5.2.Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde 1] aan OTM, [bedrijf 2] en/ of [bedrijf 3] om betalingen heeft gevraagd in ruil voor het verkrijgen van opdrachten ter zake van projecten van [eiseres] en of die betalingen door OTM, [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] ten laste van [eiseres] zijn gebracht. Gelet ook op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] achtte de rechtbank [eiseres] vooralsnog niet geslaagd in het ter zake door haar te leveren bewijs. De rechtbank heeft [eiseres] vervolgens in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat [gedaagden] een of meer betaling(en) van steekpenningen van OTM, [bedrijf 2] en/ of [bedrijf 3] hebben bedongen in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van [eiseres] voor een of meer van haar bouwprojecten en tot welk bedrag. Daarbij is overwogen dat er geen gronden zijn om de bewijslast, die overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiseres] rust, om te draaien. De rechtbank ziet in hetgeen [eiseres] daarover bij conclusie na enquête heeft gesteld geen aanleiding hiervan terug te komen. Hierna zal de rechtbank ingaan op de gepresenteerde bewijsmiddelen.
5.3.1.[naam 2] heeft aanvankelijk verklaard dat hij op verzoek van [gedaagde 2] € 255.000,- aan steekpenningen heeft betaald door middel van de overdracht van contante bedragen. Het zou daarbij gaan om € 5.000,- ter zake van [bouwproject 1] , € 10.000,- ter zake van [bouwproject 2] , € 90.000,- ter zake van [bouwproject 3] , € 70.000,- ter zake van [bouwproject 4] en € 80.000,- ter zake van [bouwproject 5] . De betalingen zouden zijn gedaan in coupures van € 50,-, overhandigd aan [gedaagde 2] , een enkele keer in het bijzijn van diens echtgenote. Eén betaling van € 5.000,- zou zijn gedaan door de heer [naam 5] (destijds werkzaam bij OTM, hierna: [naam 5] ). De steekpenningen zouden in feite door [eiseres] zijn betaald, doordat offertes van OTM voor [eiseres] op instructie van [gedaagde 1] zouden zijn opgehoogd met het bedrag van de steekpenningen.
In de latere gesprekken met [bedrijf 1] heeft [naam 2] wisselende bedragen aan steekpenningen genoemd, bij elkaar opgeteld een bedrag van circa € 70.000,-. In de door hem aan [bedrijf 1] ter beschikking gestelde correspondentie worden ook wisselende bedragen genoemd, waaronder een bedrag van € 150.000,- dat [gedaagden] aan steekpenningen zou hebben ontvangen.
Bij zijn verhoor als getuige heeft [naam 2] verklaard dat hij (via [naam 4] , toen nog bij OTM werkzaam) € 5.000,- contant heeft betaald bij een project bij de ijsfabriek in Hengelo. Bij [bouwproject 1] in [adres 1] ging het om € 5.000,- tot € 10.000,-. Bij het project [bouwproject 3] was de afspraak € 50.000,-, maar dat liep op tot een bedrag tussen € 90.000,- en € 100.000,-.
Bij [bouwproject 4] ging het om € 70.000,- tot € 80.000,- en bij [bouwproject 5] om € 50.000,-. Van die
€ 50.000,- heeft hij een bedrag ad € 25.000,- ineens betaald en de rest in termijnen, waarvan één betaling door [naam 5] . Het geld dat is betaald kwam uit eigen zak, maar is in rekening gebracht bij [eiseres] .
Ook bij een aantal kleinere projecten is het verschil tussen het bedrag van de offerte en dat van de opdrachtbevestiging aan [gedaagden] betaald als steekpenningen. Aan die verschillen lagen geen wijzigingen van de opdracht ten grondslag. Alle betalingen zijn contant gedaan in coupures van € 50,- en aan [gedaagde 2] zelf overhandigd. Dat gebeurde op diverse plaatsen. [naam 2] heeft niet willen zeggen waar al het contante geld vandaan kwam (anders dan dat het op Urk zou zijn verdiend) en heeft verklaard dat hij geen bewijzen van pinopnames heeft.
[gedaagde 2] heeft als getuige ontkend dat hij via [naam 4] of [naam 2] steekpenningen van OTM heeft ontvangen. Zijn echtgenote heeft als getuige ontkend dat [naam 2] in haar bijzijn geld aan haar man heeft overhandigd. [naam 4] heeft verklaard dat hem niet bekend is dat OTM steekpenningen aan [gedaagden] heeft betaald.
5.3.2.De rechtbank stelt op basis van de stukken en de getuigenverklaringen vast i) dat [gedaagde 2] en zijn echtgenote ontkennen contante betalingen van [naam 4] (toen nog OTM), [naam 2] en/of [naam 5] te hebben ontvangen, ii) dat [naam 4] als getuige heeft verklaard dat hem niet bekend is dat steekpenningen zijn betaald, iii) dat [naam 5] niet is gehoord en van hem ook geen schriftelijke verklaring is overgelegd, iv) dat [naam 2] niet heeft willen verklaren hoe hij aan de contante bedragen is gekomen die hij aan [gedaagde 2] zou hebben betaald en v) dat hij ook geen bewijzen van pinopnames heeft verstrekt. Kortom, het enige bewijs dat bestaat voor de gestelde contante betalingen van steekpenningen aan [gedaagde 2] zijn de verklaringen van [naam 2] .
5.3.3.Daar komt bij dat, waar [naam 2] heeft verklaard dat offertes van OTM ten behoeve van projecten van [eiseres] zijn opgehoogd met het bedrag aan steekpenningen, de concrete onderbouwing daarvan het bedrag van € 255.000,- bij lange na niet ondersteunt en de overgelegde stukken niet (steeds) te herleiden zijn tot de in 3.1. genoemde projecten, zoals hierna zal blijken. Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat alle hierna genoemde bedragen ex BTW zijn, tenzij anders aangegeven.
