3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag (feit 1 primair), meermaals plegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3). De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde
De feiten en omstandigheden
Verdachte verbleef op 18 juni 2024 als patiënt in het CPT, West 7, afdeling GGZ/FZ. Dit is een afdeling met beveiligingsniveau 3. Over de gebeurtenissen op die dag bevat het dossier diverse verklaringen.
[aangever] , medewerker geïntegreerde beveiliging (MGB) doet op 4 juli 2024 namens zijn collega's [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , ook MGB’ers, aangifte.
Hij verklaart dat op dinsdag 18 juni 2024, omstreeks 08:00 uur twee MGB’ers naar de kamer van verdachte gaan om de medische dienst te ondersteunen bij het toedienen van de depotmedicatie. Verdachte geeft direct aan niet mee te willen werken en zegt “Kom maar met meer mensen” en “Ik haal jullie neer” en “Ik pak iedereen op het vlak”. Een van de MGB’ers opent nogmaals de deur met de vraag of verdachte wil meewerken, maar verdachte geeft wederom aan dit niet te doen en dat ze maar binnen moet komen. Vervolgens trekt verdachte de deur dicht.
Omstreeks 09:45 uur gaan medewerkers van het CPT gekleed in Bijzondere Calamiteiten Team-kleding terug naar de afdeling. Zij spreken verdachte weer aan en zeggen hem dat zij geweld zullen gebruiken als hij niet meewerkt. Verdachte geeft wederom aan niet mee te willen werken en staat klaar in de gevechtshouding. Het lukt de medewerkers eerst niet om de deur te openen doordat verdachte deze heeft vastgeknoopt met een laken. Na hard trekken gaat de deur open. Op dat moment komt verdachte met de rails van de douchedeur op hen afrennen, en raakt een van de medewerkers op zijn borstkast. Verdachte richtte op de nek van de medewerker, maar de medewerker kon de rail afweren. Daarna gooit verdachte de douchedeur, die hij voor die tijd had losgemaakt, op een andere medewerker. Deze medewerker komt klem te zitten onder de douchedeur. Hierop volgt een worsteling in de kamer. Verdachte is uiteindelijk met een nekomvatting onder controle gebracht en overgebracht naar de isoleercel.
Getuige [slachtoffer 1] verklaart op 2 juli 2024 dat hij op dinsdag 18 juni 2024 aan het werk is in het CPT. Die dag om iets voor 08:00 uur komt de melding binnen dat zij naar de kamer van verdachte moeten gaan voor een depot. [slachtoffer 1] loopt samen met zijn collega [slachtoffer 2] naar de kamer. Ter plaatse zeggen zij verdachte aan dat hij een depot gaat krijgen. Verdachte kijkt hen aan, wijst hen stuk voor stuk aan en zegt “Ik maak jou dood”. Vervolgens trekt verdachte de deur hard dicht. [slachtoffer 2] spreekt verdachte nog een keer aan via het luikje in de deur.[slachtoffer 1] hoort verdachte zeggen “Kom me maar halen”. Hierop wachten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot 09:00 uur, zodat er meer collega’s aanwezig zijn. Zij gaan met vijf man terug naar de kamer van verdachte. Zij hebben beschermende pakken aangetrokken, omdat verdachte heeft gedreigd hen te vermoorden.Eenmaal terug bij de kamer trekken ze de handdoek voor het luikje weg en zien ze dat verdachte zich achter de kast probeert te verbergen. Verdachte zegt opnieuw “Kom mij maar halen dan kom je er wel achter wat er gebeurt”. Zij stellen zich op en trekken met kracht de deur open. [slachtoffer 1] gaat als eerste naar binnen. Hij heeft een schild in zijn linkerhand en een wapenstok in zijn rechterhand. Op dat moment ziet [slachtoffer 1] verdachte op hem afrennen met een rail in zijn handen. Later blijkt dat dit de rail van de douchedeur is. Verdachte gebruikt de rail als een soort speer. [slachtoffer 1] kan nog net op tijd de rail naar beneden slaan, waardoor hij niet in zijn keel wordt geraakt maar op zijn ribben. Door de klap vliegt hij ongeveer anderhalve meter naar achteren. [slachtoffer 1] ziet dat zijn collega [slachtoffer 3] samen met verdachte op de grond ligt, met de douchedeur boven op [slachtoffer 3] . Verdachte wordt uiteindelijk geboeid. Daarna voelt [slachtoffer 1] pijn bij zijn ribben.De medische dienst van Veldzicht constateert een paar gekneusde ribben.
