ECLI:NL:RBOVE:2025:6197

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11868642 CV EXPL 25-2627
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en schadevergoeding in kort geding tussen schoonmaakbedrijf en verhuurbedrijf

In deze zaak vordert partij A, een schoonmaakbedrijf, betaling van twee onbetaalde facturen van VRE, een verhuurbedrijf, en schadevergoeding wegens een onregelmatige beëindiging van hun overeenkomst. VRE heeft de overeenkomst met partij A per direct beëindigd, waarbij zij stelt dat partij A wanprestatie heeft gepleegd door een extra schoonmaakopdracht te weigeren. Partij A betwist dit en vordert betaling van de facturen en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de beëindiging van de overeenkomst onregelmatig was, omdat VRE niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de facturen gedeeltelijk toe, maar wijst de schadevergoeding van beide partijen af. De rechter concludeert dat partij A recht heeft op een schadevergoeding van € 2.750,00, inclusief btw, en dat VRE in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer : 11868642 CV EXPL 25-2627
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. C.P. Bean te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap VILLA RENTAL EUROPE B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen VRE,
verschenen bij haar bestuurder de heer R.J.C. Pereboom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling ontvangen eis in reconventie en producties van VRE;
  • de door VRE op de mondelinge behandeling overgelegde producties;
  • de door [partij A] op de mondelinge behandeling overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling van 25 september 2025.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

[partij A] heeft in opdracht van VRE vakantievilla’s schoongemaakt. VRE heeft twee facturen van [partij A] niet betaald. [partij A] vordert in deze procedure betaling van beide facturen en schadevergoeding omdat VRE zich niet aan de afgesproken opzegtermijn heeft gehouden maar de overeenkomst per direct heeft beëindigd. VRE vordert op haar beurt schadevergoeding van [partij A] omdat VRE vindt dat zij als gevolg van wanprestatie of onrechtmatig handelen door [partij A] omzet is misgelopen en klanten is kwijtgeraakt. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de facturen (gedeeltelijk) toe maar vindt dat de door [partij A] en VRE over en weer gevorderde schadevergoeding niet kan worden toegewezen. Hierna worden deze beslissingen uitgelegd.
3. De feiten
3.1.
[partij A] exploiteert sinds november 2023 een schoonmaakbedrijf onder de naam “[bedrijf]”.
- 3.2. VRE richt zich op de verhuur, het beheer en de schoonmaak van villa’s en vakantiewoningen en vakantieparken. Eén van de cliënten van VRE is HUB Resorts.
3.3.
Op 25 december 2024 is tussen VRE als opdrachtgeefster en [partij A] als opdrachtneemster een overeenkomst van opdracht gesloten. Op grond van deze overeenkomst zou [partij A] (vakantie)villa’s en vakantiewoningen van de cliënten van VRE schoonmaken. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. In de overeenkomst wordt VRE aangeduid als de “Client” en [partij A] als de “Contractor”.
3.4.
De overeenkomst bepaalt onder meer het volgende:
“2.2. Termination of this agreement can occur with a notice period of one month unless otherwise agreed.
2.3.
The Client is required to notify the Contractor at least five (5) days in advance regarding any bookings. This notification period is necessary to allow the Contractor adequate time to plan and schedule the cleaning services due to insufficient time for planning.
(…)
3.1.
The Contractor will receive compensation of € 27,50 per hour, excluding VAT, for the tasks performed.
(…)
10.2.
If the Client finds that the quality of the work does not meet the agreed standards, the Contractor will be notified in writing. The Contractor will have a reasonable period (e.g. 1 to 7 days as determined by the Client) to address the issues.
10.3.
If the Contractor fails to rectify the issues within the set period, the Client reserves the right to:
* Withhold part of the compensation, depending on the degree of the shortcoming;
* Terminate the agreement (in whole or in part) without a notice period;
* Claim damages if the Client suffers losses due to inadequate performance.”
3.5.
[partij A] heeft VRE bij factuur van 4 augustus 2025 een bedrag van € 4.411,50, inclusief btw, in rekening gebracht en bij factuur van 28 augustus 2025 een bedrag van
€ 1.004,94, inclusief btw. VRE heeft beide facturen ondanks aanmaning en sommatie onbetaald gelaten.
3.6.
