ECLI:NL:RBOVE:2025:6335

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
08.128186.25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige jongen voor gewapende overval op een telefoonwinkel met jeugddetentie en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige jongen veroordeeld tot een jeugddetentie van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, vanwege zijn betrokkenheid bij een gewapende overval op een telefoonwinkel. De overval vond plaats op 23 januari 2025 in Enschede, waarbij de verdachte samen met een mededader de medewerkers van de winkel met vuurwapens bedreigde en hen dwong om op de grond te liggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 30 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan gekozen voor jeugddetentie, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade en kosten voor psychotherapie. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schade en moet de vorderingen van de benadeelde partijen voldoen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.128186.25 (P)
Datum vonnis: 4 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de PI [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Stam, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer (bedrijf)] door mr. A.P. Drosten is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 21 oktober 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een gewapende overval heeft gepleegd op een telefoonwinkel.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2025 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
op de openbare weg, bij/in de winkel [slachtoffer (bedrijf)] aan de [adres 2] ,
meerdere telefoons en/of (grote) contante geldbedragen, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer (bedrijf)] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
(terwijl hij/hun gelaat/hoofd had(den) bedekt met gezichtsbedekkende
kleding en/of een bivakmuts en/of capuchon),
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te
pakken en/of vast te houden en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] te houden,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op te dragen om op de grond te gaan liggen
en/of te zeggen ‘op de grond’, ‘handen, handen, handen’ en/of ‘liggen’,
- tie-wrap(s) om de polsen van die [slachtoffer 1] (proberen) te plaatsen,
- te zeggen tegen [slachtoffer 1] dat hem niets zou gebeuren als hij niets zou
doen en dat zij enkel voor de spullen kwamen, althans woorden van
gelijke (dreigende) aard of strekking,
- die [slachtoffer 2] vast te grijpen bij zijn (boven)kleding en/of die [slachtoffer 2]
richting de grond te drukken,
- tie-wrap(s) om de polsen van die [slachtoffer 2] (proberen) te plaatsen en/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die
[slachtoffer 2] te richten,
- te zeggen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dat zij moesten blijven liggen,
want anders zouden er consequenties volgen, althans woorden van
gelijke (dreigende) aard of strekking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
  • de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 21 oktober 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , pagina 55 tot en met 57;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , pagina 71 tot en met 73.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks23 januari 2025 te Enschede
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
op de openbare weg, bij/in de winkel [slachtoffer (bedrijf)] aan de [adres 2] ,
meerdere telefoons en
/of (grote
)contante geldbedragen,
in elk geval
enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer (bedrijf)] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
(terwijl zij
hij/hun
gelaat/hoofd had
(den
)bedekt met
gezichtsbedekkende
kleding en/ofeen bivakmuts en
/ofcapuchon
),
- een vuurwapen
, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te
pakken en/ofvast te houden en
/ofin de richting van voornoemde [slachtoffer 1]
en
/of[slachtoffer 2] te houden,
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] op te dragen om op de grond te gaan liggen
en
/ofte zeggen ‘op de grond’, ‘handen, handen, handen’ en
/of‘liggen’,
- tie-wrap
(s
)om de polsen van die [slachtoffer 1]
(proberen)te plaatsen,
- te zeggen tegen [slachtoffer 1] dat hem niets zou gebeuren als hij niets zou
doen en dat zij enkel voor de spullen kwamen, althans woorden van
gelijke (dreigende) aard of strekking,
- die [slachtoffer 2] vast te grijpen bij zijn (boven)kleding en
/ofdie [slachtoffer 2]
richting de grond te drukken,
- tie-wrap(s) om de polsen van die [slachtoffer 2]
(proberen
)te plaatsen en
/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die
[slachtoffer 2] te richten,
- te zeggen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dat zij moesten blijven liggen,
want anders zouden er consequenties volgen, althans woorden van
gelijke (dreigende) aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling als de reclassering dat nodig acht, een contactverbod met aangevers en de medeverdachte, een locatieverbod zonder elektronische monitoring en meewerken aan schuldhulpverlening. Wat de officier van justitie betreft moet verdachte volgens het volwassenstrafrecht worden berecht, omdat er geen aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt dat hij als meerderjarige volgens het volwassenenstrafrecht moet worden berecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verder stelt hij zich op het standpunt dat volstaan moet worden met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentiegelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet met een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Na een voorbereiding van een paar weken is hij samen met de medeverdachte op koopavond, vlak voor sluitingstijd, beiden gewapend met een vuurwapen en met bivakmutsen over hun hoofd een telecomwinkel binnen gegaan. Daar hebben zij de twee medewerkers met de wapens bedreigd en tie-wraps om hun polsen gedaan. Bij de overval hebben zij duizenden euro’s en een aanzienlijk aantal mobiele telefoons buit gemaakt. Voor de slachtoffers moet de overval een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest. Zij ondervinden hiervan nog steeds de