ECLI:NL:RBOVE:2025:6176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
11635139 \ CV EXPL 25-604
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met gedeeltelijke toewijzing

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], een bedrag van € 6.680,00 terugbetaalt, dat hij aan haar heeft geleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 3.000,00 moet terugbetalen, omdat dit bedrag is geleend. Voor het resterende bedrag van € 3.680,00 is onvoldoende bewijs geleverd dat er een geldleningsovereenkomst bestond. De kantonrechter oordeelt dat partijen deels ongelijk hebben gekregen en dat ieder zijn eigen proceskosten moet dragen. De wettelijke rente over het geleende bedrag gaat in op 27 februari 2025. De incassokosten zijn vastgesteld op € 514,25. De uitspraak is gedaan op 21 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11635139 \ CV EXPL 25-604
Vonnis van 21 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. N. Brands,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: D. Barbarić.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
- de aanvullende producties 6 en 7 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] is met zijn gemachtigde – mr. Brands – en een tolk [1] verschenen en heeft spreekaantekeningen overgelegd. De gemachtigde van [gedaagde] , Barbarić, is ook verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[gedaagde] moet een bedrag van € 3.000,- aan [eiser] betalen. Voor dit (totaal)bedrag geldt dat voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde] dit bedrag van [eiser] heeft geleend. Voor het resterende gevorderde bedrag is onvoldoende gebleken dat is afgesproken dat het bedrag zou worden terugbetaald. Het beroep op onverschuldigde betaling c.q. ongerechtvaardigde verrijking voor het resterende bedrag slaagt niet. Partijen hebben ieder deels ongelijk gekregen en moeten daarom ieder hun eigen proceskosten betalen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn kennissen van elkaar en waren ook enige tijd collega’s.
3.2.
[eiser] heeft in de periode van 28 augustus 2024 tot en met
27 september 2024 een totaalbedrag van € 6.680,00 aan [gedaagde] overgemaakt. Het gaat om de volgende betalingen:
Datum
Bedrag
Datum
Bedrag
28-8-2024
€ 250,00
10-9-2024
€ 300,00
30-8-2024
€ 50,00
10-9-2024
€ 1.200,00
30-8-2024
€ 250,00
13-9-2024
€ 150,00
3-9-2024
€ 60,00
13-9-2024
€ 160,00
3-9-2024
€ 50,00
13-9-2024
€ 150,00
4-9-2024
€ 50,00
17-9-2024
€ 50,00
4-9-2024
€ 100,00
24-9-2024
€ 200,00
4-9-2024
€ 60,00
24-9-2024
€ 700,00
5-9-2024
€ 900,00
25-9-2024
€ 400,00
7-9-2024
€ 800,00
27-9-2024
€ 100,00
7-9-2024
€ 100,00
27-9-2024
€ 600,00
3.3.
Partijen hebben elkaar vele berichten gestuurd via Messenger. Vanwege de omvang van die correspondentie, zijn de relevante berichten hieronder bij de beoordeling opgenomen.

4.Het geschil

De vordering
4.1.
[eiser] vordert - samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 6.680,00, de wettelijke rente over dit bedrag en de incassokosten van € 857,89. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan het gevorderde ten grondslag dat hij een geldleningsovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] . Uit hoofde van deze overeenkomst heeft hij verschillende bedragen aan [gedaagde] overgeboekt. Voor zover [eiser] deze bedragen niet uit hoofde van een geldleningsovereenkomst heeft overgemaakt, vordert hij deze terug op grond van onverschuldigde betaling c.q. ongerechtvaardigde verrijking.
Het verweer
4.3.
[gedaagde] erkent dat zij een bedrag van € 1.800,- heeft geleend van [eiser] en dit bedrag moet terugbetalen. Het bedrag van € 4.880,- heeft [eiser] ook (in delen) ontvangen, maar deze zijn niet aan haar overgeboekt op grond van een geldleningsovereenkomst. [eiser] heeft deze bedragen aan [gedaagde] gegeven om haar te helpen.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de bedragen die [eiser] aan [gedaagde] heeft overgeboekt leningen betrof die moeten worden terugbetaald [2] . Bij een geldleningsovereenkomst verbindt de uitlener ( [eiser] ) zich om aan de lener ( [gedaagde] ) een som geld te verstrekken, waarbij de lener zich verbindt om dit bedrag na verloop van tijd terug te betalen (artikel 7:129 BW). Omdat [eiser] zich op de rechtsgevolgen van zijn stelling beroept, moet hij voldoende stellen dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst.
5.2.
[gedaagde] erkent dat zij een bedrag van € 1.800 heeft geleend en dit moet terugbetalen, maar betwist dat voor het overige sprake is van een geldleningsovereenkomst.
5.3.
Volgens [eiser] hebben partijen op 27 juni 2024 een geldleningsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [eiser] tot 28 september 2024 verschillende bedragen aan [gedaagde] heeft overgeboekt. Op 27 juni 2024 hebben partijen contact gehad over het betalen van een autorekening, waarbij is afgesproken dat [eiser] een bedrag aan [gedaagde] zou overboeken. Dit bedrag zou [gedaagde] binnen vier tot vijf jaar moeten terugbetalen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van één overkoepelende geldleningsovereenkomst waaronder de verschillende bedragen zijn uitgeleend. Niet is gebleken dat partijen hebben afgesproken dat er over een langere periode verschillende bedragen betaald en terugbetaald zouden worden. Uit de overgelegde correspondentie blijkt ook dat er steeds nieuwe situaties ontstonden op grond waarvan al dan niet door [gedaagde] om een bedrag werd gevraagd. Verder heeft [eiser] op 24 augustus 2024 tegen [gedaagde] gezegd dat alle tot dan toe betaalde bedragen een gift zijn. Daarna zijn opnieuw verschillende bedragen overgemaakt. Ook dat wijst er niet op dat sprake is van één overkoepelende geldleningsovereenkomst.
5.5.
De kantonrechter zal hierna daarom per situatie beoordelen of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de bedragen moet terugbetalen.
Overboekingen van 28 augustus 2024 tot 5 september 2024
5.6.
Tussen 28 augustus 2024 en 5 september 2024 heeft [eiser] een totaalbedrag van € 870,- aan [gedaagde] overgeboekt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat [gedaagde] de overgeboekte bedragen in deze periode zou moeten terugbetalen. Integendeel; op 3 september 2024 laat [eiser] aan [gedaagde] weten niets aan hem schuldig te zijn:
‘je bent bang dat mijn hulp te veel is en dat je me iets verschuldigd bent ook al zeg ik dat niet.’De volgende dag vraagt [eiser] om het nummer van [gedaagde] , en stelt vervolgens voor om haar nummer te ruilen tegen een bedrag van € 100,-:
‘Alleen in ruil voor jouw nummer. Of is dat geen eerlijke ruil? Plus een paar verrassingen deze maand!’Er wordt dus gesproken over hulp, ruilen, verrassingen en het niets verschuldigd zijn.
Nu niet is gebleken het totaalbedrag van € 870,- is overgeboekt op grond van een geldleningsovereenkomst, hoeft [gedaagde] de bedragen die zijn overgeboekt in voornoemde periode niet op die grond terug te betalen.
Overboekingen van 5 en 7 september 2024
5.7.
Op 5 en 7 september 2024 heeft [eiser] een totaalbedrag van € 1.800,- overgeboekt. [eiser] heeft dit bedrag overgemaakt voor het voldoen van een schuld van de overleden vader van [gedaagde] . [gedaagde] heeft erkend dat zij dit bedrag van [eiser] heeft geleend en dit bedrag moet terugbetalen.
Overboekingen op 10 september 2024
5.8.
Op 10 september heeft [eiser] een bedrag van € 1.200,- en een bedrag van € 300,- aan [gedaagde] overgeboekt. [gedaagde] schrijft daarover in de correspondentie:
‘Ik zou die 1200 zeker terugbetalen. Ik denk dat ik dat voor kerst kan doen.’Uit de correspondentie blijkt dus dat partijen in ieder geval hebben afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 1.200,- zal terugbetalen. Dit bedrag moet [gedaagde] dus ook terugbetalen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat [gedaagde] het bedrag van € 300,- ook zou terugbetalen. Nu [gedaagde] heeft betwist dat zij dit bedrag heeft geleend en niet kan worden vastgesteld dat zij heeft toegezegd dit bedrag terug te betalen, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een geldlening. [gedaagde] hoeft dit bedrag daarom niet op die grond terug te betalen.
Overboekingen van 13 september 2024
5.9.
Op 13 september 2024 zegt [gedaagde] geld nodig te hebben om vliegtickets te kunnen boeken. [eiser] maakt op deze dag een totaalbedrag van € 460,- aan [gedaagde] over schrijft haar daarover
‘Ik help je’. Ook zegt [eiser] nog dat hij [gedaagde] cash wat extra euro’s
‘geeft’. Uit de stukken blijkt niet dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag moet terugbetalen en daarom wordt dit gedeelte van het gevorderde op die grond ook afgewezen.
Overboekingen van 17 tot en met 27 september 2024
5.10.
[eiser] heeft in de periode van 17 tot en met 27 september 2024 een totaalbedrag van € 2.050,- aan [gedaagde] overgeboekt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet op grond waarvan [eiser] deze bedragen aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een geldlening. [eiser] heeft daarom onvoldoende onderbouwd gesteld dat aan deze overgeboekte bedragen een geldleningsovereenkomst ten grondslag ligt. [gedaagde] hoeft het bedrag van € 2.050,- dus ook niet op die grond terug te betalen.
Tussenconclusie
5.11.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat vast is komen te staan dat voor een bedrag van € 3.000,- geldt dat dit bedrag is overgeboekt uit hoofde van een geldleningsovereenkomst. [gedaagde] moet dit bedrag dus aan [eiser] terugbetalen.
De opeisbaarheid van de geldleningen
5.12.
De kantonrechter moet ook beoordelen of de bedragen uit de geldleningsovereenkomsten opeisbaar zijn. Partijen hebben geen duidelijke afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen de bedragen terugbetaald zouden moeten worden. Daarom sluit de kantonrechter aan bij artikel 6:38 BW, waarin is bepaald dat, indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond kan worden gevorderd. Gelet op dit wetsartikel is de vordering van [eiser] opeisbaar.
Het beroep op onverschuldigde betaling c.q. ongerechtvaardigde verrijking slaagt niet
5.13.
[eiser] doet subsidiair – voor zover niet vast is komen te staan dat sprake is van een geldlening – een beroep op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) dan wel ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Een beroep op onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking kan slagen, indien [eiser] de bedragen zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft dit betwist. Volgens haar heeft [eiser] de bedragen aan haar geschonken, omdat hij verliefd op haar was en bij haar in een goed daglicht wilde komen te staan om een relatie te bewerkstelligen.
5.14.
De kantonrechter oordeelt dat het beroep op onverschuldigde betaling ofwel ongerechtvaardigde verrijking niet kan slagen. [eiser] heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende gesteld dat de bedragen zonder rechtsgrond zijn betaald. In de correspondentie tussen partijen schrijft [eiser] geregeld over het
‘helpen’van [gedaagde] , over
‘altruïsme’, het
‘meer willen zijn dan alleen een vriend’en over zijn hoop
‘ook deel van haar leven te zijn’. De toon van de berichten sluit aan bij de stelling van [gedaagde] dat [eiser] haar bedragen heeft geschonken. Gelet daarop heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de bedragen zonder rechtsgrond zijn overgemaakt.
De wettelijke rente
5.15.
De wettelijke rente zoals gevorderd wordt afgewezen, omdat [eiser] de wettelijke rente heeft berekend over een onjuiste (te hoge) hoofdsom. Ook is niet duidelijk vanaf welke datum [eiser] wettelijke rente over de hoofdsom heeft berekend.
5.16.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] op grond van artikel 6:82 lid 1 BW vanaf 27 februari 2025 [3] in verzuim is en daarom moet zij vanaf die datum wettelijke rente over het bedrag van € 3.000,- betalen.
De incassokosten
5.17.
[eiser] heeft voldoende aangetoond dat er diverse incassowerkzaamheden zijn verricht. De toe te wijzen incassokosten zijn berekend over een hoofdsom die slechts gedeeltelijk is toegewezen, en daarom worden de incassokosten gematigd. [gedaagde] moet – conform het BIK-besluit – een bedrag van € 514,25 aan incassokosten betalen.
Proceskosten
5.18.
Beide partijen zijn deels in het ongelijk gesteld en daarom ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 3.514,25 aan [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.000,- vanaf 27 februari 2025 tot de dag van gehele betaling;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

Voetnoten

1.via een telefoonverbinding.
2.behoudens het bedrag van € 1.800,-, nu [gedaagde] erkent dit bedrag te moeten terugbetalen.
3.rekening houdend met de brief die op 13 februari 2025 per WhatsApp en Facebook-Messenger aan [gedaagde] is verstuurd.