5.3.4.Wat betreft [bouwproject 5] blijkt uit de stukken dat OTM een offerte van € 724.010,- heeft opgesteld en dat de opdrachtbevestiging een bedrag van € 800.000,- vermeldt. In zijn eerste gesprek met [bedrijf 1] heeft [naam 2] verklaard dat hij € 80.000,- aan steekpenningen heeft betaald, later heeft hij een bedrag van € 50.000,- genoemd.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat [eiseres] en [gedaagde 1] wekelijks bouwoverleg hadden. [eiseres] heeft niet betwist dat in dat overleg offertes aan de orde kwamen en dat [naam 1] uiteindelijk zijn akkoord moest geven op opdrachtbevestigingen. Het ligt, gelet op het aanzienlijke verschil tussen het bedrag van de offerte en het bedrag van de opdrachtbevestiging, niet voor de hand dat [eiseres] dit verschil niet is opgevallen en dat zij ongezien de opdrachtbevestiging heeft getekend. Verder is van belang dat volgens [gedaagden] , anders dan [naam 2] verklaart, er wel degelijk verschillen zaten tussen de offerte en de opdrachtbevestiging. In de opdrachtbevestiging zijn [bedrijf 8] -panelen in plaats van OTM- of Trimo-panelen genoemd, welke eerstgenoemde panelen duurder zijn, en in de offerte zijn vierkante meters genoemd, terwijl in de opdracht-bevestiging alleen naar tekeningen verwezen is en staat dat hoeveelheden niet verrekenbaar zijn. Dat dat verschil maar enkele duizenden euro’s zou bedragen, zoals [naam 2] verklaart, is niet onderbouwd.
Het valt dus niet uit te sluiten dat het verschil tussen het bedrag van de offerte en dat van de opdrachtbevestiging wordt gerechtvaardigd door wijzigingen in de opdracht. Voorts wil een verschil in de bedragen van de offerte en de opdrachtbevestiging niet zonder meer zeggen dat sprake is van steekpenningen. Ten slotte is relevant dat volgens [naam 2] een deel van de steekpenningen is betaald door [naam 5] , terwijl daarvoor geen bewijs is geleverd, nu [naam 5] niet is gehoord en van hem ook geen verklaring in het geding is gebracht.
5.3.5.Ten aanzien van het werk aan de zuivering in Twekkelo heeft OTM een offerte tot een totaalbedrag van € 24.780,- opgesteld en is € 28.250,- aan [eiseres] gefactureerd. Het verschil ad € 3.500,- betreft volgens [naam 2] steekpenningen, die hij cash heeft betaald aan [gedaagde 2] . Op 26 maart 2024 heeft [naam 2] echter in antwoord op vragen van de advocaat van [eiseres] geschreven dat de prijs voor de zuivering € 17.000,- was en dat deze moest worden verhoogd naar € 24.000,- en daarna nog met € 3.500,-. Volgens [naam 2] was alleen al op de zuivering € 7.000,- tot € 7.500,- extra gefactureerd en daarvan mocht OTM € 1.000,- houden. Het restant was voor [gedaagde 2] . De rechtbank constateert dat [naam 2] over de hoogte van de steekpenningen dus wisselende verklaringen aflegt, dat de opdrachtbevestiging ontbreekt en dat de offerte en de facturen geen specificatie van het werk bevatten. Wel staat in de offerte ‘zonder de plafonds’. Nu specificaties ontbreken valt niet na te gaan of het verschil in bedragen het gevolg is van wijzigingen in het werk. Verder is niet concreet aangetoond dat [naam 2] € 3.500,- (aangevuld met € 7.000,- tot € 7.500,-) dan wel € 8.250,- heeft betaald aan [gedaagde 2] .
5.3.6.Voor de levering van vriesceldeuren bij DDM in Oldenzaal heeft OTM een offerte tot een bedrag van € 10.750,- opgesteld. De factuur sluit op € 11.750,-. Uit de stukken blijkt dat OTM aanvankelijk een offerte heeft uitgebracht voor vriesceldeuren voor € 10.750,-,
€ 2.750,- en € 1.280,- aan montagekosten. De opdracht is daarna beperkt, zo blijkt uit de facturen. Uitgaande van € 10.750,- en kosten montage, is het bedrag van € 11.750,- op de factuur verklaarbaar, althans is er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat bij het verschil tussen offerte en factuur van € 1.000,- sprake is van steekpenningen.
5.3.7.Voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden heeft OTM een prijsopgave gedaan van € 28.250,-. In de e-mail van [gedaagde 2] aan [naam 2] van 16 juli 2021, met de bevestiging van de opdracht, staat dat € 49.780,- in rekening gebracht dient te worden. Deze prijsopgave ziet echter alleen op de posten 2 tot en met 5 en niet op post 1, waarvan de prijs al bekend was. [gedaagden] hebben met mailberichten onderbouwd dat hierover is gesproken met de heer [naam 6] van [eiseres] . Het is dan ook aannemelijker dat het bedrag van de opdrachtbevestiging hoger is dan dat van de prijsopgave omdat in de opdrachtbevestiging ook post 1 is verwerkt, dan dat het bij het verschil gaat om steekpenningen.
5.3.8.Bij conclusie na enquête heeft [eiseres] gesteld dat OTM op 7 februari 2018 een offerte heeft opgesteld voor [bouwproject 1] en dat in de opdrachtbevestiging de post ’80 mm panelen’ € 3.002,- hoger is dan in de offerte. De rechtbank constateert dat dit inderdaad het geval is, maar ziet ook dat de daarbij vermelde toeslag en de weekendtoeslag vervallen zijn en dat bij de post ’80 mm panelen’ in de opdrachtbevestiging staat ‘inclusief transport en manufreren’. Gelet hierop acht de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd dat de verhoging met € 3.002,- betekent dat sprake is van steekpenningen.