nadelige gevonden, blijkt onder meer uit de onderbouwing van hun vordering als benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] . Bovendien dragen dit soort feiten ook bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel van verdachtes justitiële documentatie van 3 juli 2025, waaruit blijkt dat hij – behalve voor een verkeersovertreding in 2022 – niet eerder is bestraft voor een strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 oktober 2025. Daaruit blijkt dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er zijn vermoedens van LVB-problematiek en verdachte lijkt zijn gedrag niet goed te kunnen organiseren. Tevens neemt verdachte actief deel aan een gezin en lijkt hij ontvankelijk lijkt te zijn voor praktische ondersteuning van zijn moeder. Uit het onderzoek zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen ten aanzien van het toepassen van het jeugdstrafrecht. Om vast te kunnen stellen of uit te kunnen sluiten dat sprake is van psychosociale problematiek dient diagnostiek te worden afgenomen. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit net achttien jaar oud en dus meerderjarig. De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering, in de ontwikkeling en omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om het jeugdstrafrecht (het ‘adolescentenstrafrecht’) toe te passen. Daarbij is voor de rechtbank een belangrijk aspect dat de reclassering nog mogelijkheden ziet voor pedagogische beïnvloeding. Om die reden zal de rechtbank ook een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De toepassing van het jeugdstrafrecht bij adolescenten schept daarentegen niet de verplichting om in de strafmaat (volledig) aan te sluiten bij straffen die doorgaans aan jeugdigen worden opgelegd. In het geval van deze verdachte acht de rechtbank het met name relevant dat de nog bestaande mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding benut worden en dat jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van gevangenisstraf. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank het feit dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf zwaar weegt.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie kan worden volstaan. Van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, zoals door de verdediging is betoogd, kan om die reden geen sprake zijn.
Verdachte heeft zich, om snel en gemakkelijk over (veel) geld te kunnen beschikken, schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij hij en zijn mededader gebruik hebben gemaakt van vuurwapens. Om de verstrekkende gevolgen die deze overval had voor de slachtoffers heeft hij zich geen moment bekommerd. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. In strafmatigende zin weegt de rechtbank naast de jonge leeftijd van verdachte mee dat verdachte (een paar weken na zijn aanhouding) openheid van zaken heeft gegeven (en toen ook meer heeft bekend dan op dat moment bekend was) en de omstandigheid dat hij first offender is.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 18 maanden passend en geboden. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en omdat de rechtbank het belang inziet van de geadviseerde voorwaarden, zal zij van deze jeugddetentie een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het meewerken aan schuldhulpverlening en het locatie- en contactverbod.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat hij de onder verdachte inslaggenomen simkaart aan hem zal laten retourneren. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er geen inbeslaggenomen voorwerpen zijn waarover de rechtbank op grond van artikel 353 Sv dient te beslissen.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer (bedrijf)] hebben zich, met mr. A.P. Drosten als gemachtigde, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
[slachtoffer 1]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 5.000,-- voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 2]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.264,69,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade (€ 1.265,69) bestaat uit de kosten voor de aanleg van een alarminstallatie bij zijn privéwoning. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,-- gevorderd.
[slachtoffer (bedrijf)]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.133,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 3.779,81 voor het weggenomen kasgeld dat niet door de verzekering is vergoed;
- € 617,50 ( in totaal) voor de kosten voor psychotherapie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- € 1.836,46 voor het doorbetaalde salaris aan [slachtoffer 1] na sluiting tijdens koopavonden;
- € 868,-- ( in totaal) voor toegangsdeurbeveiliging;
- € 231,33 voor aanpassing van de paniekknop;
- € 300,-- voor kosten rechtsbijstand.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen volledig toewijsbaar zijn.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vorderingen grotendeels betwist.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
[slachtoffer 1]
De verdediging heeft betoogd dat de drempel voor kwalificatie van aantasting in de persoon op andere wijze niet wordt gehaald, en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair dient dit bedrag te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, gelet op het verslag van Focus Interno van 3 juli 2025 (bijlage bij het voegingsformulier) dat ter onderbouwing van de vordering is overgelegd.
De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 3.000,-- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
[slachtoffer 2]
Immateriële schade
De verdediging heeft ook hier betoogd dat de drempel voor kwalificatie van aantasting in de persoon op andere wijze niet wordt gehaald, en dat de vordering om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair dient dit bedrag te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, gelet op het verslag van Focus Interno van 3 juli 2025.
De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 3.000,-- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Aanleg alarminstallatie privéwoning
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 Sv. De rechtbank zal daarom vergoeding van deze schade afwijzen.