Op 8 augustus 2025 stonden twee villa’s van HUB Resorts ingepland om door [partij A] te worden schoongemaakt. Op die dag werd [partij A] om 10:52 uur door de parkmanager van HUB Resorts gebeld met het verzoek om nog een extra, niet reeds vooraf ingeplande, villa schoon te maken. [partij A] heeft dat geweigerd.
3.7.
Bij brief van 9 augustus 2025 heeft VRE de overeenkomst met [partij A] met onmiddellijke ingang beëindigd. Deze brief vermeldt onder meer:
“Op 08-08-2025 heeft u tijdens werkzaamheden voor onze opdrachtgever, met name tegenover de parkmanager [naam 1], een grote mond gegeven en geweigerd om de overeengekomen schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren. Dit gedrag is door de opdrachtgever als respectloos, onacceptabel en juridisch onjuist ervaren, en heeft directe schade veroorzaakt aan onze zakelijke relatie met hen.
(…)
Uw handelen vormt een duidelijke tekortkoming in de nakoming van onze overeenkomst (wanprestatie) en is in strijd met de zorgplicht die u jegens onze klanten en ons bedrijf heeft.
Gevolgen:
1. De samenwerking tussen u en Villa Rental Europe B.V. wordt hierbij met onmiddellijke ingang beëindigd.
2. Uw openstaande facturen/rekening bij ons zullen voorlopig niet worden uitbetaald aangezien deze verrekend zullen worden met de door u veroorzaakte schade.
3. Op dit moment is geen vervanging mogelijk voor de door u geweigerde werkzaamheden, waardoor de dienstverlening aan de klant ernstig is verstoord.
4. De opdrachtgever heeft aangegeven eerst te zullen bepalen of zij de samenwerking met ons zullen voortzetten, waardoor wij mogelijk blijvende omzetderving lijden.”
3.8.
[partij A] heeft de haar gemaakte verwijten bij e-mail van 11 augustus 2025 betwist.
3.9.
De gemachtigde van [partij A] heeft VRE bij brief van 28 augustus 2025 gesommeerd om de openstaande facturen te betalen en daarbij ook, in het geval van niet-tijdige voldoening, een kort geding aangezegd.
3.10.
Bij brief van 28 augustus 2025 aan de gemachtigde van [partij A] heeft VRE [partij A] aansprakelijk gesteld voor schade en daarbij aanspraak gemaakt op een voorschot op schadevergoeding van € 8.360,00, exclusief btw. Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Wij stellen hierbij uw cliënte (…) aansprakelijk voor de door ons geleden nog te lijden schade. Deze schade is het directe gevolg van toerekenbare tekortkomingen van uw cliënte in de uitvoering en de daardoor ontstane verstoring bij onze opdrachtgever(s), die op 8 augustus 2025 hebben opgezegd en ons hebben meegedeeld met een nieuwe opdrachtnemer verder te gaan.”

4.De vordering

4.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, VRE veroordeelt tot betaling van :
I. een bedrag van € 5.415,44 in hoofdsom;
II. een schadevergoeding van € 4.104,37;
III. de buitengerechtelijke kosten van € 645,77;
IV. de wettelijke handelsrente over de onder I en II gevorderde bedragen vanaf 6 september 2025, althans vanaf 12 september 2025, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V. de kosten van de procedure en de nakosten.
4.2.
VRE heeft de vorderingen betwist. Voorts heeft VRE een tegenvordering ingesteld die luidt dat de kantonrechter [partij A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 28.873,00, exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente en nakosten. VRE heeft haar vordering op de zitting onvoorwaardelijk beperkt tot € 25.000,00 en afstand gedaan van het meerdere teneinde binnen de bevoegdheid van de kantonrechter te blijven.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Het toetsingskader en het spoedeisend belang
5.2.
Het gaat in deze zaak om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [partij A] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.3.
Daarnaast geldt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, zoals in dit geval, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom terughoudendheid op zijn plaats is. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
5.4.
Het bestaan van spoedeisend belang van [partij A] bij de door haar gevraagde voorzieningen is voldoende gebleken nu zij heeft gesteld dat zij inkomsten misloopt die zij nodig heeft voor haar levensonderhoud. VRE heeft dat niet betwist. Het spoedeisend belang vloeit dan ook uit de aard van de vorderingen voort.
