ECLI:NL:RBOVE:2025:6133

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/337648 / KG ZA 25-203
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in medisch dossier in het kader van testamentaire geschil

In deze zaak heeft eiser, de zus van de overledene, een kort geding aangespannen om inzage te krijgen in het medische dossier van haar broer, die recentelijk is overleden. Eiser stelt dat haar broer, in zijn testament van 9 december 2024, een kerkgenootschap als enige erfgenaam heeft aangewezen, terwijl zij in een eerder concepttestament als enige erfgenaam was benoemd. Eiser betwist de wilsbekwaamheid van haar broer ten tijde van het opstellen van het testament en wil het testament laten vernietigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de overledene wilsonbekwaam was op het moment van het opstellen van het testament. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroepsgeheim van de huisarts van de overledene niet kan worden doorbroken, aangezien er geen zwaarwegend belang is aangetoond dat inzage in het dossier rechtvaardigt. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/337648 / KG ZA 25-203
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. S. Geldermans,
tegen

1.[gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[gedaagde 2],
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
gedaagde partijen,
advocaat: mr. L.F.W. van Zuilen.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft een concepttestament d.d. 7 augustus 2024 overgelegd, waarin zij als enig erfgenaam van de heer [naam 1] (haar broer, hierna: [naam 1]) aangewezen was. In zijn testament van 9 december 2024 heeft [naam 1] een kerkgenootschap als enig erfgenaam aangewezen. Hij is op [overlijdensdatum 1] 2025 overleden.
1.2.
[eiser] wil een bodemprocedure starten om (in ieder geval) het laatste testament nietig te laten verklaren. In dat kader wil zij in deze kortgedingprocedure dat [gedaagde 2], de huisarts van [naam 1], wordt veroordeeld om een afschrift van, dan wel inzage in het medische dossier van [naam 1] te verstrekken/verlenen.
1.3.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om een uitzondering te maken op het beroepsgeheim van [gedaagde 2]. Er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat [naam 1] ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. De voorzieningenrechter wijst de vordering(en) van [eiser] daarom af en veroordeelt haar in de proceskosten.

2.De procedure

2.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17;
- productie 4 aan de zijde van [eiser] ter vervanging van de eerder ingediende productie 4.
2.2.
Op 3 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren [eiser] en [gedaagde 2] aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Van Zuilen heeft spreekaantekeningen overgelegd.
2.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een zus van ([naam 1]) [naam 1].
3.2.
De vrouw van [naam 1] is op [overlijdensdatum 2] 2024 overleden. Zij hadden samen geen kinderen.
3.3.
[gedaagde 2] was sinds 9 augustus 2024 de huisarts van [naam 1].
3.4.
In een concepttestament van [naam 1] van 7 augustus 2024 staat dat [eiser] als enig erfgenaam wordt benoemd.
3.5.
Op 23 augustus 2024 heeft [naam 1] een testament bij de notaris laten passeren.
3.6.
Begin oktober 2024 kregen [naam 1] en [eiser] telefonisch ruzie. Sindsdien hadden zij geen contact.
3.7.
[naam 1] heeft op 9 december 2024 een nieuw testament opgemaakt. Hierbij is het kerkgenootschap [de kerk] (hierna: de kerk) tot enig erfgenaam benoemd.
3.8.
Op [overlijdensdatum 1] 2025 is [naam 1] overleden.
3.9.
In de woning van [naam 1] is het volgende briefje gevonden:
“(…) Ja het is wat het is, leven zonder [naam 2] laat mij niet lukken. Elke dag doet veel pijn en verlang ik om samen met [naam 2] te zijn.(…)”
3.10.
Op 27 mei 2025 hebben de heer en mevrouw [naam 3] (voormalig buren van [naam 1]) onder meer het volgende schriftelijk verklaard:
“(…)
Achteraf heeft [eiser] mij verteld dat ze altijd bang is geweest voor [naam 1] en als ze een weekend bij [naam 1] waren en [naam 4] dan even weg was om een boodschap te halen hij [eiser] altijd onder DRUK zette (…).
Achteraf kunnen wij dit heel goed begrijpen omdat [naam 1] ook tegen ons soms heel dwingend kon doen!
Toen (…) [eiser] (…) toen een keer niet kwam (…) Dit viel bij [naam 1] helemaal verkeerd. Hij zei tegen mij dat ze niet deugden (…). [eiser] is de enige erfgename en ze krijgt van mij helemaal niks meer ze hoeft hier nooit meer te komen en ik ga zeer binnen kort alles van het testament veranderen en schenk alles aan de kerk dan wil ik hun gezichten wel eens zien als ze bij de notaris zitten en tegen hun verteld word dat ze onterft zijn
HAHA
In deze tijd was hij ook zeer zeer depressief en ook vaak liep hij met dwingende gedachtes. Dat hij zichzelf wat aan wilde doen, want het leven wat hij nu had ,dat deze situatie die ook door [naam 2] WAS AANGEDAAN, HOEFDE VOOR HEM NIET MEER en herhaalde heel veel, vertelde vaak hetzelfde achter elkaar, hierdoor twijfelden wij regelmatig of het in zijn hoofd nog wel goed functioneerde.
Als ik bij hem of mijn man een kop koffie dronk dan stond onder de stoel buiten altijd een fles port die zeer gemakkelijk werd opgedronken en s' avonds ook graag met diverse glazen jenever erbij. (…)”
3.11.
In een e-mail van 19 augustus 2025 heeft de notaris van [naam 1] het volgende geschreven:
“(…)Wel kan ik in meer algemene bewoordingen aangeven dat ten aanzien van de
wilsbekwaamheid van de heer [naam 1] zowel bij het opmaken van het laatste (door
mijzelf) en voorlaatste (door mijn collega, mr. [naam 5]) geen enkele twijfel heeft bestaan over de wilsbekwaamheid van de heer [naam 1]. In beide gevallen woonde hij zelfstandig, maakte hij zelfstandig de afspraken op ons kantoor, vertelde hij coherent wat hij geregeld wilde hebben en waarom, was er geen enkele bemoeienis door een derde, verzorgde hij zelfstandig zijn administratie, was hij niet onder curatele gesteld of was een bewind over zijn vermogen ingesteld. In beide gevallen zijn dus geen indicatoren voor een uitgebreid onderzoek naar de wilsbekwaamheid geweest.”

