ECLI:NL:RBOVE:2025:6273

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11635261 \ CV EXPL 25-1171
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van dierenkliniek bij gebitsreiniging van een hond en de toepassing van de omkeringsregel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een dierenkliniek. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.F. Berkhof, vorderde schadevergoeding van de dierenkliniek, hierna te noemen [gedaagde], naar aanleiding van gezondheidsklachten van zijn hond [naam 1] na een gebitsreiniging op 1 augustus 2023. De eiser stelde dat de hond een bacteriële infectie had opgelopen door het gebruik van onvoldoende gereinigd instrumentarium tijdens de behandeling, wat leidde tot de diagnose discospondylitis op 26 september 2023. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Slabbers, betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de infectie mogelijk een andere oorzaak had.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde niet aan haar zorgplicht had voldaan. De rechter benadrukte dat het aan de eiser was om concrete feiten te stellen die de claim ondersteunden. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde de richtlijnen voor het reinigen van instrumenten had gevolgd en dat er geen bewijs was dat de gebruikte instrumenten onvoldoende gereinigd waren. Bovendien werd het beroep van de eiser op de omkeringsregel verworpen, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde een norm had geschonden die specifiek gericht was op het voorkomen van de schade.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gedaagde, die op € 947,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in aansprakelijkheidszaken en de toepassing van de omkeringsregel in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11635261 \ CV EXPL 25-1171
Vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A.C.F. Berkhof,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het bericht van mr. Berkhof van 13 mei 2025 met producties;
- de mondelinge behandeling van 23 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de pleitaantekeningen van mr. Berkhof.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 augustus 2023 heeft de hond van [eiser] (hierna genoemd: [naam 1]) een gebitsreiniging ondergaan. Deze gebitsreiniging is uitgevoerd door [gedaagde].
2.2.
In de twee weken na de gebitsreiniging had [naam 1] ernstige gezondheidsklachten. In de periode van medio augustus tot medio september 2023 waren de gezondheidsklachten enigszins verminderd.
2.3.
Op 26 september 2023 is [naam 1] gediagnosticeerd met de aandoening discospondylitis (hierna: de aandoening). De aandoening betreft een ontsteking van de tussenwervelschijven en wervellichamen, die zich uit in rugpijn, stijfheid en soms koorts of lethargie. De aandoening wordt veroorzaakt door een bacteriële infectie.
[naam 1] is dezelfde dag geopereerd in het Evidensia Dierenziekenhuis.
2.4.
[eiser] heeft op 26 september 2023 contact opgenomen met een medewerker van [gedaagde].
2.5.
Op 28 september 2023 is een bedrag van € 3.000,- door een medewerker van [gedaagde] overgemaakt naar [eiser]. Een emailbericht van een medewerker van [gedaagde] aan [eiser] van die datum luidt:
‘Beste mevrouw [eiser], Bedankt voor het doorsturen van de facturen. Ik zal alles doorsturen naar [naam 2]. Inmiddels heb ik het afgesproken bedrag naar u overgemaakt in afwachting van de verzekering. [naam 2] zal weer contact met u opnemen als er meer bekend is van de verzekering. Indien er nog vragen zijn horen we het graag.’
2.6.
Op 3 januari 2024 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de kosten die zij heeft gemaakt voor de behandeling van [naam 1]. De kosten voor de behandeling van [naam 1] bij [gedaagde] Haaglanden zijn € 5.608,15 en de kosten voor de behandeling bij Evidensia bedragen € 9.488,25. [eiser] houdt [gedaagde] ook aansprakelijk voor de kosten gemaakt bij Dier Medisch Centrum (€ 2.984,45) en Den Hoek (€ 591,72). Het totaalbedrag van deze facturen is € 18.762,57.
2.7.