5.3.9.Eveneens bij conclusie na enquête heeft [eiseres] gesteld dat ter zake van [bouwproject 4] de prijs in de conceptopdrachtbevestiging € 1.239.100,- was, dat daarna twee hermetisch sluitende vriesschuifdeuren en vijf vriesdraaideuren ad € 99.000,- uit de opdracht gehaald zijn en dat de opdrachtbevestiging desalniettemin maar € 45.000,- lager is. De rechtbank stelt echter vast dat de vijf vriesdraaideuren ook in de opdrachtbevestiging staan, zodat de stelling dat de prijs tot een te gering bedrag is verlaagd reeds daarmee onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
5.3.10.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de (wisselende en deels tegenstrijdige) verklaringen van [naam 2] onvoldoende worden onderbouwd met stukken of verklaringen van derden. Die onderbouwing kan niet worden gevonden in de Whatsapp-correspondentie en e-mails tussen [naam 2] en [gedaagde 2] , nu de inhoud daarvan voor meerderlei uitleg vatbaar is, die berichten ook zien op niet aan [eiseres] gerelateerde projecten (GGD Apeldoorn, Demcon) en er geen bewijs is van contante betalingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat OTM steekpenningen aan [gedaagde 2] heeft betaald en dat die steekpenningen zijn betaald door [eiseres] via opgehoogde offertes en/of facturen.
5.4.1.[naam 3] heeft aanvankelijk bij [bedrijf 1] verklaard dat [bedrijf 2] € 50.000,- tot € 60.000,- aan steekpenningen heeft betaald aan [gedaagden] om opdrachten te krijgen voor projecten van [eiseres] . Na het gesprek heeft hij [bedrijf 1] zes facturen gestuurd, naar zijn zeggen alle facturen die [bedrijf 2] van [gedaagde 1] heeft ontvangen. Vier facturen ad in totaal € 102.027,31 zouden steekpenningen betreffen, te weten de facturen met nummers [factuurnummer 1] (€ 15.536,40 incl. BTW), [factuurnummer 2] (€ 16.081,01 incl. BTW), [factuurnummer 3] (€ 10.696,40 incl. BTW) en [factuurnummer 4] (€ 59.713,50 incl. BTW). Ook zou [bedrijf 2] tot een bedrag van in totaal € 54.191,83 aan werkzaamheden hebben verricht voor [gedaagde 2] , die zij niet aan [gedaagde 2] in rekening heeft gebracht maar aan [eiseres] .
[naam 3] heeft als getuige verklaard dat hij voor de eerste klus bij [eiseres] niets heeft betaald aan [gedaagden] Bij enkele andere opdrachten heeft [gedaagde 1] een bedrag op de offerte gezet, zonder dat daarbij sprake was van andere werkzaamheden of duurdere materialen. Dat bedrag ging in een ‘potje’. Dat was [naam 3] in het begin niet duidelijk. [gedaagde 2] hield de bedragen bij die in het ‘potje’ gingen, daar werd een factuur voor gestuurd of heeft [bedrijf 2] bij [gedaagde 2] thuis werkzaamheden voor verricht (nieuwbouw kantoorruimte en zonne-panelen, warmtepompinstallatie, vervanging van zonnepanelen, serre, werk bij verhuurd pand in Enschede, domotica, airco, Quooker, badmeubel). Dit waren geen vriendendiensten. Behoudens voor de warmtepomp heeft [bedrijf 2] voor deze werkzaamheden en leveringen geen facturen aan [gedaagde 2] gestuurd. De factuur voor de warmtepomp is intern op nul gezet. Wat de nieuwbouw van het pand van [bedrijf 2] betreft heeft [gedaagde 1] twee facturen gezonden, een voor de tekeningen en een voor de levering van vloerbedekking. [gedaagde 2] heeft het gebouw getekend en een aantal gesprekken met de gemeente gevoerd. Hij heeft zijn uren niet gedeclareerd. De factuur van [gedaagde 1] van 24 mei 2022 ziet niet op die uren. Die factuur is intern geboekt op ‘ [omschrijving] ’, maar heeft niets te maken met dat project. Het bedrag van die factuur zat in het ‘potje’ en is door [bedrijf 2] op het project van [eiseres] geboekt om de administratie sluitend te krijgen.
[gedaagde 2] heeft als getuige ontkend dat hij [bedrijf 2] om steekpenningen heeft gevraagd in verband met projecten van [eiseres] . Voor het project zonnestroom bij [bedrijf 4] heeft [bedrijf 2] over een periode van enkele maanden 4 of 5 offertes opgesteld.
In die periode is de opdracht ingrijpend gewijzigd en zijn de prijzen van zonnepanelen fors gestegen. De facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 2] zien op werk ter zake van de nieuwbouw van het pand van [bedrijf 2] (twee of drie facturen) en onderzoek naar mogelijkheden tot ontwikkeling van gronden in Denekamp. [gedaagde 1] heeft een factuur gestuurd voor de uren van de tekenaar en voor de uren van [gedaagde 2] zelf ( [factuurnummer 4] ). [bedrijf 2] heeft werk verricht bij hem thuis en bij zijn pand in [plaats 1] . Voor de warmtepomp heeft [gedaagde 2] een factuur gekregen. Die wordt betaald als de warmtepomp is geïnstalleerd. De airco en het badmeubel worden betaald als de airco geïnstalleerd en het badmeubel hersteld is. Facturen hiervoor heeft hij niet ontvangen. [gedaagde 2] heeft zelf de serre gebouwd, [naam 3] heeft alleen geholpen wat draden te trekken.
