ECLI:NL:RBOVE:2025:6400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/08/332153 / HA ZA 25-129
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gemeenschappelijk eigendom van percelen met bebouwing en gemeentelijke regelgeving

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de gemeenschappelijke eigendom van percelen met daarop een woning en bijgebouwen. Eiser 1 en gedaagden zijn gezamenlijk eigenaar van de percelen, waarbij eiser 1 de ene onverdeelde helft bezit en gedaagden de andere helft. Er is vastgesteld dat er te veel bebouwing op de percelen aanwezig is, wat in strijd is met de gemeentelijke regelgeving. Partijen zijn het oneens over hoe de bebouwing moet worden gereduceerd en hoeveel bebouwing elke partij op hun deel mag hebben. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken en hun vorderingen aan te passen, aangezien niet alle relevante aspecten tijdens de mondelinge behandeling zijn besproken. De rechtbank heeft ook de noodzaak van overleg en toestemming tussen de partijen benadrukt bij het uitvoeren van verbouwingen aan de gemeenschappelijke eigendommen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn gevraagd om hun standpunten te verduidelijken met betrekking tot de feitelijke verdeling van de percelen en de bebouwing.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/332153 / HA ZA 25-129
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. L.W. van de Wetering,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 3],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 4],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. R.A. Oosterveer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 – 10,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 – 11,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte wijziging eis met de producties 11 – 16,
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van mr. Oosterveer en mr. De Boer,
- de pleitnota van mr. van de Wetering.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Percelen met daarop een uit twee wooneenheden bestaande woning en bijgebouwen zijn gemeenschappelijk eigendom van [eiser 1], [gedaagden]. [eiser 1] is eigenaar van de ene onverdeelde helft en [gedaagden] zijn eigenaar van de andere onverdeelde helft. Gebleken is dat op de percelen te veel bebouwing aanwezig is en dat bebouwing verwijderd zal moeten worden. Partijen verschillen erover van mening hoe dat moet gebeuren en twisten er in dat kader over hoeveel bebouwing elke partij op het bij die partij in gebruik zijnde deel van de percelen mag hebben en aan welke partij het is om de bebouwing te reduceren om niet langer in strijd met de gemeentelijke regelgeving te handelen. Omdat niet alle van belang zijnde aspecten tijdens de mondelinge behandeling zijn besproken en om partijen in de gelegenheid te stellen om voor het oordeel benodigde informatie te verstrekken, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten en zonodig hun vorderingen aan te passen.

3.De feiten

3.1.
Partijen, van wie [eiser 1] en [gedaagde 1] broers zijn, zijn gezamenlijk, te weten [eiser 1] voor de ene onverdeelde helft en [gedaagden] voor de andere onverdeelde helft, eigenaar van de percelen aan de [adres] en [adres] te [plaats]. Bij aankoop stonden op de percelen een woonhuis dat bestaat uit twee wooneenheden en een aantal opstallen. [gedaagden] wonen in het voorste gedeelte op nummer 56. [eiser 1] in [eiser 2] wonen in het achtergelegen deel op nummer [adres]. Op de percelen zijn in de loop der tijd enkele nieuwe opstallen geplaatst. De eerste hieronder opgenomen afbeelding geeft door middel van de gele lijn aan hoe de percelen feitelijk bij partijen in gebruik zijn: het rechter gedeelte is in gebruik bij [eiser 1] in [eiser 2] en het linker gedeelte bij [gedaagden]. De tweede afbeelding geeft een overzicht van de (in de loop van de tijd) geplaatste en verwijderde opstallen.
[Afbeelding]
[Afbeelding]
3.2.
Op 28 februari 2002 is een gebruiksregeling geformaliseerd en notarieel vastgelegd die op dit moment nog steeds van kracht is. Daarin staat over het gebruik van de gezamenlijke eigendommen onder meer vermeld:
GEBRUIK
Ieder van partijen kan slechts van dat gedeelte van voormelde onroerende zaak gebruik maken, dat thans bij hem in gebruik is.