Op 18 januari 2024 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] [eiser] per email bericht dat de aansprakelijkheid wordt afgewezen omdat niet is aangetoond dat [gedaagde] grove fouten heeft gemaakt tijdens de behandeling van [naam 1].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
€ 15.672,57, te vermeerderen met rente en kosten. Zij stelt dat [naam 1] tijdens de gebitsreiniging op 1 augustus 2023 een bacteriële infectie heeft opgelopen die heeft geleid tot de aandoening. Volgens [eiser] is het aannemelijk dat de infectie het gevolg is van het gebruik van onvoldoende gereinigd, gedesinfecteerd of gesteriliseerd instrumentarium tijdens de ingreep. Daardoor heeft [gedaagde] niet voldaan aan haar zorgplicht en is zij aansprakelijk voor alle medische kosten die [eiser] sinds de ingreep voor [naam 1] heeft moeten maken. Verder voert zij aan dat de aansprakelijkheid door [gedaagde] is erkend omdat door haar op 28 september 2023 een bedrag van € 3.000,- is betaald aan [eiser].
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij betwist dat er tijdens de gebitsreiniging van [naam 1] gebruik is gemaakt van onvoldoende gereinigd instrumentarium en dat zij daardoor niet aan haar zorgplicht zou hebben voldaan. Daarnaast voert zij aan dat niet duidelijk is wat de oorzaak is van de infectie die de aandoening heeft veroorzaakt. Het kan zijn dat [naam 1] die infectie op een andere wijze heeft opgelopen dan tijdens de gebitsreiniging. [gedaagde] heeft geen aansprakelijkheid erkend: de betaling op
28 september 2023 betreft een betaling uit coulance.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht [1] met elkaar gesloten inhoudende dat [gedaagde] het gebit van [naam 1] zou reinigen. De opdrachtnemer (in dit geval [gedaagde]) moet bij de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. [2]
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of (een werknemer van) [3] [gedaagde] een fout heeft gemaakt, moet worden beoordeeld of [gedaagde] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.3.
Wanneer geoordeeld wordt dat er sprake is van een fout, is [gedaagde] in beginsel gehouden de hieruit voortvloeiende schade te voldoen. [4]
4.4.
[eiser] moet de feiten en omstandigheden stellen (en, indien voldoende gemotiveerd betwist, bewijzen) die noodzakelijk zijn om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt. [5]
Geen tekortkoming door [gedaagde]
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat van belang is dat een dierenarts bij medische handelingen aan dieren werkt met voldoende gereinigd, gedesinfecteerd en gesteriliseerd instrumentarium. [gedaagde] hanteert intern de ‘Richtlijnen voor het hanteren van chirurgische instrumenten en andere herbruikbare apparatuur’. Deze hebben een ISO- certificering, zodat de kantonrechter er, in navolging van partijen, van uitgaat dat deze richtlijnen invulling geeft aan de norm als bedoeld in rechtsoverweging 4.2.
4.6.
Het ligt op de weg van [eiser] om concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voorafgaand aan en/of tijdens de gebitsreiniging van [naam 1] de gebruikte instrumenten niet of niet op de juiste wijze zijn gereinigd en dus de hiervoor genoemde richtlijn niet zou zijn gevolgd.
[eiser] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde] bij de gebitsreiniging van [naam 1] gebruik heeft gemaakt van onvoldoende gereinigde instrumenten en dat zij daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [naam 1] ten tijde van het ondergaan van de gebitsreiniging kerngezond was terwijl anderhalve maand na de gebitsreiniging is gebleken dat [naam 1] de aandoening had. Ook kampte [naam 1] daags na de gebitsreiniging met ernstige gezondheidsklachten. De bacteriële infectie die tot de aandoening heeft geleid moet dus tijdens de gebitsreiniging zijn opgelopen, aldus [eiser].
4.7.