[slachtoffer (bedrijf)]
De opgevoerde schadepost voor het weggenomen kasgeld dat niet door de verzekering is vergoed is naar het oordeel van de rechtbank – anders dan door de verdediging is betoogd – voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. Dat er € 4.779,91 is weggenomen (na aftrek van eigen risico is er € 1.000,-- door de verzekering vergoed) volgt immers ook uit de verklaring van de verdachte zelf. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat er ‘bijna 5000 euro’ uit de kassa is gehaald (pagina 452) en tijdens de zitting heeft hij verklaard: ‘volgens mij heb ik 4,8 duizend meegenomen uit de kassa’. De medeverdachte heeft hierover verklaard dat er in totaal € 5.000,-- lag (pagina 530). Dit deel van de vordering zal de rechtbank daarom toewijzen, en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 23 januari 2025, de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
De opgevoerde schadepost voor de kosten voor psychotherapie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. Dit deel zal de rechtbank daarom toewijzen en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening. Omdat niet blijkt wanneer de facturen zijn betaald (en de schade voor de benadeelde dus is ontstaan), zal de rechtbank als aanvangsdatum van de wettelijke rente de datum van het onderzoek ter terechtzitting nemen.
De opgevoerde schadepost voor het doorbetaalde salaris aan [slachtoffer 1] na sluiting tijdens koopavonden is onvoldoende onderbouwd, terwijl deze schadepost door de verdediging is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Op grond van de onderbouwing van de schadeposten en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende verband bestaat tussen de bewezenverklaarde overval en de opgevoerde schadepost voor toegangsdeurbeveiliging. Anders dan door de verdediging is betoogd, kunnen de kosten daarvoor dan ook als rechtstreekse schade worden aangemerkt. Dit deel zal de rechtbank daarom toewijzen en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening. Omdat niet blijkt wanneer de facturen zijn betaald (en de schade voor de benadeelde dus is ontstaan), zal de rechtbank als aanvangsdatum van de wettelijke rente de datum van het onderzoek ter terechtzitting nemen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de schadepost voor aanpassing van de paniekknop niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Uit de onderbouwing die de benadeelde partij tijdens de zitting heeft gegeven blijkt dat dit het gevolg is van een wijziging in werkwijze bij de politie die al voor het bewezenverklaarde feit aan de orde was, en daarmee los staat van het bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering zal de rechtbank daarom afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de als materiële kosten opgevoerde ‘kosten voor rechtsbijstand’ opgevat worden als een verzoek om vergoeding van proceskosten. De rechtbank acht deze kosten toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade geleden tot een bedrag van € 5.265,31. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, dan wel de vordering afwijzen, zoals hiervoor al is overwogen.
7.5
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.6
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met het hierna genoemde aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Het LOVS heeft één maand (voor alle benadeelde partijen samen) als maximale duur van de gijzeling afgesproken bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachten van 18 jaar of ouder op wie het jeugdstrafrecht is toegepast.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling (gezien artikel 88 Sr) daarom als volgt bepalen:
  • ten aanzien van [slachtoffer 1] : 9 dagen;
  • ten aanzien van [slachtoffer 2] : 9 dagen;
  • ten aanzien van [slachtoffer (bedrijf)] : 12 dagen.
7.7
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte en zijn mededader hoofdelijk veroordelen tot betaling van de namens [slachtoffer (bedrijf)] gevorderde proceskosten (‘kosten voor rechtsbijstand’). Dat betekent dat ieder van hen kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. Wat betreft de andere benadeelden worden deze kosten tot op heden begroot op nihil.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77e, 77x, 77y, 77z en 77aa Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- meewerkt aan toezicht door de jeugdreclassering en zich zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt. Verdachte volgt de aanwijzingen van de jeugdreclassering op;
- zich ambulant laat onderzoeken (diagnostiek) en, indien uit onderzoek naar voren komt, behandelen door Accare en, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt door Tactus Verslavingszorg (Justact) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling. Het innemen van medicijnen valt daar
nietonder;
- draagt de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, regio Twente, locatie Enschede, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 3.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1) van een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 9 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 3.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1) van een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 9 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor de aanleg van een alarminstallatie;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering benadeelde partij [slachtoffer (bedrijf)]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.265,31 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1) van een bedrag van € 5.265,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 (voor een bedrag van 3.779,81) en vanaf 21 oktober 2025 (voor een bedrag van € 1.485,50), met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.265,31 (zegge: vijfduizend tweehonderdvijfenzestig euro en eenendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 (voor een bedrag van 3.779,81) en vanaf 21 oktober 2025 (voor een bedrag van € 1.485,50), ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte daarnaast hoofdelijk in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 300,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- wijst af de vordering voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor aanpassing van de paniekknop;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
Mr. B.T.C. Jordaans en mr. J. Wentink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, districtsrecherche Twente, met onderzoeksnummer ON2R025006 / 2025035373 (onderzoek ‘Bevers25’). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.