Over het wijzigen/verbouwen van een gedeelte, waaronder begrepen de kleur van het schilderwerk, dient vooraf overleg plaats te vinden.
3.3.
Eind 2023 hebben partijen de mogelijkheid van splitsing van de woningen en het perceel, bestuursrechtelijk en/of civielrechtelijk bekeken, in welk kader de gemeente onderzoek heeft verricht. Daarbij is aan het licht gekomen dat de ter plaatse in vierkante meters toegestane hoeveelheid bijgebouwen op de percelen van partijen werd overschreden en dat partijen ook bebouwing hebben aangebracht op gemeentegrond. Bij brief van
8 januari 2024 heeft de gemeente laten weten met betrekking tot de percelen van partijen:
Op de percelen is op basis van luchtfoto's, met positieve marge, 200m² aan bijgebouwen en overkappingen ingemeten. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag hier maximaal 100m² bedragen. (…) Van het totaal aan bijgebouwen van 200m² valt dus de woonkeuken en slaapkamer af. Dit bedraagt samen een oppervlakte van 50m². Er is nog 150m² over waarvan 100m² is toegestaan. Er dient dus 50m² aan bijgebouwen en/of overkappingen te worden verwijderd.
En met betrekking tot het perceel van de gemeente:
Alle gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde dienen van deze percelen te worden verwijderd. Uitzondering daarop is het kleine gedeelte van het stenen duivenhok dat over de perceelsgrens steekt. Het is een overtreding doordat er is gebouwd op gemeentegrond maar de gemeente heeft op dit moment geen prioriteit daarop te handhaven. Dit alleen als er voor wordt gekozen dit hok in zijn geheel te behouden als één van de te behouden bijgebouwen op eigen perceel.
3.4.
[eiser 1] in [eiser 2] hebben daarop een duivenhok verwijderd, waarna op het deel van de percelen dat bij hen in gebruik enkel nog een schuur (28,6 m²) en een afdak (15,9 m²) aanwezig zijn.
3.5.
Op het deel van de percelen dat bij [gedaagden] in gebruik is stonden een schuur (48,7 m²), een duivenhok (16,6 m² )en een overkapping (27,1 m²). De schuur en het duivenhok zijn gedeeltelijk op een bij partijen gezamenlijk in gebruik zijnde groenstrook gebouwd en het duivenhok is gedeeltelijk op gemeentegrond gebouwd.
3.6.
Op 13 september 2024 hebben [gedaagden] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, die op 9 december 2024 onherroepelijk is verleend. Met deze vergunning mochten [gedaagden] hun overkapping dicht maken, wat zij inmiddels, ondanks bezwaren daartegen van [eisers], hebben gedaan. Hierdoor is de overkapping een tuinkamer geworden en zijn de vierkante meters aan bijgebouwen die met deze overkapping zijn gemoeid, onder de inhoud van de woning gaan vallen en tellen zij niet langer mee voor de toegestane hoeveelheid oppervlaktes aan bijgebouwen, maar wel voor de toegestane inhoud van de woning.
3.7.