[gedaagde] betwist dat er tijdens de gebitsreiniging van [naam 1] gebruik is gemaakt van onvoldoende gereinigde instrumenten. Door [gedaagde] wordt de interne richtlijn voor het reinigen en desinfecteren van het instrumentarium consequent bij elke ingreep opgevolgd en dus ook bij de gebitsreiniging van [naam 1]. Op 30 oktober 2023 heeft er bij [gedaagde] een audit plaatsgevonden die is uitgevoerd door een derde partij. Er is daarbij ook gecontroleerd of de reinigings- en sterilisatierichtlijnen worden gevolgd en dit was het geval.
Ook betwist [gedaagde] dat [naam 1] ten tijde van het ondergaan van de ingreep kerngezond was. Op 22 juni 2023 was het tandvlees van [naam 1] ontstoken, het betrof een ontsteking in de derde graad. Haar tandvlees was teruggetrokken en het was noodzakelijk dat een gebitsreiniging zou plaatsvinden. De gezondheidsklachten van [naam 1] in de dagen na de gebitsreiniging kunnen veroorzaakt zijn door de narcose. Overigens zijn er veel verschillende wijzen waarop [naam 1] de bacteriële infectie zou kunnen hebben opgelopen. Zo kan het zijn dat zij de bacteriële infectie al had ten tijde van de gebitsreiniging of dat zij de infectie heeft opgelopen na de gebitsreiniging door ergens aan te likken.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat uit de enkele omstandigheid dat de aandoening anderhalve maand na de gebitsreiniging van [naam 1] bij haar is vastgesteld en zij geopereerd moest worden, niet kan worden afgeleid dat er bij de gebitsreiniging gebruik is gemaakt van onvoldoende gereinigd materiaal.
[eiser] heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het materiaal dat bij de gebitsreiniging van [naam 1] is gebruikt onvoldoende gereinigd zou zijn en dus de in r.o. 4.5 genoemde richtlijn niet zou zijn gevolgd. Tijdens de mondelinge behandeling is hier nog expliciet navraag naar gedaan bij [eiser]. [eiser] heeft toen geen nadere aanvullende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit afgeleid zou kunnen worden dat dit anders is. Bovendien is namens haar verklaard dat de infectie mogelijk een andere oorzaak heeft. De kantonrechter concludeert dat [eiser], in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [gedaagde], onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er sprake is van een door [gedaagde] gemaakte fout bij de gebitsreiniging van [naam 1] en dat [gedaagde] de benodigde zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen.
Geen omkeringsregel
4.9.
Voor zover [eiser] met een beroep op de omkeringsregel bedoelt aan te voeren dat de omkeringsregel meebrengt dat aangenomen moet worden dat de aandoening is veroorzaakt door het gebruik van onvoldoende gereinigd materiaal omdat de aandoening is opgetreden (vlak) na de gebitsreiniging, faalt dat beroep.
[eiser] geeft daarbij op onjuiste wijze toepassing aan de omkeringsregel. Deze regel houdt namelijk in dat in bepaalde gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv, in die zin dat het bestaan van het noodzakelijke causaal verband tussen een tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan.
Voor toepassing van de omkeringsregel is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [6] vereist dat een gedraging heeft plaatsgevonden die in strijd is met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.
4.10.
Op deze situatie toegespitst zou dat inhouden dat als vast zou staan dat [gedaagde] de norm om goed gereinigde instrumenten te gebruiken bij de ingreep van [naam 1] geschonden heeft (terwijl die norm ertoe strekt om infecties te voorkomen) en [naam 1] de aandoening zou hebben opgelopen, aangenomen zou moeten worden dat dit gebruik van onvoldoende gereinigd materiaal de aandoening heeft veroorzaakt en op [gedaagde] de stelplicht en de bewijslast rusten van feiten en omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat [naam 1] de aandoening ook zou hebben opgelopen als niet van onvoldoende gereinigde instrumenten gebruik zou zijn gemaakt.
4.11.
Nog los van de vraag of de omkeringsregel in dit soort zaken toepassing zou moeten vinden – partijen verschillen daarover van mening –, komt de kantonrechter aan toepassing van de omkeringsregel niet toe omdat [eiser], zoals in r.o. 4.8 is overwogen, onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van een normschending door [gedaagde].