De heer [naam 7] ( [naam 7] ) heeft verklaard dat hij het ontwerp voor de nieuwbouw van [bedrijf 2] heeft gemaakt en het project heeft uitgewerkt voor de vergunningsaanvraag. Bij zijn weten heeft [gedaagde 1] geen andere bouwprojecten gedaan voor [bedrijf 2] .
5.4.2.De rechtbank zal eerst de vier facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 2] met de nummers [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] bespreken.
5.4.3.Ten aanzien van de factuur met nummer [factuurnummer 1] van 9 januari 2021 overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagden] hebben gesteld dat de factuur betrekking heeft op werk van [gedaagde 1] ten behoeve van de nieuwbouw van het bedrijfspand van [bedrijf 2] in [plaats 2] . [gedaagden] hebben de begeleidende mail en een specificatie overgelegd. Niet is betwist dat [gedaagde 1] diverse werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf 2] heeft verricht, waaronder het ontwerpen van het pand en het maken van bouwtekeningen. [naam 3] heeft als getuige verklaard dat hij in verband hiermee van [gedaagde 1] twee facturen heeft ontvangen, een voor de bouwkundige tekeningen en een voor de levering van vloerbedekking, en dat hij niet zeker weet of de eerste factuur, die van 9 januari 2021, ziet op de uren van de tekenaar. Hij heeft wel erkend dat [gedaagde 1] het gebouw heeft getekend. De desbetreffende factuur is gericht aan [bedrijf 5] B.V., net als de factuur voor de doorbelasting van de vloerbedekking van het pand. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat voldoende vaststaat dat de factuur ziet op uren van tekenaar [naam 7] van [gedaagde 1] ten behoeve van de nieuwbouw van het bedrijfspand van [bedrijf 2] , gelet ook op de specificatie van de factuur.
5.4.4.De factuur met nummer [factuurnummer 4] van 24 mei 2022 kent als omschrijving ‘advies werkzaamheden, installatietekenwerk revisie diverse werken, inkoopvoorbereiding Demcon diversen’. Uit die omschrijving blijkt niet dat het gaat om werkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw van [bedrijf 2] , zoals [gedaagden] stellen. Een begeleidende brief of specificatie van de factuur is niet overgelegd. De factuur is niet gericht aan [bedrijf 5] B.V. (zoals de factuur voor de uren van [naam 7] en de vloerbedekking), maar aan [bedrijf 2] . [naam 3] heeft verklaard dat [gedaagde 1] de uren van [gedaagde 2] niet aan [bedrijf 2] in rekening heeft gebracht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de mogelijkheid bestaat dat de factuur ziet op steekpenningen. De vraag is dan of het steekpenningen in verband met een opdracht voor een project van [eiseres] betreft en of [bedrijf 2] het bedrag van de factuur
(€ 49.350,-) aan [eiseres] in rekening heeft gebracht. [eiseres] heeft een printscreen uit de projectadministratie van [bedrijf 2] overgelegd, waaruit volgt dat [bedrijf 2] op 24 mei 2022
€ 49.350,- ovv ‘ [gedaagde 2] Bouwregisseurs [factuurnummer 4] ’ heeft geboekt op het project ‘ [omschrijving] , zonnestroom’ met nummer [nummer] . Ter zake van dat project van [eiseres] , dat de aanleg van zonnepanelen op een dak van een gebouw van haar in [plaats 3] betreft, heeft [bedrijf 2] vier offertes uitgebracht.
De offerte van 9 november 2021 vermeldt een bedrag van € 948.574,28, de offerte van 15 november 2021 € 1.071.429,12, de offerte van 14 maart 2022 € 1.150.455,50 (inclusief
€ 24.954,72 ‘elektra algemeen’) en de offerte van 18 maart 2022 € 1.150.435,89 (inclusief
€ 24.954,72 ‘elektra algemeen’). Tussendoor heeft [gedaagde 2] bij mail van 24 november 2021 [bedrijf 2] gevraagd ‘15k hoger laten uitvallen deze, andere 42k hoger weer’. Tot slot wordt in de opdrachtbevestiging van 23 maart 2022 een bedrag van € 1.146.435,89 vermeld. [bedrijf 2] heeft de offerte van 15 november 2021 pas op 5 december 2021 aan [gedaagde 1] gestuurd. De door [bedrijf 2] aan [eiseres] gezonden facturen voor dit project zijn niet in het geding gebracht.
De rechtbank overweegt dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de offerte van [bedrijf 2] van 9 november 2021 en die van 15 november 2021, zoals [bedrijf 2] zelf ook schrijft in haar e-mail van 5 december 2021, waarmee de tweede offerte is verstuurd. De bekabeling bestaat in plaats van uit vier kabels van 10 meter uit 12 kabels van 110 meter en aan de buitenzijde is toegevoegd een omvormer PV-installatie. Gelet hierop is het logisch dat de tweede offerte van [bedrijf 2] wezenlijk hoger is uitgevallen dan de eerste. Tussen de tweede en de derde offerte zit ook weer wezenlijk verschil. Zo worden andere zonnepanelen genoemd en is de post ‘elektra algemeen’ toegevoegd. Gelet hierop en op het feit dat niet is toegelicht dat en, zo ja hoe en tot welk bedrag de factuur van [gedaagde 1] met nummer [factuurnummer 4] is meegenomen in de facturering aan [eiseres] , acht de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd dat het hier gaat om aan [gedaagden] betaalde steekpenningen die [bedrijf 2] aan [eiseres] in rekening heeft gebracht.
