ECLI:NL:RBOVE:2025:6200

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11649836 \ CV EXPL 25-1244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en bijkomende kosten in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg-opleiding

In deze zaak heeft eiser, die werkzaamheden heeft verricht voor gedaagde in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg-opleiding, vorderingen ingesteld voor achterstallig loon, wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter heeft op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan. Eiser heeft in de periode van 2 oktober 2023 tot en met 6 juni 2024 vier dagen per week gewerkt en één dag per week onderwijs gevolgd. Ondanks herhaalde verzoeken heeft gedaagde nagelaten het salaris te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde het achterstallige loon moet betalen, en heeft de vorderingen van eiser grotendeels toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde het loon niet op tijd heeft betaald, wat aanleiding gaf tot toewijzing van de wettelijke verhoging en rente. Ook zijn de buitengerechtelijke incassokosten en een deel van de proceskosten toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 12.278,40 bruto, inclusief wettelijke verhoging en rente, en de proceskosten zijn begroot op € 1.186,71.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11649836 \ CV EXPL 25-1244
Vonnis van 21 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. H. Cengiz,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

[eiser] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg-opleiding. [eiser] vordert achterstallig loon alsmede de wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover. Ook vordert [eiser] vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de werkelijke proceskosten. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] grotendeels toe en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 maart 2025 met producties 1 tot en met 15,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- productie 16 van [eiser],
- de akte wijziging eis met productie 17 van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 19 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. H. Cengiz heeft namens [eiser] een pleitnota voorgedragen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
3. De feiten
3.1.
In het kader van een door [eiser] gevolge opleiding ‘Tuin en Landschap niveau 2’ is er tussen het Zone.college, [eiser] en [gedaagde] een beroepspraktijkovereenkomst tot stand gekomen.
3.2.
In de periode van 2 oktober 2023 tot en met 6 juni 2024 heeft [eiser] werkzaamheden verricht voor [gedaagde]. [eiser] werkte vier dagen (32 uur) per week bij [gedaagde] en ging één dag per week naar school.
3.3.
[eiser], de vader van [eiser] en de gemachtigde van [eiser] hebben [gedaagde] meermaals verzocht om tot betaling van het salaris over te gaan. Ondanks vele toezeggingen is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - na eiswijziging - kort samengevat, dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
I. een bedrag van € 12.278,40 bruto,
II. de wettelijke verhoging van 50% over de vordering onder I,
III. de wettelijke rente over de vordering onder I. en II. vanaf 1 november 2023 althans 30 november 2023,
IV. de buitengerechtelijke kosten van € 894,87,
V. primair de werkelijke proceskosten van € 6.500,00, subsidiair de proceskosten, allebei vermeerderd met de nakosten en rente.
4.2.
[gedaagde] heeft deels verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het geschil
5.1.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] het door [eiser] gevorderde bedrag aan salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag van 8% moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente. Ook is het de vraag of [gedaagde] een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de werkelijke proceskosten moet betalen aan [eiser].
Achterstallig salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag met rente
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat vast staat dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] in de periode van 2 oktober 2023 tot en met 6 juni 2024. Hoewel partijen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, zijn partijen het er over eens dat [eiser] recht heeft op loon over die periode.
5.3.
[gedaagde] heeft de vordering van [eiser] grotendeels erkend. [gedaagde] heeft enkel aangevoerd dat de uren die [eiser] heeft opgegeven niet correct zijn omdat [eiser] extra uren naar school is geweest en die uren door [eiser] niet in mindering zijn gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] betoogd dat het ook gaat om de uren waarin [eiser] naar de fysiotherapeut of de huisarts is geweest. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] niet opgaat. Uitgangspunt in het arbeidsrecht is namelijk dat de werkgever loon moet betalen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van die hoofdregel, maar dan moet voor de werknemer wel duidelijk zijn dat zo’n situatie zich voordoet. In dit geval is van een dergelijke situatie niet gebleken. Bovendien heeft [gedaagde] zijn stelling dat [eiser] minder uren heeft gewerkt niet onderbouwd. [gedaagde] moet dan ook het achterstallig loon betalen aan [eiser].
5.4.
[eiser] heeft voor de berekening van de hoogte van het loon aangesloten bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Hoveniersbedrijf in Nederland. [gedaagde] heeft tegen de berekening van [eiser] geen bezwaar gemaakt. De kantonrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen om het achterstallige salaris te betalen ten bedrage van € 10.496,89 bruto.
5.5.
Verder heeft [eiser] een bedrag van € 878,74 bruto gevorderd aan gespaarde vakantiedagen en een bedrag van € 902,77 bruto, te weten 8% vakantietoeslag over het achterstallig loon en de vakantiedagen. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, zodat de kantonrechter deze vorderingen zal toewijzen. In totaal heeft [gedaagde] daarmee recht op betaling van € 12.278,40 bruto.
5.6.
Omdat [gedaagde] het loon te laat heeft betaald, moet hij over het totaalbedrag van
€ 12.278,40 bruto de wettelijke rente betalen als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Nu partijen geen uitbetalingstermijn zijn overeengekomen geldt op grond van artikel 7:623 BW dat het loon binnen een maand, nadat de maand is verstreken waarover het loon is opgebouwd, moet worden uitbetaald. Als het loon niet is betaald op de laatste dag van de daaropvolgende maand, gaat de wettelijke rente dus de daarop volgende dag lopen. De kantonrechter zal de wettelijke rente dan ook toewijzen vanaf de dag van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen tot aan de dag van algehele voldoening.
Wettelijke verhoging met rente
5.7.
[eiser] heeft betaling van de wettelijke verhoging gevorderd. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft [gedaagde] het loon niet op tijd betaald. De toewijzing van een wettelijke verhoging is dan ook gerechtvaardigd. Voor de bepaling van de hoogte daarvan houdt de kantonrechter rekening met de door [gedaagde] gestelde betalingsonmacht. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
5.8.
[eiser] heeft verder betaling gevorderd van de wettelijke rente over de verhoging vanaf 1 november 2023 althans 30 november 2023. Wettelijke rente is echter pas verschuldigd nadat [gedaagde] in gebreke is gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat er specifiek voor de wettelijke verhoging een aanmaning is gestuurd. De rente over de verhoging wordt daarom toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke kosten
5.9.
[eiser] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Hij heeft daartoe onderbouwd gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om een bedrag voor de buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen. Voor de vaststelling van de hoogte van dit bedrag gaat de kantonrechter uit van de som van de in dit vonnis toegewezen bedragen en de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor buitengerechtelijke incassokosten is daarom toewijsbaar een bedrag van € 894,87.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte juridische kosten ter hoogte van € 6.500,00. Vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is volgens vaste jurisprudentie alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. In deze procedure is niet gesteld en ook niet gebleken dat daarvan sprake is. Dit verzoek wordt daarom afgewezen. De proceskosten van [eiser] worden dan ook begroot op:
- kosten van de dagvaarding
149,71
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.186,71
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 12.278,40 bruto,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke verhoging van 10% over het bedrag van € 12.278,40 bruto,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW:
  • over een bedrag van € 12.278,40 bruto vanaf de dag van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen tot aan de dag van algehele voldoening,
  • over 10% van € 12.278,40 bruto vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 894,87,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.186,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025 (cjs).