De gemeente heeft aangekondigd toezichtcontroles te houden en handhavend op te treden als de bijgebouwen niet worden teruggebracht tot 100 m² en de bijgebouwen op gemeentegrond worden verwijderd.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen - na wijziging van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De aanbouw die op de als productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde
tekening staat aangeduid als onverwarmde tuinkamer met een oppervlakte van 27,1 m², binnen een maand na het in deze te wijzen vonnis op eigen kosten te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden hieraan niet voldoen met een maximum van
€ 25.000,-,
II. Voor recht te verklaren dat zowel [eisers] als [gedaagden]
maximaal 50 m² aan bij hen in gebruik zijnde bijgebouwen mogen hebben op de aan hen gezamenlijk in eigendom toebehorende percelen dan wel maximaal 50% van het op grond van bestuursrechtelijke regelgeving toegestane maximaal aantal vierkante meters,
III. Binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis op eigen kosten de bij hen in
gebruik zijnde bijgebouwen te verwijderen en verwijderd te houden, zodanig dat het aantal vierkante meters aan bijgebouwen dat bij [gedaagden] in gebruik is wordt teruggebracht tot maximaal 50 m² en er geen bijgebouwen meer op gemeentegrond aanwezig zijn, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte van een dag dat zij hieraan niet voldoen met een maximum van € 25.000,-,
IV. [gedaagden] te veroordelen om binnen twee weken nadat zij een
afschrift van de jaarafrekening van de gas-, en elektriciteits- en/of water leverancier hebben ontvangen deze aan [eisers] te verstrekken, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 25.000,-,
V. [gedaagden] te veroordelen om aan eisers de buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.84,62 te betalen,
VI. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de na kosten, een en ander te voldoende binnen veertien dagen na dagtekening van het door u te wijzen vonnis en voor zover voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
[gedaagden] concluderen tot het niet-ontvankelijk verklaren dan wel het afwijzen van de vorderingen in conventie en tot veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser 1] in [eiser 2] hebben aan hun vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat
partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de percelen en de opstallen daarop en dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van boek 3 BW. De ingrijpende verbouwing waarbij de overkapping wordt dichtgemaakt en 25 m² bij de woning wordt aangetrokken kwalificeert volgens [eisers] als een beschikkingshandeling waarvoor [gedaagden] conform artikel 3:170 BW hun toestemming nodig hebben.
5.2.
[eisers] stellen dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagden]. Zij hebben laakbaar gehandeld door in het geheel geen acht te slaan op de eigendomsverhouding en/of de tussen partijen gemaakte afspraken zoals vastgelegd in de regeling met betrekking tot de gezamenlijke woning. [gedaagden] hebben verzuimd uitvoering te geven aan het (handhavings)verzoek van de gemeente, waar [eisers] daaraan wel hebben voldaan, en eisen daarmee feitelijk (het gebruik van) vierkante meters aan woning en/of bijgebouwen op die, gelet op de 50/50 eigendomsverhouding, in de interne (gebruiks)verhouding 50/50 dienen te worden verdeeld. Door die handelswijze wordt [eisers] de mogelijkheid ontnomen om in de toekomst (bij hen in gebruik
zijnde) bijgebouwen dan wel een aanbouw aan de woning te realiseren. Indien de aanbouw
wordt gerealiseerd, zijn immers de volgens het omgevingsrecht toegestane vierkante meters
aan zowel woonruimte als bijgebouwen opgebruikt. Dit terwijl [gedaagden] op dit moment al meer dan de helft van de toegestane vierkante meters in gebruik hebben. Zij wisten bovendien dat zij de toestemming van mede-eigenaar [eiser 1] nodig hadden voor de
aanbouw en zij wisten ook dat [eiser 1] deze toestemming niet wilde geven. Door desondanks de aanbouw te realiseren, althans aan te vangen met de werkzaamheden daarvoor, hebben gedaagden onrechtmatig gehandeld en [eisers] op kosten gejaagd.
5.3.
[gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Volgens hen is dichtmaken van de overkapping en het aantrekken van die ruimte bij de woning geen beschikkingshandeling met betrekking tot de gemeenschappelijke zaak als bedoeld in artikel 3:170 BW, maar een gebruikshandeling binnen de grenzen van het aan hen toekomende gebruiksdeel. In de overeengekomen gebruiksregeling staat dat vooraf overleg dient plaats te vinden over het wijzigen/verbouwen van een gedeelte. Deze bepaling bevat geen instemmingsvereiste in de zin van artikel 3:170 BW, maar moet worden begrepen tegen de achtergrond van de duidelijke scheiding in gebruik die tussen partijen is ontstaan. Partijen hebben met de regeling juist tot uitdrukking willen brengen dat binnen de afgescheiden gebruiksdelen zelfstandige beslissingen mogelijk zijn, ook over (ver)bouwmaatregelen. Het ging partijen om onderlinge afstemming in praktische zin, niet om het creëren van een vetorecht, zo stellen [gedaagden].
5.4.
Het aantrekken van de gesloten overkapping bij de woning is niet gedaan om de uitbreidingsmogelijkheden van [eisers] (bewust) te beperken, maar – op aanraden van de gemeente – om de overschrijding van het aantal vierkante meters bijgebouwen te beperken. Gelet hierop kunnen [eisers] in redelijkheid hun toestemming aan de wijziging niet onthouden. [eisers] stellen dat een verdeling (50/50) gelet op eigendomsverhouding ‘voor de hand ligt’. [gedaagden] kunnen deze stellingen niet volgen en menen dat de gedragingen tussen partijen en de feitelijke situatie op het perceel nu juist duidelijk laten zien dat van een gelijke verdeling (50/50) van bijgebouwen nooit sprake is geweest en dat dat ook nooit is beoogd. [gedaagden] hebben bij aankoop van de woning namelijk ongeveer ƒ 40.000 meer betaald dan [eiser 1]. Ook dat wijst erop dat geen sprake was van een gelijkwaardige inbreng, noch dat een gelijke verdeling van rechten of gebruik vanzelfsprekend zou zijn. Bij het opstellen van de regeling is het exclusieve gebruiksrecht van twee bijgebouwen die op dat moment bij partijen gezamenlijk in gebruik waren, toegekend van elk der partijen: uit de bij de regeling gevoegde verdelingskaart blijkt dat [eisers] toen een duivenhok van 9 m2 in gebruik hebben gekregen en [gedaagden] een grote schuur van 74 m2. Indien [eisers] van mening waren dat partijen ieder recht hebben op exact de helft van de oppervlakte aan bijgebouwen, dan had het op hun weg gelegen om de verdeling aan bijgebouwen bij aankoop – of in ieder geval bij het opstellen van de gebruiksverdeling – gelijk te trekken. [eisers] hebben jarenlang uitdrukkelijk ingestemd met de bestaande verdeling van bijgebouwen. Pas nu handhaving dreigt, wensen zij deze te herzien, zonder oog voor de feitelijke verhoudingen of hun eigen aandeel daarin. [gedaagden] zijn van mening dat de rechten van [eiser 1] in [eiser 2] niet worden geschonden: de recent uitgevoerde verbouwing sluit een eventuele toekomstige uitbreiding door [eisers] niet uit en maakt deze niet onmogelijk. Er is dan mogelijk wel een omgevingsvergunning van de gemeente vereist, maar er is nog steeds voldoende ruimte en er zijn planologische mogelijkheden voor [eisers] om tot uitbreiding over te gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.5.
Omdat de percelen en de opstallen gezamenlijk eigendom van partijen zijn, rust de verantwoordelijkheid om de overtreding met de gemeentelijke regelgeving te beëindigen ook op partijen gezamenlijk. Bij de bepaling van hoe het een en ander vorm gegeven moet worden acht de rechtbank het volgende van belang.
Beheer
5.6.
Artikel 3:170 BW bepaalt:
Handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht. Ieder van het is bevoegd ten behoeve van de gemeenschap verjaring te stuiten.
Voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.
Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld, zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verbouwing zoals hier aan de orde, waarbij de overkapping wordt gesloten en de daardoor ontstane ruimte wordt aangetrokken bij de woning, niet te herleiden tot handelingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel, maar dient de verbouwing gekwalificeerd te worden als beheer dat ingevolge artikel 3:170 lid 2 BW, door de deelgenoten tezamen dient te geschieden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn partijen hiervan niet afgeweken met de door hen getroffen regeling.
De uitleg van de regeling
5.8.
In 2002 hebben partijen in een notariële akte een regeling getroffen met betrekking tot een verbouwingshandeling zoals die hier aan de orde is. Ze hebben afgesproken:
Over het wijzigen/verbouwen van een gedeelte, waaronder begrepen de kleur van het schilderwerk, dient vooraf overleg plaats te vinden.
Partijen verschillen erover van mening of hiermee enkel is overeengekomen dat vooraf overleg dient plaats te vinden, of dat na dit overleg ook toestemming voor de verbouwing gegeven dient te worden. [eisers] leggen de regeling langs de laatstgenoemde lijn uit, wat betekent dat partijen ieder een vetorecht hebben en verbouwingswensen van de ander kunnen blokkeren. [gedaagden] delen die visie niet en zijn van mening dat er wel overleg diende plaats te vinden, maar dat het partijen ging om onderlinge afstemming in praktische zin. In hun herinnering is bij het totstandkomen van de regeling niet besproken dat partijen over een weer een vetorecht zouden hebben.
5.9.
De rechtbank wijst erop dat het bij de uitleg van wat partijen in de regeling zijn overeengekomen, niet alleen gaat om de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook om de betekenis die partijen redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant, zoals de context, de hoedanigheid van de partijen en gedragingen of verklaringen ná het sluiten van de regeling.
5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen sinds de aankoop van de percelen verschillende opstallen hebben gebouwd en dat daaraan steeds overleg tussen partijen vooraf is gegaan. Waar er volgens [eisers] steeds is gebouwd na toestemming van de andere partij, was volgens [gedaagden] van instemming of toestemming geen sprake, maar lieten partijen elkaar vrij. Dit overleg heeft er nooit toe geleid dat een beoogde verbouwing/uitbreiding niet door is gegaan omdat één van de partijen daar bezwaren tegen had. Hierin ziet de rechtbank een aanwijzing dat partijen in de regeling hebben afgesproken dat dit overleg ook tot toestemming moet leiden. Dat is ook in lijn met de wet, waarin als uitgangspunt is neergelegd dat het beheer door de deelgenoten tezamen wordt gedaan. Dit impliceert ook in- dan wel toestemming van alle deelgenoten. Als partijen iets anders hadden willen afspreken hadden zij dat duidelijk in de regeling dienen op te nemen. Dat hebben zij niet gedaan.
5.11.
Door zonder toestemming van [eisers] de overkapping te verbouwen tot een bij de woning aangetrokken tuinkamer, hebben [gedaagden] onrechtmatig gehandeld.
5.12.
Nadat de gemeente had meegedeeld dat de percelen te veel bebouwing bevatten en dat die bebouwing verminderd zou moeten worden om weer aan de gemeentelijke regelgeving te voldoen, is er tussen partijen onenigheid ontstaan over de verdeling van woning en de bijgebouwen. Omdat de in de gemeentelijke regelgeving gehanteerde maximale oppervlakte- en inhoudsmaten gelden voor het gehele perceel, werd vanaf dat moment van belang dat [eiser 1] enerzijds en [gedaagden] anderzijds wel voor de onverdeelde helft eigenaar van de percelen zijn, maar dat de feitelijke verdeling qua hoeveelheid grond en hoeveelheid bebouwing niet 50-50% is. Van meet af aan is de feitelijke verdeling zo geweest dat [eisers] meer grond in gebruik hebben, terwijl op het deel van de percelen dat [gedaagden] in gebruik hebben, meer bebouwing staat.
5.13.