5.4.5.De factuur van [gedaagde 1] aan [bedrijf 2] met nummer [factuurnummer 2] van
5 januari 2022 ziet volgens [naam 3] op steekpenningen. [eiseres] heeft ter zake gewezen op het feit dat tussen de offerte van [bedrijf 2] voor DDM van 9 november 2021 ad € 250.399,12 en die van 21 november 2021 ad € 263.689,21 een verschil zat van € 13.290,09 (€ 16.081,01 inclusief BTW), exact het bedrag van de factuur met nummer [factuurnummer 2] .
Volgens [gedaagden] ziet deze factuur op werkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw van het pand van [bedrijf 2] in Denekamp. Het verschil in voornoemde offertes van [bedrijf 2] wordt veroorzaakt doordat de scope 12-keuring is toegevoegd en de prijzen van zonnepanelen fluctueren. Zij hebben daarbij gewezen op een e-mail van [naam 3] , waarin hij schrijft dat hij de prijzen voor één week kan vastzetten. Er zijn uiteindelijk andere werkzaamheden en een lagere prijs overeengekomen.
De rechtbank overweegt dat de factuur van [gedaagden] als omschrijving kent ‘Bouwadvies ontwikkeling en gesprekken gemeenten, calculatie haalbaarheid betreffend ontwikkeling, ondersteuning projecten’. Een specificatie van de factuur is niet overgelegd. Gelet op de omschrijving en op het feit dat de factuur aan [bedrijf 2] en niet aan [bedrijf 5] B.V. is gestuurd, lijkt het erop dat de werkzaamheden niet zien op de nieuwbouw van [bedrijf 2] . Wat betreft de offertes van [bedrijf 2] vermeldt zowel de eerste als de tweede offerte de scope 12-keuring. In de tweede offerte is de prijs van de zonnepanelen inderdaad hoger geworden, en wel met bijna 7% binnen 12 dagen. Dat de prijzen van zonnepanelen daadwerkelijk zoveel gestegen zijn in korte tijd, is niet toegelicht. Verder is het wel erg toevallig dat het bedrag van de factuur van [gedaagde 1] , relatief kort na de tweede offerte, exact gelijk is aan het prijsverschil tussen de twee offertes. Dat later andere werkzaamheden en een lagere prijs zijn overeengekomen, zoals [gedaagden] stellen, hebben zij niet concreet onderbouwd: zij hebben geen opdrachtbevestiging of facturen overgelegd.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank voldoende bewezen dat de factuur van [gedaagde 1] steekpenningen betreft. Niet betwist is dat [eiseres] dit bedrag (uiteindelijk) heeft betaald aan [bedrijf 2] .
5.4.6.De factuur van [gedaagde 1] aan [bedrijf 2] met nummer [factuurnummer 3] van
10 april 2022 ad € 8.840,- ziet volgens [naam 3] ook op steekpenningen. [eiseres] heeft erop gewezen dat [bedrijf 2] op 5 maart 2022 een offerte voor de aanleg van zonnestroom op daken van de parkeerplaats in Twekkelo heeft opgesteld van € 168.382,76, dat [gedaagde 2] een dag later heeft gevraagd of de prijs kon worden aangepast, dat [naam 3] heeft geantwoord ‘+5%’ en dat [bedrijf 2] op 7 maart 2022 een offerte heeft uitgebracht van € 176.800,24, precies 5% meer. Het verschil is € 8.417,48. [bedrijf 2] heeft vlak daarna voormelde factuur ontvangen.
[gedaagden] hebben gesteld dat op instructie van Fidura wijzigingen in het werk aangebracht moesten worden, waardoor langere kabels, meer graafwerk, verplaatsing van omvormers en omlegging van de kabels van de bruto-productiemeter nodig waren. De factuur aan [bedrijf 2] ziet op werkzaamheden ter zake van twee mogelijke woningbouwprojecten in Denekamp, op de plek van een oude bakkerij en op de grond van loon- en grondverzetbedrijf. Zij hebben ter onderbouwing hiervan werkaantekeningen en A4-tjes met haalbaarheidsonderzoeken in het geding gebracht.
De rechtbank stelt vast dat de factuur als omschrijving heeft ‘engineering en calculatie’. Dat strookt niet met de aard van de werkzaamheden waarop de factuur volgens [gedaagden] ziet. Verder hebben [gedaagden] onvoldoende feitelijk onderbouwd dat op instructie van Fidura wijzigingen in het werk moesten worden aangebracht. Het enige verschil in de offertes ziet op de krachtkabel, 87 in plaats van 85 meter. Dat dit een prijsverschil van circa € 8.000,- rechtvaardigt, is niet toegelicht. Verder is het bedrag van de factuur gelijk aan de 5% waar de eerste offerte van [bedrijf 2] mee is opgehoogd. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank voldoende bewezen dat de factuur van [gedaagde 1] steekpenningen betreft. Niet betwist is dat [eiseres] dit bedrag (uiteindelijk) heeft betaald aan [bedrijf 2] .
5.4.7.Bij conclusie na enquête heeft [eiseres] ook nog gewezen op de facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 2] met de nummers [factuurnummer 5] en [factuurnummer 6] en op de prijsverschillen tussen de offertes van [bedrijf 2] en de opdrachtbevestigingen ter zake van de nieuwbouw van het [naam 9]/kantoren bij DDM en de gebouwinstallatie van [bouwproject 7] . Die prijsverschillen zouden dan, zo begrijpt de rechtbank, steekpenningen zijn.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] bij akte van 27 december 2023 heeft gesteld dat [naam 3] heeft gezegd dat de factuur met nummer [factuurnummer 5] niet ziet op [eiseres] , maar op een andere opdrachtgever. Dat [eiseres] die factuur nog niet kende, zoals zij bij conclusie na enquête stelt, is dus niet juist. [naam 3] heeft als getuige niet verklaard dat de factuur ziet op een project van [eiseres] , zodat de rechtbank zulks ook niet bewezen acht. De factuur met nummer [factuurnummer 6] ziet op Victa en dus niet op [eiseres] , zoals [eiseres] zelf opmerkt in haar conclusie na enquête.
