ECLI:NL:RBOVE:2025:6174

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/330087 / JE RK 25-404
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen en afwijzing verzoek GI

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], te verlengen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI het verzoek tot verlenging als ingetrokken beschouwde, omdat er geen ernstige ontwikkelingsdreigingen meer zouden zijn. Tijdens de zitting op 30 september 2025 heeft de kinderrechter de mening van de kinderen gevraagd en de aanwezigen de gelegenheid gegeven om te reageren op hun verklaringen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij zij concludeerde dat er nog steeds ernstige ontwikkelingsdreigingen aanwezig zijn, maar dat de GI in haar regierol niet meer kan doen dan zij al heeft gedaan. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling op te heffen met ingang van 21 oktober 2025, en het aangehouden deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het nu aan de ouders is om een ouderschapsplan op te stellen en dat de kinderen recht hebben op contact met beide ouders, ook al zijn zij gescheiden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zwolle
Zaaknummer: C/08/330087 / JE RK 25-404
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Jeugdbescherming Overijssel,
hierna te noemen de GI,
wonende in Zwolle,
over
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [kind 1],
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen [kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. S.O. Zengin uit Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 10 april 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind 2] en [kind 1] verlengd tot 21 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter heeft hierna kennisgenomen van de volgende stukken en neemt deze stukken mee in haar beoordeling:
  • een brief van de GI met bijlagen van 22 augustus 2025;
  • een bericht van de GI met bijlagen van 11 september 2025;
  • een bericht van mr. Zengin van 16 september 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [kind 2] en [kind 1] naar hun mening gevraagd. [kind 2] en [kind 1] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [kind 2] en [kind 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar de tussenbeschikking van 10 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De kinderrechter dient nog een beslissing te nemen op het aangehouden gedeelte van het verzoek om [kind 2] en [kind 1] onder toezicht te stellen van 21 oktober 2025 tot 21 april 2025.
3.2.
In de brief van 22 augustus 2025 heeft de GI aangegeven dat het verzoek voor de resterende zes maanden als ingetrokken kan worden beschouwd. De GI schrijft dat er niet meer wordt voldaan aan de gronden van een ondertoezichtstelling. Er is geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [kind 2] en [kind 1]. Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor het resterende deel is dan ook niet noodzakelijk. Voorleggen aan de Raad voor de Kinderbescherming is niet nodig geacht.
3.3.
Ter zitting heeft de GI dit verzoek gerelativeerd dat wil zeggen, dat de GI beoogd heeft om het aangehouden deel van het verzoek niet te doen verlengen en vertrouwen te hebben in voortzetting van de hulpverlening via het zogenoemde vrijwillig kader. De GI meent dat de kinderrechter een oordeel hierover toekomt en een advies van de Raad voor de Kinderbescherming achterwege kon blijven.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft bij monde van haar advocaat laten weten dat:
  • Gelet op de intrekking van het verzoek, de kinderrechter geen oordeel meer toekomt over het aangehouden deel van het verzoek van de GI;
  • Indien de kinderrechter van oordeel is dat dit anders is, is de moeder subsidiair van oordeel dat datgene wat er is aan zorgen over de kinderen via het vrijwillig kader kan worden geregeld. Een verlenging is in elk geval niet noodzakelijk.
4.2
De vader is van oordeel dat er nog wel degelijk sprake is van ernstige ontwikkelingsdreigingen. Met de kinderen gaat het wel iets beter, de samenwerking met de moeder onder andere met het oog op een ouderschapsplan is er niet. En hij ziet de kinderen nog altijd niet.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter stelt voorop, dat er sprake is van een ontvankelijk verzoek. Het te beoordelen verzoek betreft de voortgezette behandeling van het - bij tussenbeschikking van 10 april 2025 aangehouden deel van het - oorspronkelijke verzoek van de GI, hetgeen wezenlijk anders is dan een oordeel over een verlengingsverzoek aan het einde van een termijn van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1: 260 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Gelet op de motivering van de GI zal de kinderrechter tevens beoordelen of het verzoek tot tussentijdse opheffing op grond van artikel 1: 261 BW op juiste gronden is genomen in het licht van artikel 1:255, eerste lid BW.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling, waar het betreft de ernstige ontwikkelingsdreigingen voor [kind 2] en [kind 1]. Zij overweegt het volgende.
5.4.
De door de GI in haar brief van 22 augustus 2025 opgesomde problematiek van [kind 2] en [kind 1] is weliswaar verbeterd maar in het bijzonder “de aandachtspunten en zorgen over het emotioneel-sociale gebied van [kind 2] en het mogelijk trauma en de persoonlijkheidsproblematiek van [kind 1]” zijn naar het oordeel van de kinderrechter nog altijd als een ernstige dreiging voor hun ontwikkeling aan te merken. Daarnaast of in samenhang daarmee speelt ook nog altijd het ontbreken van enige vorm van reguliere omgang tussen vader en de kinderen. Specifieker vindt de kinderrechter het zorgwekkend dat [kind 2] onvoldoende gebruik lijkt te kunnen of durven maken van de hem aangeboden mogelijkheden via de kindbehartiger, hoe zeer zij hem ook tegemoet komt door bijvoorbeeld op school af te spreken. [kind 2] lijkt op het punt van zijn sociaal emotionele ontwikkeling volledig stil te staan, waar de kinderrechter hem ontwikkeling zou gunnen. Vooral zou ze hem gunnen dat hij zich durft open te stellen, waar hij aangeeft regelmatig een “vol hoofd” te hebben.
5.5.