Getuige [slachtoffer 3] verklaart op 4 juli 2024 dat hij op dinsdag 18 juni 2024 rond 9:00 uur aan het werk is in het CPT. Hij wordt verzocht naar de kazerne te gaan in verband met verdachte. Daar zitten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] op hem te wachten. Een plan wordt opgesteld, waarna ze naar de kamer van verdachte gaan.[slachtoffer 2] , de commandant, spreekt verdachte aan. Verdachte zegt “Kom maar binnen dan zullen jullie wel zien”. De medewerkers staan in
V-formatie voor de deur. Wanneer de deur opengaat, komt verdachte op hen af sprinten met een soort staaf in zijn hand. Later blijkt dat het gaat om een rail van de douchedeur. Hij komt laag door de knieën gebogen aanrennen en houdt de rail schuin omhoog gericht. Uit alles blijkt dat hij van plan is hen met die rail te steken. [slachtoffer 3] ziet dat [slachtoffer 1] door de rail met geweld door verdachte wordt weggeslagen. Verdachte en [slachtoffer 3] klappen tegen elkaar aan. Door deze klap valt [slachtoffer 3] op de grond en kan hij beide benen van verdachte vasthouden. Op dat moment valt de douchedeur op hem.
Getuige [slachtoffer 2] verklaart op 9 juli 2024 dat hij op 18 juni 2024 werkzaam is als MGB’er in het CPT. Die dag is hij ook de commandant. [slachtoffer 2] is om 08:00 uur met een collega bij verdachte voor een depot. [slachtoffer 2] hoort dat verdachte roept “Ik leg jou om, ik leg de hele afdeling om” en “Ik maak jullie af”. Zij gaan weg en komen later met vijf man terug.Eenmaal bij de kamer ziet [slachtoffer 2] dat verdachte achter in de kamer deels achter de kast staat en iets in zijn handen houdt. Verdachte roept steeds “Kom mij maar halen dan kom je er wel achter”. De deur wordt opengemaakt en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] lopen de kamer binnen. [slachtoffer 2] ziet dat verdachte meteen op hen komt afrennen met een soort ijzeren stang als een lans voor zich uit. Verdachte probeert onder de helm van [slachtoffer 1] te steken om zijn keel te raken. Dit is het zwakkere punt van de beschermde kleding. [slachtoffer 1] kan de stang afweren waardoor de punt van de rail op zijn borst komt. Vervolgens gooit verdachte de douchedeur bovenop [slachtoffer 3] waardoor [slachtoffer 3] onder de deur terechtkomt.
Aanvullend verklaart [slachtoffer 2] dat verdachte de douchedeur op een zodanige manier los heeft staan dat het niet opvalt. Terwijl [slachtoffer 1] naar achteren wordt geslagen, ziet [slachtoffer 2] dat verdachte de deur min of meer omgooit met zijn rechterhand. Doordat de deur los staat en zwaar is valt hij zo richting [slachtoffer 3] . Hierdoor ligt [slachtoffer 3] tussen de deur en het bureau waarbij de deur half op [slachtoffer 3] ligt.
Op 1 juli 2024 onderzoekt verbalisant Krul de in beslag genomen douchedeurrail. Hieruit volgt dat de aluminium staaf een lengte heeft van 170 centimeter en een breedte van zes centimeter. Het uiteinde van de rail is omgebogen, waardoor scherpe delen aan de rail zijn ontstaan waarmee letsel kan ontstaan. Gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit werd aangetroffen, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voorwerp voor geen ander doel bestemd is dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
-
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde: Poging tot doodslag
De door verdachte gepleegde (gewelds)handelingen
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] vast dat verdachte op 18 juni 2024 in zijn kamer in het CPT op [slachtoffer 1] is afgerend met een scherpe aluminium rail en dat hij heeft geprobeerd deze rail onder de helm van [slachtoffer 1] in de richting van zijn nek of keel te steken. Doordat [slachtoffer 1] de rail met zijn wapenstok kon afweren, heeft verdachte de borstkas van [slachtoffer 1] geraakt. Door deze klap is [slachtoffer 1] anderhalve meter naar achteren gevallen. De medische dienst van het CPT heeft geconstateerd dat [slachtoffer 1] door de klap met de rail meerdere gekneusde ribben heeft. Daarmee zijn de onder feit 1 primair ten laste gelegde (gewelds)handelingen wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte die onder feit 1 primair (gewelds)handelingen heeft gepleegd met het opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven..
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] vast dat verdachte zowel voorafgaand als tijdens de hiervoor beschreven (gewelds)handelingen, meerdere bedreigende teksten heeft geuit, zoals “Ik leg jou om” en “Ik maak jullie af”. Uit het onderzoek naar het wapen is gebleken dat de rail met het omgebogen uiteinde scherpe delen had gekregen waarmee, gelet op de manier waarop de rail is gebruikt, zware verwondingen toegebracht hadden kunnen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebruik van de rail door verdachte onder deze omstandigheden niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte de (gewelds)handelingen willens en wetens heeft gepleegd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Omdat dat delict niet is voltooid, is sprake van een poging tot doodslag.
Partiële vrijspraak “met voorbedachten rade”
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van het procesdossier en de behandeling op de zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte de (gewelds)handelingen “met voorbedachten rade” heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre partieel van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
-
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde: Bedreiging
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] vast dat verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde woorden heeft geuit en de ten laste gelegde handelingen heeft verricht jegens de in de tenlastelegging opgenomen medewerkers van het CPT. In afwijking van het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de medewerker [slachtoffer 1] in het tweede gedachtestreepje geen sprake is van dubbele vervolging. Dit maakt dat het onder feit 2 ten laste gelegde meermaals plegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 6] , woonachtig in [plaats], doet aangifte van bedreiging door verdachte, haar zoon. De bedreigingen zijn begonnen in 2017.Op 31 mei 2024 belt verdachte met aangeefster. Tijdens dit gesprek zegt verdachte dat hij aangeefster wil mededelen dat hij weg mag uit Veldzicht en dat hij voorgoed wilt afrekenen met Mark Rutte en aangeefster. Hierop legt aangeefster aan verdachte uit dat hij ziek is en wanen heeft. Verdachte zegt dat het hem een genoegen zou zijn om haar te steken met een mes in haar hart, in haar borst. Dat zij het niet waard was om te leven, dat zij was vervloekt en dat hij de wereld een genoegen zou doen om de wereld van haar te verlossen. Aangeefster voelt zich door de uitspraken van verdachte erg onveilig, angstig, verdrietig en vooral bedreigd.
De broer van aangeefster, [getuige 1] en zijn vrouw [getuige 2] waren bij aangeefster tijdens het telefoongesprek en verklaren gelijkluidend aan aangeefster.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangeefster en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vast dat verdachte aangeefster op 31 mei 2024 telefonisch heeft bedreigd door de ten laste gelegde woorden tegen aangeefster te zeggen. Deze teksten moeten (anders dan verdachte op de zitting heeft verklaard) worden beschouwd als bedreigingen en niet als verwensingen of vervloekingen. Dit alles maakt dat de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend is bewezen.