Wat betreft de nieuwbouw bij DDM stelt [eiseres] dat de prijs in de offerte van [bedrijf 2] van 27 april 2018 € 930.203,03 was, inclusief verwarming vriescellen, en dat de prijs in de opdrachtbevestiging € 940.000,- is, exclusief verwarming vriescellen. De rechtbank stelt echter vast dat deze post ook in de opdrachtbevestiging is opgenomen, op pagina 25. Dat er sprake zou kunnen zijn van steekpenningen, is dus niet gebleken.
Ten aanzien van de gebouwinstallatie bij [bouwproject 7] stelt [eiseres] dat de prijs in de offerte van [bedrijf 2] van 24 juni 2022 € 398.533,01 is, inclusief verlichting, en de prijs in de opdrachtbevestiging € 338.173,-, exclusief verlichting, terwijl voor die post in de eerste offerte een bedrag van € 76.860,21 was opgenomen.
[gedaagden] hebben gesteld dat de post verlichting weliswaar is vervallen, maar dat in de tweede offerte diverse werkzaamheden zijn toegevoegd, zodat het verklaarbaar is dat de tweede offerte niet € 76.860,21 lager is.
Dat er diverse andere werkzaamheden zijn opgenomen in de tweede offerte, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit een vergelijking van de twee offertes. Ook hier blijkt niet dat sprake is van steekpenningen.
5.4.8.Volgens [naam 3] heeft hij diverse werkzaamheden voor [gedaagde 2] in en rondom diens huis niet aan [gedaagde 2] , maar aan [eiseres] in rekening gebracht, zoals de aanleg van een serre, toilet en pantry, de vervanging van zonnepanelen, de levering en aanleg van een Quooker, een airco, domotica en een warmtepompinstallatie, de levering van een badkamermeubel, inclusief nieuw blad, diverse werkzaamheden bij een door [gedaagde 2] verhuurd pand in Enschede (riolering) en een verbouwing van het kantoor van [gedaagde 2] .
[gedaagden] hebben erkend dat [bedrijf 2] of Sanidomein B.V. een Quooker, een warmtepomp, een badkamermeubel, een airco en een paar zonnepanelen heeft geleverd. Zij hebben betwist dat de overige genoemde werkzaamheden of leveringen hebben plaatsgevonden. [gedaagde 2] heeft alleen voor de warmtepomp een factuur ontvangen, die hij niet heeft betaald omdat de warmtepomp nog niet geïnstalleerd is.
De rechtbank overweegt dat in de projectadministratie van [bedrijf 2] een factuur van Duratherm van 15 april 2019 ad € 3.465,- voor werk op het adres van [gedaagde 2] , op het project ‘[naam 9] en kantoor RFF’ is geboekt. Dat zij deze factuur en overige werkzaamheden of leveringen, waarvan ten dele blijkt uit de overgelegde werkbonnen van [bedrijf 2] , ook echt ten laste heeft gebracht van het project kan enkel blijken uit de verklaring(en) van [naam 3] . Verdere stukken zijn niet overgelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de printscreen van [bedrijf 2] niet valt af te leiden op welk project zij de factuur van Rensa van 9 oktober 2019 ad € 6.903,78 voor een warmtepomp en buffervat, af te leveren op het adres van [gedaagde 2] , heeft geboekt. De enkele verklaring van [naam 3] acht de rechtbank onvoldoende om bewezen te kunnen achten dat de gestelde kosten van de door [bedrijf 2] voor [gedaagde 2] verrichte werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als steekpenningen in natura die ten laste van [eiseres] zijn gebracht.
5.5.1.Volgens [eiseres] zien de zes facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 3] die [naam 4] na het eerste gesprek met [bedrijf 1] heeft toegestuurd op door [bedrijf 3] betaalde steekpenningen voor projecten van [eiseres] . Het gaat hierbij om de facturen met nummers [factuurnummer 7] (€ 1.500,-), [factuurnummer 8] (€ 5.000,-), [factuurnummer 9] (€ 25.000,-), [factuurnummer 10] (€ 1.250,-), [factuurnummer 11] (€ 2.000,-) en [factuurnummer 12] (€ 4.000,-).
5.5.2.[naam 4] heeft aanvankelijk tegenover [bedrijf 1] verklaard dat hij namens [bedrijf 3] steekpenningen aan [gedaagden] heeft betaald en toegezegd de betreffende facturen van [gedaagde 1] aan haar toe te sturen. Vervolgens heeft hij in totaal zes facturen toegestuurd, met daarachter enkele tekeningen en andere stukken. Deze stukken zaten oorspronkelijk niet bij de facturen zoals die aan [bedrijf 3] zijn toegezonden. Later heeft hij zijn verklaring op papier ingetrokken. [naam 4] en [naam 8] hebben beiden onder ede verklaard dat [bedrijf 3] geen steekpenningen aan [gedaagden] heeft betaald en dat [gedaagde 1] klussen voor [bedrijf 3] heeft gedaan, waarvoor facturen aan [bedrijf 3] gestuurd zijn. [gedaagde 2] heeft een verklaring van dezelfde strekking afgelegd. [naam 7] heeft verklaard dat hij voor [bedrijf 3] geen tekenwerk heeft gedaan. Hij kent de stukken die achter de facturen aan [bedrijf 3] zitten niet, behoudens het tekenwerk achter de factuur met nummer [factuurnummer 7] (tekenwerk voor [bouwproject 7] ). Hij weet niet waarom dat aan [bedrijf 3] is gefactureerd.
