekking tot de injectielocatie [plaats 3] verleende vergunning aldaar mogen worden ontvangen en geïnjecteerd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat op injectielocatie [plaats 3] een niet-vergunde afvalstroom in ontvangst is genomen en geïnjecteerd in de diepe ondergrond.
De rechtbank zal de [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde.