Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
- [bedrijf 1] B.V.,
- [bedrijf 2] B.V.,
- [bedrijf 3] B.V. (voorheen [bedrijf 3] B.V.),
- [bedrijf 4] B.V.,
- [bedrijf 5] B.V.,
- [bedrijf 6] B.V.,
- [bedrijf 7] B.V.,
- [bedrijf 8] B.V.,
- [bedrijf 9] B.V.,
- [bedrijf 10] B.V.,
gevestigd te Hengelo,
1.De procedure
- akte houdende eiswijziging/vermeerdering van eis alsmede akte overlegging producties
van 2 september 2025 van de curator,
2.De zaak in het kort[gedaagde] was enig bestuurder en aandeelhouder van meerdere vennootschappen. In 2024 zijn tien van deze vennootschappen failliet verklaard. De curator spreekt [gedaagde] aan op grond van een onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder van deze vennootschappen. Hij vordert onder andere verklaringen voor recht, vergoeding van het boedeltekort met een voorschot daarop en een bestuursverbod voor [gedaagde]. [gedaagde] voert verweer.
3. De feiten
artikel 87 Faillissementswet door de rechtbank Overijssel in verzekerde bewaring gesteld (faillissementsgijzeling). In rechterlijke uitspraken is daartoe op last van de rechter-commissaris besloten, omdat [gedaagde] niet de informatie verstrekt die de curator nodig heeft voor de afwikkeling van de faillissementen.
4.4. Het geschil
PrimairI.
- voor recht verklaart dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:248 BW welke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennootschappen,
en bij bevestiging van de verklaring voor recht:
- [gedaagde] veroordeelt om aan de curator te betalen een bedrag gelijk aan het bedrag van het boedeltekort na verificatie van de gefailleerde vennootschappen van de [gedaagde]-groep, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.000.000,- ten titel van voorschot op het faillissementstekort, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
II.
- voor recht verklaart dat [gedaagde] ex artikel 2:9 BW geen behoorlijke taakvervulling heeft gepleegd ten opzichte van de failliete vennootschappen,
en bij bevestiging van de verklaring voor recht:
- [gedaagde] veroordeelt om aan de curator te voldoen de schade, op te maken bij Staat, die de failliete leden van de [gedaagde]-groep als gevolg van de onbehoorlijke taakvervulling hebben geleden,
III.
- voor recht verklaart dat de rechtshandelingen die [gedaagde] heeft gepleegd onrechtmatig zijn,
- [gedaagde] veroordeelt om aan de curator te betalen € 1.881.512,85, vermeerderd met de wettelijke rente,
IV.
voor recht verklaart dat [gedaagde] als (voormalig) bestuurder van de failliete leden van de [gedaagde]-groep aansprakelijk is voor zijn handelen of nalaten als bedoeld in artikel 2:248 BW,
[gedaagde] een bestuursverbod oplegt voor de duur van vijf jaar, nadat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
VI.
verstaat dat de griffier deze uitspraak zodra deze onherroepelijk is geworden met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel zal aanbieden met het verzoek terstond tot uitschrijving van de betrokken bestuurder uit het handelsregister over te gaan en het bestuursverbod voor de duur waarvoor het is opgelegd te registreren,
VII.
verstaat dat de rechtbank zo nodig alle overige gevolgen van dit bestuursverbod zal regelen als bedoeld in artikel 106b lid 4 Fw,
VIII.
