Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[eiser 1],
2.
[eiser 2],
1.[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 februari 2025 met producties;
- het bericht van [eisers] van 7 april 2025 met nadere producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Van Gasteren;
- de spreekaantekeningen van mr. Zonderland.
2.Waar gaat deze zaak over?
De kantonrechter
- € 1.711,66 op 2 oktober 2023;
- € 2.731,54 op 14 juni 2024;
- € 1.109,59 op 5 september 2024.
3.Het geschil
primair: bepaalt dat de dwangsom zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.4 van het vonnis van 12 juli 2022 komt te vervallen en
subsidiair: rechtsoverweging van het vonnis van 12 juli 2022 herformuleert dan wel uitlegt;
4.De beoordeling
primairvorderen dat de dwangsomveroordeling uit overweging 5.4 van het vonnis van
subsidiairdat de rechtbank overweging 5.1 van het dictum van datzelfde vonnis herformuleert dan wel uitlegt.
voor zoverdeze zaken het gebruik van het pad door [gedaagden] kunnen belemmeren. De rechtbank legt de overpadveroordeling daarom ook in deze zin uit. Redengevend voor deze uitleg is ook dat hiermee het beoogde doel van de veroordeling – onbelemmerde doorgang voor [gedaagden] – reeds wordt bereikt. Een ruimere uitleg van de veroordeling, waarbij [eisers] álle zaken van het pad verwijderd moeten houden, gaat dan ook aan het doel van de veroordeling voorbij.
in ernstniet kan worden betwijfeld dat zij de overpadveroordeling hebben overtreden. Die situatie doet zich hier niet voor, omdat de belemmeringen niet zo ernstig waren dat ze als overtredingen van de overpadveroordeling moeten worden beschouwd. [eisers] hebben namelijk onweersproken gesteld dat elk van bovengenoemde voorwerpen maximaal een paar minuten op het pad heeft gelegen of gestaan. Volgens [gedaagden] lagen de voorwerpen er zo’n zes tot acht minuten. Een redelijke uitleg van de overpadveroordeling brengt mee dat [eisers] haar onder deze omstandigheden niet hebben overtreden. Voorop staat namelijk dat het pad waarop het recht van overpad rust, mag worden gebruikt door zowel [eisers] als [gedaagden] Daar hoort ook bij dat zij het pad soms gelijktijdig willen of moeten gebruiken. Dat vergt van beide partijen dat zij rekening houden met elkaar en elkaar enige ruimte geven. [gedaagden] mogen daarom niet verwachten dat er nooit meer enig voorwerp van [eisers] op het pad ligt dat het gebruik van het pad kan belemmeren. Zij mogen wél verwachten dat zo’n voorwerp er maar kort – enkele minuten – ligt, snel en adequaat door [eisers] wordt opgeruimd en dat het pad daarna weer vrij toegankelijk is. Dit is, zo is door [eisers] onweersproken gesteld, ook steeds gebeurd. Hierbij is verder van belang dat [eisers] onbetwist hebben gesteld dat zij nooit door [gedaagden] zijn gevraagd om een voorwerp te verwijderen, terwijl zij wel in de buurt waren. Dit mocht in alle redelijkheid wel van [gedaagden] worden verwacht.