Wat betreft [kind 1], ziet de kinderrechter in het verslag van de Marshoeve van augustus 2025 dat zij stappen zet, maar ook nog aanzienlijke aanmoediging en – in afstemming met Accare – ondersteuning nodig heeft bij contacten met anderen en in het groeien in eigen verantwoordelijkheid. Ook in de situatie bij de moeder thuis. Dat dat tegen de achtergrond van de recent bij [kind 1] gestelde diagnose nog tijd nodig heeft, is begrijpelijk.
5.6.
De vraag in deze procedure is dan ook niet of er sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreigingen, maar of de inzet van de GI hierin nog toegevoegde waarde heeft. Of dat, kort gezegd, de overdracht naar en voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader aan de orde kan zijn [1] . Daarbij dient mee te wegen dat er sprake is van een langdurige ondertoezichtstelling (ruim vijf jaar), waarbij de kinderen ook nog gedurende een periode uit huis geplaatst zijn geweest. Onder verwijzing naar de beschikking van
10 april 2025 overweegt de kinderrechter het volgende.
5.7.
De GI is, op uitdrukkelijk verzoek van [kind 2], met [kind 2] in gesprek gegaan over de redenen waarom hij een tijd uit huis is geplaatst. De jeugdbeschermers hebben op
6 mei 2025 met [kind 2] op zijn school een gesprek gevoerd om nogmaals de brief die reeds was besproken met [kind 2] door te nemen. [kind 2] gaf aan dat het voor hem duidelijk was en had hierover verder geen vragen.
5.8.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat er duidelijkheid behoorde te komen over de inzet van de kindbehartiger voor [kind 2]. De duidelijkheid is er in die zin gekomen dat vast lijkt te staan, dat [kind 2] dit - al dan niet bewust – afhoudt dan wel slechts ten dele aangaat. De GI heeft hierin haar regierol in voldoende mate genomen en lijkt op dit punt niet meer te kunnen doen, dan zij gedaan heeft.
5.9.
Een derde overweging betreft [kind 1]. De begeleiding vanuit de Marshoeve en de inzet van Accare voor [kind 1] zijn voortgezet en de voortgang van dit proces is besproken in gezamenlijke MDO’s met ouders, betrokken hulpverlening en de jeugdbeschermers. Daarnaast hebben de jeugdbeschermers direct na de zitting contact gelegd met de gemeente Dalfsen met het verzoek jeugdconsulenten tijdens de MDO’s aan te laten sluiten. Dit om een eventuele afschalen naar vrijwillige hulpverlening gedegen en in rust te laten verlopen.
5.10.
Wat betreft het tot stand brengen van een ouderschapsplan hebben de jeugdbeschermers de ouders kort na de zitting aangespoord hier mee aan de slag te gaan. De moeder zou op 1 juli 2025 haar deel van het ouderschapsplan hebben aangeleverd bij Weijenberg Mediation. Het deel van de vader was al bekend bij Weijenberg Mediation. De jeugdbeschermers hebben aangegeven dat de ouders concreet gereageerd hebben op dit onderwerp en dat beide ouders de noodzaak van een ouderschapsplan inzien.
5.11.
Gelet op artikel 9 van het IVRK heeft iedere minderjarige het recht om rechtstreeks contact te houden met beide ouders, ook al is hij ingevolge een rechterlijke beslissing van hen gescheiden. Dit recht vloeit ook voort uit artikel 8 EVRM. Dat betekent in concreto dat een rechter ‘alles uit de kast behoort te halen” om omgang mogelijk te maken tussen in dit geval [kind 2] en [kind 1] en hun vader.
5.12.
Uit de woorden van beide kinderen maakt de kinderrechter op dat zij zich bewust zijn van hun vader en een verlangen in zich dragen naar een vorm van contact. Waar de vader diezelfde wens koestert.
5.13.
De kinderrechter stelt voorts vast dat er – naar het zich laat aanzien sinds 2014, toen de ouders uit elkaar gegaan zijn – en behoudens de periode dat de kinderen bij hun vader verbleven, veel belemmeringen zijn geweest in het contact tussen de kinderen en hun vader. En overigens ook even zovele procedures om die belemmeringen te beslechten, daaronder begrepen de benoeming van een bijzonder curator. De kinderrechter heeft niet goed zicht gekregen op welke mechanismes, daaronder begrepen een (te) grote beschermingsdrang bij de moeder, hieraan ten grondslag hebben gelegen. Feit is dat de kinderen geen vrijheid ervaren in het contact hebben met hun vader. En dat de jeugdbeschermers daarin geen verandering hebben kunnen brengen of nog denken te kunnen brengen.
5.14.
Tegen de achtergrond van al hetgeen is ingezet en de jurisprudentie van de Hoge Raad, die hoge eisen stelt aan een zogenoemde “omgangs-ots” [2] is de kinderrechter van oordeel, dat het nu aan de ouders is tot een concreet plan en een goed lopende omgangsregeling te komen.
5.15.
De kinderrechter wil vertrouwen op het door de ouders voortzetten van het traject bij Weijenberg Mediation en – na overdracht door de GI aan de jeugdconsulenten van de gemeente Dalfsen – de inzet van de vrijwillige hulpverlening voor [kind 2] en [kind 1]. Een en ander betekent dat de kinderrechter van oordeel is, dat de ontwikkelingsdreigingen kunnen en behoren te worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening en derhalve dat aan deze grond voor opheffing is voldaan.
5.16.
De ondertoezichtstelling zal dan worden opgeheven met ingang van de datum van 21 oktober 2025.
5.17.
De kinderrechter verklaart de beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.18.
Het aangehouden deel van de ondertoezichtstelling zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft op de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 21 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het aangehouden deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2].
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M.J. Vijftigschild, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025, in aanwezigheid van M.E. Sijnstra als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255, eerste lid, BW
2.Zie onder meer Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016: 295 en Hoge Raad, 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766