5.5.3.Wat betreft de facturen met nummers [factuurnummer 7] , [factuurnummer 10] , [factuurnummer 11] en [factuurnummer 12] heeft [eiseres] in haar stukken geen link gelegd met (enige offertes en opdrachten voor) projecten van haar. Het bewijs dat dit aan [gedaagden] betaalde steekpenningen zijn die ten laste van [eiseres] zijn gebracht, berust daarmee enkel op de verklaring van [naam 4] bij [bedrijf 1] , de beweerdelijke mededeling van [naam 8] jegens [naam 6] bij een gesprek op 19 juli 2023 dat [bedrijf 3] steekpenningen aan [gedaagden] heeft betaald en de (kale) betwisting dat [gedaagde 1] ten behoeve van de door haar genoemde projecten werkzaamheden voor [bedrijf 3] heeft verricht. Dat [naam 8] en
[naam 4] wat de hiervoor genoemde vier facturen niet naar waarheid hebben verklaard, is de rechtbank niet gebleken.
Wat de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden betreft hebben [gedaagden] verklaard dat de factuur met nummer [factuurnummer 7] betrekking heeft op werk in opdracht van [bedrijf 3] , welke opdracht [bedrijf 3] had gekregen van [bedrijf 6] voor de aanleg van damwandplaten en het monteren van dakramen bij [bouwproject 7] . De factuur met nummer [factuurnummer 10] ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ter zake van de verbouwing van een bedrijfspand in [plaats 4] (calculatie en advies). De factuur met nummer [factuurnummer 13] ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ten behoeve van de verbouwing van de Aldi in [plaats 5] (calculatie, advies en bouwbegeleiding). De factuur met nummer [factuurnummer 14] ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ten behoeve van een project van Burger King in [plaats 6] (calculatie). [eiseres] heeft, in het licht van deze stellingen van [gedaagden] die zij onvoldoende feitelijk heeft betwist, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd dat er ter zake van deze vier facturen sprake is van door [bedrijf 3] aan [gedaagden] betaalde steekpenningen voor projecten van [eiseres] , die bij [eiseres] (via opgehoogde offertes of facturen) in rekening zijn gebracht.
5.5.4.Ten aanzien van de factuur aan [bedrijf 3] met nummer [factuurnummer 9] ad € 25.000,- heeft [eiseres] gesteld dat [bedrijf 3] op 31 mei 2022 een offerte heeft uitgebracht ad € 207.420,- voor een vriescel plus koelcel bij [bouwproject 6] , dat de opdracht nog dezelfde dag is verstrekt voor € 232.420,- en dat [gedaagde 1] op 21 juni 2022 de factuur ad € 25.000,- heeft gestuurd, waarna [bedrijf 3] heeft bericht dat de factuur betaald zal worden zodra [eiseres] de factuur van [bedrijf 3] heeft betaald. Volgens [gedaagden] wordt het prijsverschil tussen de offerte verklaard doordat de omvang en de materialen gewijzigd zijn. De factuur ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ten behoeve van de bouw van een hal voor Entobreed in [plaats 7] (tekenwerk en project- en bouwbegeleiding).
De rechtbank kan uit de vergelijking van de offerte (volgens [gedaagden] de achtste) en de opdrachtbevestiging niet opmaken dat de werkzaamheden en materialen zijn gewijzigd als door [gedaagden] gesteld. Alleen een afstandsbediening voor twee koeldeuren en het feit dat hoeveelheden niet verrekenbaar zijn, zijn kenbaar nieuw. Daarmee hebben [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd dat de prijsverhoging het gevolg is van wijzigingen in de opdracht. Daar komt bij dat [gedaagden] wel de offerte en de opdrachtbevestiging van [bedrijf 3] voor het werk bij Entobreed hebben overgelegd, maar geen stukken waaruit blijkt dat zij enige bemoeienis hadden met dat project. Gelet hierop en op het feit dat het bedrag van de factuur exact gelijk is aan het prijsverschil tussen de offerte en de opdrachtbevestiging, dat de factuur vlak na de opdrachtbevestiging is verstuurd en dat [bedrijf 3] heeft geschreven de factuur te zullen betalen zodra [eiseres] betaalt (wat toch een verband veronderstelt tussen de factuur en een project voor [eiseres] ) acht de rechtbank voldoende bewezen dat de factuur aan [bedrijf 3] ziet op steekpenningen, die aan [eiseres] zijn gefactureerd.
De verklaringen onder ede van [naam 4] , [naam 8] en [gedaagde 2] dat [bedrijf 3] geen steekpenningen heeft betaald doen hier niet aan af, nu die verklaringen niet stroken met voormelde feiten en de rechtbank daaraan daarom zal voorbijgaan.
5.5.5.Met betrekking tot de factuur aan [bedrijf 3] met nummer [factuurnummer 8] ad € 5.000,- heeft [eiseres] gesteld dat het bedrag van de factuur exact overeenkomt met het verschil in de offerte van [bedrijf 3] van 19 mei 2022 ad € 97.340,- en de opdrachtbevestiging van 8 juni 2022 ad € 102.340,- voor dakpanelen en dakplaten bij [bouwproject 7] , dat [gedaagde 2] in de tussentijd [bedrijf 3] een mail heeft gestuurd met het bericht ‘Bij deze de opdracht zoals samen overeenge-komen (…) Paar zaken aangepast zoals besproken (…)’ en dat [gedaagde 1] [bedrijf 3] op 21 juni 2022 de factuur ad € 5.000,- heeft gestuurd.
Volgens [gedaagden] zijn er enkele verschillen tussen offerte en opdrachtbevestiging, waarvan de kosten in overleg zijn bepaald op € 5.000,-. De factuur ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ten behoeve van een project in Zevenaar (calculatie, project- en bouwbegeleiding).