Erkenning
4.12.
Het antwoord op de vraag of degene die een bedrag heeft betaald daarmee ook aansprakelijkheid erkent, hangt ervan af of de ontvanger de betaling heeft opgevat en in de gegeven omstandigheden heeft mogen opvatten als een door de betaler tot hem gerichte verklaring die ertoe strekt rechtsgevolg tot stand te brengen. [7]
4.13.
Door [eiser] is gesteld dat zij op 26 september 2023 de facturen van de behandeling van [naam 1] heeft toegestuurd aan de behandelend dierenarts, waarna deze de situatie heeft besproken met de directie van [gedaagde]. Vervolgens is een bedrag van € 3.000,- overgemaakt naar [eiser] en is door de medewerker van [gedaagde] een emailbericht naar haar gestuurd waarin staat dat het bericht van de verzekeraar afgewacht zou worden. Daarmee, zo stelt [eiser], heeft [gedaagde] de door haar gemaakte fout erkend en staat de aansprakelijkheid van [gedaagde] vast.
4.14.
[gedaagde] heeft dit betwist en zij heeft toegelicht dat de betaling door de betreffende medewerker, niet zijnde de behandelend dierenarts, zonder overleg met de directie heeft plaatsgevonden. De betaling is dus onbevoegd en uit coulance verricht. De omschrijving van de betaling luidt ‘
tegemoetkoming gemaakte kosten [naam 1]’. Er is tussen [eiser] en de medewerker nooit gesproken over erkenning van aansprakelijkheid. De betreffende medewerker heeft in een schriftelijk stuk dat deel uitmaakt van de procedure ook gemeld dat zij nooit aansprakelijkheid heeft erkend richting [eiser]. Zij veronderstelde dat de verzekeraar van [gedaagde] de kosten van [eiser] zou vergoeden, maar daarvoor is aansprakelijkheid vereist en [gedaagde] is niet aansprakelijk. De directie van [gedaagde] heeft in een schriftelijk stuk gemeld dat er geen overleg is geweest over de betaling vanuit [gedaagde] naar [eiser].
4.15.
[eiser] heeft niet betwist dat de medewerker geen aansprakelijkheid richting haar heeft erkend en dat de betaling zonder overleg met de directie en dus onbevoegd en slechts uit coulance is verricht. De kantonrechter is van oordeel dat uit de enkele zinssnede ‘
Inmiddels heb ik het afgesproken bedrag naar u overgemaakt in afwachting van de verzekering’uit het emailbericht dat [eiser] van de medewerker van [gedaagde] heeft ontvangen niet de conclusie getrokken kan worden dat [gedaagde] aansprakelijkheid erkende. [gedaagde] heeft uitgelegd in welke context de betaling is verricht en de kantonrechter acht deze niet betwiste uitleg plausibel. Nu bovendien vast staat dat de betreffende medewerker onbevoegd was de betaling te verrichtten en de betaling uit coulance is verricht, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] de betaling in de gegeven omstandigheden niet heeft mogen opvatten als een door [gedaagde] tot haar gerichte verklaring die ertoe strekt rechtsgevolg tot stand te brengen.
4.16.
Nu [eiser] de betaling door [gedaagde] niet heeft mogen aanmerken als een erkenning van aansprakelijkheid en uit r.o. 4.8. volgt dat [eiser] niet aan haar stelplicht voor wat betreft de tekortkoming door [gedaagde] heeft voldaan, komt de kantonrechter aan bewijslevering niet toe en zal de kantonrechter de vordering van [eiser] afwijzen.
Proceskosten
4.17.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de beslissing onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Hermsen en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
2.Artikel 7:401 BW
3.De aansprakelijkheid voor hulppersonen vloeit voort uit artikel 6:76 BW
4.Dit volgt uit artikel 6:74 BW
5.Dit volgt uit artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
6.Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2012:BX7264
7.HR 27 april 1984, NJ 1984, 789.