ECLI:NL:RBOVE:2025:6230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
05.031163.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en verbreking

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte is schuldig bevonden aan het stelen van 783 kilo koffie uit een vrachtwagen, gepleegd op of omstreeks 15 oktober 2022 te Denekamp. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 14 oktober 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft het feit bekend, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met inachtneming van zijn jonge leeftijd en persoonlijke omstandigheden. Tevens is er rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05.031163.23 (P)
Datum vonnis: 28 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp, advocaat in 's-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander of anderen een grote hoeveelheid koffie heeft gestolen uit een vrachtwagen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Denekamp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 783 kilo koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever], van 18 oktober 2022, pagina’s 180 t/m 182, voor zover inhoudende de verklaring van aangever;
3.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [aangever], van 2 januari 2023, met bijlagen, pagina’s 183 t/m 195, voor zover inhoudende de verklaring van aangever.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2022 te Denekamp, tezamen en in vereniging met anderen, 783 kilo koffie, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een taakstraf voor de duur van 150 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de gevorderde taakstraf een passende straf is, maar gematigd dient te worden gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn jonge leeftijd, overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat hij geen soortgelijke documentatie heeft.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van een ladingdiefstal in de nacht uit de oplegger van een vrachtwagen die op een afgesloten terrein op een bedrijventerrein stond geparkeerd. Daartoe is een gat in het gaas van het hekwerk om het terrein gemaakt en is het toegangshek geopend. Het zeil van de oplegger is opengesneden. Het terrein is meerdere malen betreden en er is een grote hoeveelheid koffie gestolen. Voor de transportsector is een ladingdiefstal een grote schadepost. Niet alleen in de vorm van directe materiële schade, maar ook als gevolg van verhoogde verzekeringspremies en de noodzaak tot het nemen van steeds verdergaande maatregelen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij net meerderjarig was ten tijde van het plegen van het feit. Daarnaast heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij zijn proceshouding heeft gewijzigd en het plegen van het feit volledig heeft bekend. Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Artikel 63 Sr is van toepassing, gelet op de strafbeschikking van
27 februari 2024.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte in die zin dat hij een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft zijn leven op orde en is fulltime aan het werk. De rechtbank ziet hierin een duidelijke aanwijzing dat verdachte oprecht probeert afstand te nemen van zijn criminele verleden en een maatschappelijk verantwoord bestaan probeert op te bouwen.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met een schending van de redelijke termijn in deze zaak.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Verdachte is in de onderhavige zaak op 1 maart 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 1 maart 2023 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 32 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 8 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging is het uitgangspunt bij het plegen van een ladingdiefstal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De eerdergenoemde omstandigheden geven echter aanleiding om in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. T.H. Kapinga, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
Buiten staat
Mrs Ellenbroek en Kapinga zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022602109. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.