De rechtbank overweegt dat er inderdaad enkele verschillen lijken te zijn tussen de offerte en de opdrachtbevestiging (zoals verzekering, uitvoering in fases, dichtzetten cannelures), zoals [gedaagden] hebben gesteld. Van de zijde van [eiseres] is hierop niet gereageerd, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid had, nu [gedaagden] bij conclusie na enquête de offerte en opdrachtbevestiging als producties hebben overgelegd en [eiseres] hierop bij akte mocht reageren. Gelet hierop kan niet geoordeeld worden dat het hier gaat om € 5.000,- aan steekpenningen die op de opdracht zijn gezet. Het kan dan ook in het midden blijven waar deze factuur van [gedaagde 1] aan [bedrijf 3] op ziet.
5.5.6.Bij conclusie na enquête heeft [eiseres] nog gewezen op een aantal facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 3] die zij daarvoor niet aan de orde had gesteld en die geen deel uitmaken van de facturen ten bedrage van € 46.887,50, van welk bedrag betaling wordt gevorderd. Het gaat om de facturen met de nummers [factuurnummer 15] , [factuurnummer 16] , [factuurnummer 17] en drie facturen met nummers [factuurnummer 18] , [factuurnummer 19] en [factuurnummer 20] die niet zien op projecten van [eiseres] (en de rechtbank daarom verder onbesproken zal laten).
5.5.7.Ten aanzien van de factuur aan [bedrijf 3] met nummer [factuurnummer 15] ad € 1.500,- heeft [eiseres] erop gewezen dat op de offerte van [bedrijf 3] voor een project van [bouwproject 5] twee posten door [gedaagde 2] met in totaal € 1.500,- zijn verhoogd, met de begeleidende tekst ‘plus 1500 zoals je ziet. Past zaken graag verschuiven in andere posten’. [naam 4] heeft daarna het bericht gestuurd ‘Jij stuurt een factuur van € 1.500, voor bemiddeling Zuivelhoeve meerwerk’, waarna [gedaagde 1] circa een week later een factuur stuurt voor € 1.500,-. [gedaagden] hebben gesteld dat het bedrag van € 1.500,- ziet op werk van [bedrijf 3] , verricht tussen het opstellen van de meerwerklijst en een bespreking van partijen. Er moest binnen posten geschoven worden omdat [eiseres] niet akkoord zou gaan met de post ‘rijkosten’. De factuur aan [bedrijf 3] ziet op werkzaamheden voor een project in Apeldoorn, waarvoor [bedrijf 3] de opdracht niet heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat, waar [bedrijf 3] zelf schrijft dat zij € 1.500,- zal betalen als vergoeding voor ‘bemiddeling meerwerk’ en [gedaagden] niet hebben onderbouwd waaruit de werkzaamheden voor het project in Apeldoorn hebben bestaan, het bedrag van de factuur moet worden aangemerkt als ‘steek-penningen’, die via [bedrijf 3] aan [eiseres] in rekening zijn gebracht. De verklaringen van [naam 4] , [naam 8] en [gedaagde 2] dat er nooit steekpenningen door [bedrijf 3] zijn betaald doen aan het vorenstaande niet af, nu [bedrijf 3] spreekt over een vergoeding voor bemiddeling en die vergoeding via een factuur aan [eiseres] is doorbelast.
5.5.8.Wat betreft de factuur aan [bedrijf 3] met nummer [factuurnummer 16] ad € 3.170,- heeft [eiseres] gesteld dat [bedrijf 3] op 22 februari 2022 een offerte heeft uitgebracht voor een project van [bouwproject 5] voor € 24.640,- en dat dezelfde dag een offerte is uitgebracht voor € 27.810,-, met de mededeling ‘Volgens afspraak als zojuist besproken’. Op 6 april 2022 is de factuur aan [bedrijf 3] gestuurd voor € 3.170,-, exact het verschil tussen de offertes. [gedaagden] zijn bij conclusie na enquête niet ingegaan op de stellingen en hebben dus niet (gemotiveerd) betwist dat sprake is geweest van steekpenningen, die via [bedrijf 3] ten laste van [eiseres] zijn gebracht. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de getuigenverklaringen van [gedaagde 2] , [naam 4] en [naam 8] .
5.5.9.Tot slot heeft [eiseres] aangaande de factuur aan [bedrijf 3] met nummer [factuurnummer 17] van € 2.000,- naar voren gebracht dat [bedrijf 3] op 5 april 2022 een offerte heeft opgesteld voor een project van [bouwproject 5] ad € 27.880,- en dat in de latere offerte en de opdrachtbevestiging het bedrag € 29.880,- is. Op de dag van de opdrachtbevestiging, 3 juni 2022, is de factuur aan [bedrijf 3] gestuurd, met de mededeling ‘beetje vroeg’. Volgens [gedaagden] wordt het prijs-verschil verklaard doordat in de opdracht i) rekening is gehouden met een hoogwerker, alle sparingen en een verzekering voor rekening van [bedrijf 3] en ii) is bepaald dat hoeveelheden niet verrekenbaar zijn. De factuur ziet op werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 3] ten behoeve van een uitbouw van het bedrijfspand van [bedrijf 7] .
De rechtbank stelt vast dat uit de offertes van [bedrijf 3] niet blijkt op grond waarvan de laatste offerte € 2.000,- hoger uitvalt dan de voorgaande. Die verhoging kan niet worden verklaard uit de inhoud van de opdrachtbevestiging, die was immers nog niet bekend. Verder blijkt uit de offertes niet dat de hoogwerker niet inbegrepen was in de aanneemsom. Daarbij komt dat [gedaagden] geen enkel stuk hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij enige bemoeienis hebben gehad met de verbouwing bij [bedrijf 7] . Gelet hierop acht de rechtbank voldoende bewezen dat de factuur aan [bedrijf 3] ziet op steekpenningen, die aan [eiseres] zijn gefactureerd.