6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van een ladingdiefstal in de nacht uit de oplegger van een vrachtwagen die op een afgesloten terrein op een bedrijventerrein stond geparkeerd. Daartoe is een gat in het gaas van het hekwerk om het terrein gemaakt en is het toegangshek geopend. Het zeil van de oplegger is opengesneden. Het terrein is meerdere malen betreden en er is een grote hoeveelheid koffie gestolen. Voor de transportsector is een ladingdiefstal een grote schadepost. Niet alleen in de vorm van directe materiële schade, maar ook als gevolg van verhoogde verzekeringspremies en de noodzaak tot het nemen van steeds verdergaande maatregelen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 6 september 2025. Verdachte heeft een omvangrijk strafblad en is meermalen veroordeeld voor met name gelijksoortige misdrijven. Artikel 63 Sr is van toepassing, gelet op het arrest van 18 juli 2024 en 4 december 2023 en de vonnissen van 31 januari 2025,
5 december 2024, 1 oktober 2024, 1 september 2023, 28 november 2022 en 16 november 2022. Verdachte heeft verplicht reclasseringstoezicht.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de gewijzigde proceshouding van verdachte, in die zin dat hij volledig openheid van zaken heeft gegeven. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van voortgangsverslag van 13 oktober 2025 dat is opgesteld door de persoonlijk begeleider van verdachte van de woonvoorziening ‘[woonplaats]’ waar hij verblijft. Uit het voortgangsverslag en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is onder meer gebleken dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Er is stabiliteit op het gebied van wonen en dagbesteding. Verdachte moet nog een taakstraf verrichten. Na afronding daarvan is hij voornemens zijn traject naar betaald werk te hervatten.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met een schending van de redelijke termijn in deze zaak.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Verdachte is in de onderhavige zaak op 1 maart 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 1 maart 2023 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 32 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 8 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging is het uitgangspunt bij het plegen van een ladingdiefstal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Wanneer er sprake is van recidive is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. De eerdergenoemde omstandigheden geven echter aanleiding om in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op van 50 uur te vervangen door 25 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht, en met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd, passend en geboden. Hoewel verdachte een even grote rol bij het feit heeft gehad als zijn medeverdachten, is de straf die wordt opgelegd aan verdachte lager omdat de rechtbank zwaar gewicht toekent aan het feit dat artikel 63 Sr meermaals van toepassing is, terwijl het allemaal veroordelingen betreffen voor soortgelijke feiten en verdachte na een periode van veroordelingen, positieve wending aan zijn leven heeft gegeven.