4.Het geschil

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] haar vordering tegen [gedaagde 1] ingetrokken.
4.2.
[eiser] vordert – na deze vermindering van eis – samengevat, om:
primair: [gedaagde 2] te gebieden om een afschrift van het medisch dossier over de periode 1 juli 2024, althans 14 juli 2024, tot en met 12 april 2025 aan [eiser] te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom;
[eiser] te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom;
subsidiair: [gedaagde 2] te gebieden om [eiser] – dan wel een door haar aan te wijzen medische deskundige – inzage te geven in het medische dossier van [naam 1], voor zover dit betrekking heeft op de periode 1 juli 2024, althans 14 juli 2024, tot en met 12 april 2025, onder verbeurte van een dwangsom;
meer subsidiair: iedere andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter passend en in het belang van [eiser] acht;
[gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), vermeerderd met de wettelijke rente.
4.3.
[eiser] wil een bodemprocedure beginnen om het testament van [naam 1] van 9 december 2024 nietig te laten verklaren. Zij stelt dat [naam 1] wilsonbekwaam was ten tijde van het opstellen van dat testament. Zij wil informatie uit het medisch dossier van [naam 1] om haar stelling(en) in de bodemprocedure te kunnen onderbouwen.
Volgens [eiser] is voldaan aan artikel 7:458a lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij voert onder meer aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat [naam 1] wilsonbekwaam was ten tijde van het opstellen van het testament. Zo had hij psychische problemen, depressieve klachten en suïcidale gedachten. Ook slikte hij veel medicatie en dronk hij veel. [gedaagde 2] heeft eind 2024 een psychische hulpvraag voor [naam 1] gedaan en [naam 1] is – nadat hij begin 2025 wegens hartproblemen in het ziekenhuis was opgenomen – in februari 2025 doorverwezen naar de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis (PAAZ).
De notaris had onderzoek moeten doen naar de wilsonbekwaamheid, temeer nu er een korte periode tussen beide testamenten zit, de ingrijpende wijziging van de erfgenaam en het feit dat zich recent een traumatische gebeurtenis in zijn leven – het overlijden van zijn vrouw – had voorgedaan.
4.4.
[gedaagde 2] doet een beroep op zijn beroepsgeheim. Volgens hem heeft [eiser] onvoldoende concrete/zwaarwegende aanwijzingen gesteld om aan te kunnen nemen dat [naam 1] ten tijde van het wijzigen van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen. Iemand die in diepe rouw is, dan wel psychische en depressieve klachten heeft, is nog niet meteen wilsonbekwaam. Daarnaast is volgens [gedaagde 2] de opgevraagde periode niet proportioneel en zijn er voor [eiser] andere opties om aan informatie te komen.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening(en). De kerk is als erfgenaam aangeduid en kan momenteel dan ook als erfgenaam handelen. [eiser] stelt bovendien dat de woning van [naam 1] al door de kerk te koop is gezet.
5.2.
De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of de vordering(en) in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat het gerechtvaardigd is om vooruitlopend daarop de voorlopige voorziening(en) in deze kortgedingprocedure toe te wijzen.
Inhoudelijke beoordeling inzage/afschrift medisch dossier
5.3.
In deze zaak is de vraag of [gedaagde 2] afschrift van of inzage in het medisch dossier van [naam 1] aan [eiser] – dan wel aan een door haar aangewezen medisch deskundige – moet verstrekken/verlenen.
5.4.
Op grond van artikel 7:457 BW mag [gedaagde 2] dit in beginsel niet doen, tenzij de patiënt daar zelf toestemming voor heeft gegeven. Dit beroepsgeheim geldt ook na het overlijden van een patiënt.
5.5.