Onregelmatige opzegging van de overeenkomst? Schadevergoeding?
5.5.
[partij A] vordert een bedrag van € 4.104,37 aan schadevergoeding welk bedrag overeenkomt met het loon over de maanden juni, juli en (gedeeltelijk) augustus 2025 omdat zij vindt dat VRE de overeenkomst met haar onregelmatig heeft opgezegd door de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Volgens [partij A] had VRE op grond van de overeenkomst een opzegtermijn van een maand in acht moeten nemen.
5.6.
VRE heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst met [partij A] op 8 augustus 2025 met onmiddellijke ingang heeft beëindigd omdat er rond die datum herhaalde tekortkomingen op de uitvoering van de werkzaamheden door [partij A] aan het licht kwamen. Het ging daarbij volgens VRE om de tijdigheid en de kwaliteit van het werk en het opvolgen van instructies waardoor VRE van haar cliënten klachten ontving en er verstoringen bij de opdrachtgevers ontstonden. Op 8 augustus 2025 heeft [partij A] geweigerd om een opdracht om een extra villa schoon te maken uit te voeren. Daarbij heeft zij een grote mond gegeven aan de parkmanager van HUB Resorts. VRE stelt als gevolg van die tekortkomingen schade, in de zin van gederfde omzet en het maken van kosten voor o.a. vervangende inzet, extra logistiek en crediteringen, te hebben geleden. VRE wil deze schade verrekenen met de openstaande facturen en vordert in reconventie schadevergoeding. Verder beroept VRE zich op haar opschortingsrecht.
5.7.
[partij A] heeft één en ander betwist. [partij A] heeft de extra villa niet schoon willen maken omdat zij daarvoor niet voldoende tijd had. Die villa was ook niet, zoals in de overeenkomst is bepaald, vijf dagen van tevoren ingepland. [partij A] betwist ook dat zij een grote mond heeft opgezet. Indien en voor zover [partij A] haar werkzaamheden niet deugdelijk zou hebben uitgevoerd had VRE haar, op grond van de overeenkomst, eerst in gebreke moeten stellen hetgeen niet is gebeurd.
5.8.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft VRE de overeenkomst tussen partijen op 8 augustus 2025 op onregelmatige wijze beëindigd. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat de overeenkomst zelf niet voorziet in een onmiddellijke beëindiging daarvan. Van artikel 7:408 BW – de opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen – kon contractueel worden afgeweken, omdat VRE een professionele opdrachtgever is (artikel 7:413 lid 2 BW). De overeenkomst kan op grond van de overeenkomst alleen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Daarnaast is redengevend dat, bij gebrek aan onderbouwing door VRE, niet gebleken is dat VRE in de periode voor 8 augustus 2025 is geconfronteerd met klachten van haar cliënten over de door [partij A] uitgevoerde werkzaamheden. Verder is gesteld noch gebleken dat eventuele klachten met [partij A] zijn besproken, laat staan dat haar de mogelijkheid is geboden om de (beweerdelijke) gebreken in de uitvoering van haar werkzaamheden, zoals voorgeschreven in de overeenkomst, binnen een redelijke termijn te herstellen.
5.9.
Het incident dat zich op 8 augustus 2025 heeft voorgedaan, namelijk de weigering door [partij A] om een extra villa schoon te maken naast de twee villa’s waartoe zij reeds opdracht had gekregen, vormt geen geldige reden voor de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst. Partijen zijn in hun overeenkomst immers overeengekomen dat VRE [partij A] op een termijn van vijf dagen voorafgaand aan de werkzaamheden moet melden welke villa’s moeten worden schoongemaakt. De gedachte achter die bepaling is dat [partij A] voldoende tijd moet hebben om haar werkzaamheden in te plannen. De heer Pereboom heeft namens VRE ter zitting weliswaar verklaard dat partijen een andersluidende (mondelinge) afspraak hebben gemaakt die inhield dat [partij A] verantwoordelijk was voor de schoonmaak van het gehele park, althans dat de afspraken in de overeenkomst zo moeten worden uitgelegd, maar die stelling is door [partij A] betwist. VRE heeft het bestaan van die afspraak niet aangetoond door bijvoorbeeld het in het geding brengen van getuigenverklaringen waaruit die afspraak had kunnen blijken. De kantonrechter passeert die stelling van VRE om die reden dan ook. De weigering van [partij A] om ook een derde villa schoon te maken was daarmee niet in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken.