De rechtbank ziet in het feit dat partijen deze feitelijke ongelijkheid ondanks de gelijke eigendomsverhoudingen bij aankoop van de percelen in 1999 hebben geaccepteerd en deze hebben bevestigd in de in 2002 tot stand gekomen notarieel vastgelegde regeling, aanleiding om deze ongelijkheid nu tot uitgangspunt te nemen bij de uitleg van die regeling en de consequenties daarvan. Dat [eisers] van meet af aan meer grond hadden kan uit praktisch oogpunt niet worden teruggedraaid, nu de woning niet precies midden op de percelen ligt. Gelet hierop ligt het ook niet in de rede om te tornen aan wat [gedaagden] ter compensatie bij aankoop hebben geaccepteerd: een grotere oppervlakte bijgebouwen. Wel acht de rechtbank het eerlijk dat partijen vanaf dat moment, toen de door de gemeente gehanteerde maximale hoeveelheid aan (bij)gebouwen nog niet werd overschreden, de juridische eigendomsverhouding respecteren. Op die manier wordt voorkomen dat de ene eigenaar zijn mede-eigenaar benadeelt door meer in gebruik te nemen dan zijn eigen deel van de resterende beschikbare vergunningsvrij te benutten ruimte. Daar waar in de regeling is overeengekomen dat ieder van partijen slechts van dat gedeelte gebruik kan maken dat bij hen in gebruik is dient derhalve niet zondermeer uitgegaan te worden van een verhouding 50-50%. Uitgangspunt moet zijn de feitelijke verhouding in oppervlakte en inhoud die het gevolg zijn van de verdeling in grond en gebouwen zoals partijen die bij aankoop in 1999 hebben gemaakt. Met inachtneming van die verhoudingen dienen naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden die partijen nadien, dus vanaf het moment van aankoop, nog hadden om vergunningsvrij op de percelen uit te breiden, overeenkomstig de eigendomsverhoudingen 50-50% tussen partijen verdeeld te worden.
Tussenconclusie
5.14.
Omdat de rechtbank zich realiseert dat dit niet uitdrukkelijk onderwerp van het debat tijdens de mondelinge behandeling is geweest, ziet zij aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over de voorgenomen beslissing om de feitelijke verhoudingen bij aankoop te betrekken bij het oordeel wie welke uitbreidingsmogelijkheden heeft. De rechtbank verzoekt partijen in de akte eveneens op te nemen wat ten tijde van de aankoop van de percelen de exacte verdeling in vierkante meters (m²) en kubieke meters (m³) (bij)gebouwen tussen partijen was. Aan de hand daarvan kan dan met behulp van onderstaand schema aan de hand van de vergunningsvrije maxima uit de gemeentelijke regelgeving berekend worden welke uitbreidingsmogelijkheden elk van de partijen toekomt. Als dat is berekend zal de rechtbank beoordelen of en zo ja welke partij nog ruimte heeft om uit te breiden, dan wel van welke partij verwacht wordt dat ruimte wordt prijsgegeven.
m² en m³ bij aankoop in gebruik genomen door [eiser 1] (en [eiser 2])
m² en m³ bij aankoop in gebruik genomen door [gedaagden]
de resterende nog binnen de gemeentelijke regelgeving vergunningsvrij te benutten
m² en m³
die vervolgens 50-50% verdeeld kunnen worden
50-50% verdeling van deze nog vergunningsvrij te benutten m² en m³
X: maximaal bijgebouwen vergunningsvrij (nu 100 m²)
A m²
B m²
X-(A+B)=C m²
Zowel [eiser 1] (en [eiser 2]) als [gedaagden]:
C/2 =D m²
Y:
maximaal woningvolume vergunningsvrij (nu 750 m³)
D m³
E m³
Y-(D+E)=F m³
Zowel [eiser 1] (en [eiser 2]) als [gedaagden]:
F/2=G m³
Dus: X - (A + B) = C : 2 = D, de oppervlakte die zowel [eisers] als [gedaagden] als echtpaar in gebruik mogen hebben aan bijgebouwen.
En: Y - (D + E) = F : 2 = G, de inhoud die zowel [eisers] als [gedaagden] als echtpaar in gebruik mogen hebben aan woningvolume.
5.15.
De zaak wordt dus naar de rol verwezen voor akte uitlating door partijen. Partijen kunnen dan reageren op de voorgenomen beslissing van de rechtbank en, als zij daar aanleiding toe zien, hun stellingen toesnijden op het voorlopige oordeel van de rechtbank. Als partijen gezamenlijk de voorkeur geven aan een mondelinge behandeling boven een akte, kunnen zij dat laten weten.
5.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 november 2025voor het nemen van een akte door beide partijen over wat is vermeld onder 5.13 tot en met 5.15,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2025.