Vaststaat dat [naam 1] geen toestemming heeft gegeven om [eiser] de toegang tot zijn medische dossier te verlenen. [eiser] beroept zich echter op een uitzondering op het hiervoor genoemde beroepsgeheim. In artikel 7:458a lid 1 sub c BW staat dat een hulpverlener afschrift dan wel inzage mag verstrekken/verlenen zonder toestemming van de overleden patiënt als degene (in dit geval [eiser]) (i) een zwaarwegend belang heeft en (ii) aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en (iii) dat inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier noodzakelijk is voor de behartiging van het belang.
5.6.
Van een zwaarwegend (financieel) belang kan sprake zijn als een testament is gewijzigd en de persoon die om inzage/afschrift vraagt, daarmee is onterfd. Inzage wordt vervolgens alleen gegeven wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat het zwaarwegende belang mogelijk geschaad zou kunnen worden door geen inzage te verlenen. Dat betekent in dat geval dat er concrete aanwijzingen moeten zijn voor het vermoeden dat de overledene wilsonbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament.
5.7.
In deze zaak kan niet worden vastgesteld of sprake is van onterving. [eiser] beschikt namelijk niet over het op 23 augustus 2024 verleden testament van [naam 1]. Op grond van de inhoud van het concepttestament op 7 augustus 2024 en het feit dat vervolgens op 23 augustus 2024 een testament is verleden, is het echter aannemelijk dat [eiser] in het testament van 23 augustus 2024 als enig erfgenaam was aangewezen, en dus daarna – in december 2024 – is onterfd. De voorzieningenrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat [eiser] een zwaarwegend belang heeft.
5.8.
Er zijn aanwijzingen dat [naam 1] in de rouw was, depressieve klachten had en (geregeld) alcohol dronk. Niet uitgesloten is dat hij medicatie gebruikte, welke echter niet nader is geconcretiseerd. Verder staat vast dat hij in februari 2025 opgenomen is geweest op de PAAZ. Een en ander is echter onvoldoende voor het vermoeden dat [naam 1] ten tijde van het verlijden van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat hij zelfstandig woonde en, zo blijkt uit de verklaring van de notaris, zelf de afspraken maakte voor het wijzigen van zijn testament en coherent vertelde wat hij geregeld wilde hebben en waarom.
5.9.
Daarnaast lijkt de testamentwijziging niet vanuit een impulsieve actie van [naam 1] te zijn gedaan. De buren van [naam 1] verklaarden namelijk dat [naam 1] begin oktober 2024 – na de ruzie tussen [eiser] en [naam 1] – al tegen hen had gezegd dat hij zijn zus wilde onterven. Nadat [eiser] en [naam 1] twee maanden geen contact meer met elkaar hadden, heeft hij kennelijk de daad bij het woord gevoegd. Ook de maanden daarna is hij niet meer op zijn wilsbeschikking teruggekomen.
5.10.
De voorzieningenrechter is op basis van het voorgaande voorlopig van oordeel dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn voor het vermoeden dat [naam 1] wilsonbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament op 9 december 2024. Zij is dan ook voorlopig van oordeel dat de vordering(en) in de bodemprocedure geen zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening(en) gerechtvaardigd is.
5.11.
Op basis van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om het beroepsgeheim te schenden door een medisch deskundige inzage te geven in het medisch dossier.
5.12.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] dan ook af.
Proceskosten
5.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde 2] betalen. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2], tot op heden begroot op € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken door
mr. U. van Houten op 17 oktober 2025. (JK)