5.10.
Ook het verwijt dat [partij A] een grote mond heeft opgezet tegen de parkmanager van HUB Resorts is niet voldoende aannemelijk geworden. [partij A] heeft dat verwijt immers betwist en VRE heeft het verwijt vervolgens niet onderbouwd. Uit de ter zitting door VRE overgelegde verklaring van de parkmanager, noch uit enig ander stuk, blijkt immers dat [partij A] die dag een grote mond heeft gegeven.
5.11.
De kantonrechter zal de door [partij A] gevorderde schadevergoeding als gevolg van de onregelmatige opzegging dan ook toewijzen, omdat het bestaan van deze vordering voldoende aannemelijk is om in het kader van dit (incasso) kort geding te worden toegewezen. Bij de hoogte van de schadevergoeding gaat de kantonrechter uit van het gemiddelde loon over de periode van een maand waarop [partij A] recht zou hebben indien de overeenkomst van opdracht niet onregelmatig was opgezegd. Voor de berekening van die maand neemt de kantonrechter als referentieperiode de maanden juni tot en met (gedeeltelijk) augustus 2025. Aan schadevergoeding is dan toewijsbaar: € 3.859,44 (het loon over juni 2025 dat door VRE niet is betwist) + € 3.575,09 (het loon over juli 2025, zoals dat zal worden toegewezen in rechtsoverweging 5.13) + € 1.004,94 het (gedeeltelijke) loon over augustus 2025 dat door VRE niet is betwist (zie hierna rechtsoverweging 5.15). Het totale loon over de referentieperiode bedraagt dus € 8.439,47. Omdat de overeenkomst in augustus 2025 nog 8 dagen heeft voortgeduurd geldt voor de berekening over deze maand een factor van 0,26. Het totale bedrag van € 8.439,47 gedeeld door 2,26 maanden resulteert in een schadevergoeding van € 3.734,28, inclusief btw, met dien verstande dat hierop op de voet van artikel 7:411 lid 2 BW een bedrag ter zake van bespaarde kosten in mindering wordt gebracht. De kantonrechter zal € 2.750,00 inclusief btw bij wijze van voorschot toewijzen.
5.12.
De tegenvordering van VRE op [partij A] is niet toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat in het kader van dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [partij A] toerekenbaar jegens VRE tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst of dat [partij A] onrechtmatig jegens VRE heeft gehandeld. De door VRE gestelde gevolgschade, die overigens ook wat betreft het causale verband tussen de handelwijze van [partij A] en de schade alsmede op het punt van de omvang van de schade, niet voldoende is onderbouwd, kan daarom bij gebrek aan een grondslag niet worden toegewezen. Om dezelfde reden faalt ook het beroep van VRE op haar opschortingsrecht en haar bevoegdheid tot verrekening.
De factuur van 4 augustus 2025 met nummer [nummer 1]
5.13.
[partij A] vordert betaling van deze factuur ten bedrage van € 4.411,50, inclusief btw. Volgens [partij A] is VRE toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de factuur niet te betalen. Deze factuur heeft blijkens de door [partij A] op de zitting overgelegde urenregistratie die daaraan ten grondslag ligt betrekking op werkzaamheden die in juli 2025 door [partij A] zijn verricht.
5.14.
VRE heeft de verschuldigdheid van de factuur op de zitting deels betwist door aan te voeren dat [partij A] 19,75 uur te veel in rekening heeft gebracht. Dit blijkt volgens VRE uit de urenregistratie die de parkmanager van HUB Resorts heeft opgesteld en die ter zitting door VRE in het geding is gebracht. De gemachtigde van [partij A] heeft daar heel algemeen tegen in gebracht dat de onderliggende stukken ontbreken. Door echter na te laten specifiek aan te geven op grond waarvan de urenregistratie van HUB Resorts niet zou kloppen heeft [partij A] het standpunt van VRE niet voldoende gemotiveerd weerlegd zodat de kantonrechter voorshands er niet vanuit kan gaan dat de gefactureerde uren allemaal zijn gemaakt. Daarover bestaat onzekerheid en een kort geding leent zich niet voor bewijslevering. Daarom zal de kantonrechter 9,75 uur van het aantal gefactureerde uren aftrekken. Uit de urenregistratie van [partij A] blijkt dat deze uren tegen een uurtarief van € 35,00 in rekening zijn gebracht. De kantonrechter zal aldus een bedrag van (19,75 x € 35,00, exclusief btw =)
€ 691,25, exclusief btw, op de factuur in mindering laten strekken. Omdat de factuur door VRE verder niet is betwist wordt deze voor het overige deel toegewezen nu het bestaan van deze vordering in voldoende mate aannemelijk is. Toewijsbaar is aldus een bedrag van
€ 3.645,87 – € 691,25 = € 2.954,62, te vermeerderen met 21% btw derhalve in totaal
€ 3.575,09.