althans zodanige uitspraak doet als de rechtbank juist acht,
alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
5.De beoordeling
Advies kosten’, ‘
huur machines’, ‘
verhuur Heftruck en rollend materieel’ en ‘
verhuur machine’. Ter zitting bevestigde [gedaagde] dat [bedrijf 2] B.V. de enige vennootschap was waarbinnen de primaire bedrijfsactiviteit werd verricht. In de overige vennootschappen vond geen metaalbewerking plaats. [gedaagde] kon de machines alleen bedienen. Personeel had hij niet nodig. Tegen deze achtergrond neemt de rechtbank overeenkomstig de eerdere verklaringen van [gedaagde] aan dat de overige vennootschappen zijn opgericht om te voorkomen dat het leaseplafond van een vennootschap bij de leasemaatschappij werd bereikt. Omdat [bedrijf 2] B.V. de enige vennootschap was waarbinnen de primaire bedrijfsactiviteit werd verricht en [gedaagde] geen personeel in dienst had, kunnen voornoemde omschrijvingen op de facturen ook niet juist zijn. Gelet hierop wordt aangenomen dat de facturen vals zijn. Dit past bovendien bij de verklaring van [gedaagde] in het besprekingsverslag van 28 mei 2024 dat
“(…)
het weliswaar ging om niet bestaande machines maar de leasetermijnen moesten natuurlijk wel worden betaald. Daarom verzond ik huurfacturen naar de schillende BV’s die zij dan weer aan elkaar betaalden.”
verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de lease-inkomsten van de vennootschappen. Dit had ter onderbouwing van zijn verweer wel van hem verwacht mogen worden.
- [gedaagde] als enige bestuurder en aandeelhouder de vennootschappen bestuurde;
- [bedrijf 2] B.V. de enige actieve vennootschap was;
- Alleen [bedrijf 2] B.V. activiteiten ontplooide vanuit een bedrijfspand;
- telkens als het leaseplafond was bereikt er enkel voor dat doel een nieuwe vennootschap werd opgericht;
- de vennootschappen valse facturen aan elkaar verstuurden en betaalden;
- de machines grotendeels niet bestonden en
- de vennootschappen op basis van de valse facturen BTW terugvorderden.
(met inachtneming van hetgeen hierna onder 5.21. is overwogen) toewijsbaar zijn. [gedaagde] heeft zich schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:248 BW en is aansprakelijk voor het boedeltekort van de failliete vennootschappen. De primair onder IV gevorderde verklaring wordt afgewezen, omdat deze - zoals de curator ter zitting ook bevestigde - gelijkluidend is aan de verklaring onder I. De rechtbank ziet geen grond om de aansprakelijkheid van [gedaagde] te matigen als bedoeld in artikel 2:248 lid 4 BW.
€ 1.198.802,00 preferente vorderingen en € 12.242,80 overige boedelschulden. Het boedelsaldo kan nog oplopen, omdat de curator mogelijk nog € 10.000,- aan borg van een verhuurder en € 284.000,- aan schadevergoeding van een leverancier ontvangt. Een deel van de preferente vorderingen is ambtshalve opgelegd, zodat deze last mogelijk nog vermindert. Echter, ook als rekening wordt gehouden met deze mogelijke positieve ontwikkelingen voor het boedeltekort, is het gevorderde voorschot van € 1.000.000,- gerechtvaardigd. Dit volgt uit de volgende rekensom: € 253.798,06 aan boedelsaldo vermeerderd met € 10.000,- aan borg huur en € 284.000,- aan schadevergoeding leverancier en verminderd met
€ 3.208.099,92 aan vorderingen komt uit op een tekort van € 2.660.301,76. Bovendien loopt de schuldenlast naar verwachting nog verder op met procedurekosten en salaris van de curator. [gedaagde] heeft deze stellingen van de curator onvoldoende gemotiveerd betwist. De curator heeft tegen deze achtergrond voldoende recht op en belang bij een voorschot van € 1.000.000,-.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
6.De beslissing
[bedrijf 1] B.V, [bedrijf 2] B.V, [bedrijf 3] B.V. voorheen [bedrijf 3] B.V, [bedrijf 4] B.V, [bedrijf 5] B.V, [bedrijf 6] B.V, [bedrijf 7] B.V, [bedrijf 8] B.V, [bedrijf 9] B.V. en [bedrijf 10] B.V;