ECLI:NL:RBOVE:2025:6266
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de verdachte, die eerder was vrijgesproken van de strafbare feiten. De vordering van het OM was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 31.251,21, en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat. De behandeling van de vordering vond plaats tijdens openbare terechtzittingen op 11 en 18 september 2025, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. van Vliet. Tijdens deze zittingen hebben zowel de officier van justitie als de raadsman hun standpunten over de vordering gepresenteerd. De rechtbank heeft op 16 oktober 2025 het onderzoek gesloten. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat, aangezien de verdachte op dezelfde datum met parketnummer 08/144594-23 was vrijgesproken van de betrokkenheid bij de feiten, het OM niet-ontvankelijk werd verklaard in de vordering tot ontneming. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. P.M.F. Schreurs en de rechters mr. D. van den Berg en mr. D.K. ten Cate, in aanwezigheid van griffier M.M. Greven-Diepenmaat.