De factuur van 28 augustus 2025 met nummer [nummer 2]
5.15.
Deze factuur met een bedrag van € 1.004,94, inclusief btw, ziet op werkzaamheden die [partij A] in augustus 2025 heeft uitgevoerd. VRE heeft ten aanzien van deze factuur op de zitting verklaard dat zij deze niet op juistheid heeft gecontroleerd maar dat zij de factuur wel betwist omdat [partij A] volgens haar niet te goeder trouw is. Door na te laten specifiek aan te geven op welke punten de factuur niet juist is heeft VRE haar verweer niet voldoende gemotiveerd zodat de kantonrechter aan dat verweer voorbij gaat. Dat VRE de juistheid van de factuur niet heeft gecontroleerd komt voor haar rekening en risico. Dat [partij A] ten aanzien van deze factuur niet te goeder trouw heeft gehandeld is bij gebrek aan een verdere toelichting en onderbouwing van de kant van VRE niet gebleken. Voor zover VRE daarbij doelt op de ondeugdelijke uitvoering van de werkzaamheden door [partij A] stuit dit af op hetgeen daarover hiervoor werd overwogen. De kantonrechter zal deze factuur, die op de zitting met een onbetwiste urenregistratie is onderbouwd, daarom integraal toewijzen omdat ook het bestaan van deze vordering voldoende aannemelijk is.
Belangenafweging, restitutierisico
5.16.
Zoals hiervoor werd overwogen heeft [partij A] een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen. In het kader van de te maken belangenafweging tussen partijen moet de kantonrechter ook het risico betrekken dat, mocht een bodemrechter anders beslissen, [partij A] het toegewezen bedrag niet kan terugbetalen. VRE heeft op dat punt niets aangevoerd maar de kantonrechter overweegt daarover (ambtshalve) als volgt. De kans dat tot restitutie moet worden overgegaan is geringer naarmate het bestaan van de vordering aannemelijker is. De kantonrechter acht het bestaan van de vordering van [partij A] op VRE op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dermate aannemelijk dat de kans dat een eventueel restitutierisico zich verwezenlijkt dusdanig gering is, dat dit naar het oordeel van de kantonrechter niet hoeft te leiden tot afwijzing van het door [partij A] gevorderde.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente
5.17.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen nu de verschuldigdheid daarvan door VRE niet is betwist en de hoofdsom voor het overige (grotendeels) toewijsbaar is.
5.18.
De wettelijke handelsrente zal eveneens over de respectieve hoofsommen worden toegewezen vanaf 12 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening nu gesteld noch gebleken is dat VRE voor deze datum in verzuim is geraakt met haar betalingsverplichting.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.19.
VRE wordt als de in conventie (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op:
  • explootkosten € 148,04
  • griffierecht € 257,00
  • salaris gemachtigde € 814,00
  • nakosten € 132,00, te vermeerderen met de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing
__________
totaal € 1.351,04
5.20.
VRE zal als de in reconventie in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 407,00 aan salaris van de gemachtigde.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
6.1.
veroordeelt VRE tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 3.575,09, inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt VRE tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 1.004,94, inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt VRE tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 2.750,00, inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt VRE tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 645,77 aan buitengerechtelijke kosten;
6.5.
veroordeelt VRE in de kosten van de proceskosten van € 1.351,04 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening van € 92,00 als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend en te vermeerderen met de wettelike rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.8.
wijst de vordering af;
6.9.
veroordeelt VRE in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 407,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025. (JBd(O)