ECLI:NL:RBOVE:2025:6420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
11647362 \ CV EXPL 25-1207
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadevergoeding na aanrijding met niet-gedekte auto

In deze zaak tussen ASR Schadeverzekering N.V. en de gedaagde is er een geschil ontstaan over schadevergoeding na een aanrijding. De gedaagde had een auto verzekerd bij ASR, die op naam stond van een derde, [naam 1], en was niet de regelmatige bestuurder. [naam 1] veroorzaakte een aanrijding waarbij een passagier, [naam 2], letsel opliep. ASR vergoedde de schade aan [naam 2] en vorderde dit bedrag terug van de gedaagde, inclusief bijkomende kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde haar mededelingsplicht had geschonden bij het afsluiten van de verzekering, omdat zij onterecht had aangegeven de regelmatige bestuurder te zijn. ASR was gerechtigd het uitgekeerde bedrag op de gedaagde te verhalen, evenals de interne kosten, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter wees de vordering van ASR toe, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum waarop de gedaagde in verzuim was. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.049,97 aan ASR, inclusief kosten en rente.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11647362 \ CV EXPL 25-1207
Vonnis van 16 september 2025
in de zaak van
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: ASR,
gemachtigde: mr. B.M.G. Bijnen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
Tussen verzekeraar ASR en [gedaagde] is een geschil ontstaan over schadevergoeding na een aanrijding. [gedaagde] heeft bij ASR een auto verzekerd die op naam van [naam 1] stond en waarvan [gedaagde] niet de regelmatige bestuurder was. [naam 1] veroorzaakte met deze auto een aanrijding. Daarbij liep haar passagier letsel op. ASR heeft de schade vergoed en vordert dit bedrag, plus bijkomende kosten, terug van [gedaagde].
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] bij het afsluiten van de verzekering haar mededelingsplicht heeft geschonden. ASR is gerechtigd het uitgekeerde bedrag op [gedaagde] te verhalen. Ook de interne kosten, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten worden toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20 van ASR,
- de conclusie van antwoord met producties van [gedaagde],
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van 28 juli 2025 met aanvullende producties 21 en 22 van ASR,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 augustus 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 13 december 2016 is tussen [gedaagde] en Ditzo, een autoverzekering tot stand gekomen voor een Skoda met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Skoda). De verzekering is digitaal aangevraagd. Ditzo was een merk van ASR.
3.2.
Vanaf 21 februari 2017 is de autoverzekering gewijzigd in een autoverzekering voor een Peugeot met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Peugeot). De premie werd aangepast, de overige voorwaarden bleven gelijk.
3.3.
De Peugeot stond op naam van [naam 1], een cliënte van de stichting van [gedaagde]. Op 10 mei 2017 veroorzaakte zij met de Peugeot een aanrijding.
3.4.
Door de aanrijding heeft [naam 2], passagier van [naam 1], letselschade opgelopen. Op 23 maart 2018 stelde [naam 2] ASR, als WAM-verzekeraar van het voertuig, aansprakelijk.
3.5.
De schade van [naam 2] werd op 13 augustus 2018 door ASR afgewikkeld voor € 3.517,97. Dit bedrag bestaat uit een lumpsum betaling van € 2.000,00 voor immateriële schade en € 1.517,97 aan buitengerechtelijke kosten van [naam 2].
3.6.
Op 17 augustus 2018 heeft ASR een brief naar [gedaagde] gestuurd, waarin zij onder andere schrijft dat bij de behandeling van de schade is gebleken dat het voertuig niet op naam van [gedaagde] stond geregistreerd, maar op naam van [naam 1]. ASR liet aan [gedaagde] weten dat geen dekking bestaat voor de schade, omdat verzekeren op naam van een ander niet is toegestaan. ASR heeft [gedaagde] verzocht het door ASR aan [naam 2] betaalde bedrag terug te betalen. Verder heeft ASR aangegeven dat zij de indruk heeft dat [gedaagde] bewust heeft meegewerkt aan een constructie om het voertuig van [naam 1], die een negatief verzekeringsverleden heeft, tegen normale condities te verzekeren. ASR heeft aangekondigd van plan te zijn nadere maatregelen te nemen.
3.7.
[gedaagde] heeft op 21 en 24 augustus 2018 gereageerd. Daarbij heeft zij onder meer aangegeven dat [naam 1] de verzekering niet (op tijd) kon betalen omdat zij onder bewind stond. De stichting wilde voorkomen dat zij onverzekerd reed. [gedaagde] stelt dat zij niet op de hoogte was van [naam 1] negatieve verzekeringsverleden en dat het niet de intentie was om fraude te plegen.
3.8.
Op 27 augustus 2018 heeft ASR aan [gedaagde] laten weten dat en waarom zij niet akkoord kan gaan met de constructie die [gedaagde] heeft gekozen.
3.9.
Nadat [gedaagde] op 30 augustus 2018 had gereageerd, kondigde ASR op 22 oktober 2018 aan dat zij, bij gebreke van betaling of een betalingsvoorstel, de vordering uit handen zou geven aan Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (hierna: SODA).
3.10.
SODA heeft [gedaagde] op 24 oktober 2019 aansprakelijk gesteld en gesommeerd om binnen 15 dagen over te gaan tot betaling.
3.11.
Op 12 november 2019 en 12 juli 2021 heeft SODA [gedaagde] nogmaals gesommeerd.
3.12.
[gedaagde] heeft op 22 november 2021 een e-mail naar VDSH Incasso & Gerechtsdeurwaarders gestuurd waarin zij (nog een keer) haar standpunt toelicht.
3.13.
Op 4 september 2024 heeft de advocaat van ASR [gedaagde] gesommeerd om tot betaling over te gaan. Toen betaling uitbleef, is ASR onderhavige procedure gestart.

4.Het geschil

4.1.
ASR vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.517,97 ter zake van het uitgekeerde schadebedrag en € 532,00 aan interne kosten, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van ASR, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van ASR, met veroordeling van ASR in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde] heeft haar mededelingsplicht geschonden
5.1.
ASR stelt dat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden. ASR wijst erop dat in de verzekeringsaanvraag wordt gevraagd naar de regelmatige bestuurder van het voertuig. Bij deze vraag is een toelichting beschikbaar, waaruit blijkt dat hiermee wordt bedoeld: ‘degene die het meest in de auto rijdt’. [gedaagde] heeft volgens ASR ten onrechte ingevuld dat zij de regelmatige bestuurder was. ASR vordert het bedrag dat zij aan [naam 2] heeft uitgekeerd terug. Zij beroept zich hierbij op de polisvoorwaarden en stelt dat volgens deze voorwaarden sprake is van fraude. Daarnaast beroept ASR zich op de wet (artikel 7:928 e.v. BW).
5.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 7:928 lid 1 BW bepaalt dat de verzekeringsnemer verplicht is voor het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij die verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
5.3.
[gedaagde] erkent dat niet zij, maar [naam 1] eigenaar van de auto was, dat [naam 1] ook degene was die in de auto reed en dat [gedaagde] nooit in de auto van [naam 1] heeft gereden. Daarmee staat vast dat [gedaagde] niet als regelmatige bestuurder was aan te merken en dat zij de betreffende vraag van ASR onjuist heeft beantwoord.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft ASR met het stellen van de vraag duidelijk gemaakt dat het antwoord voor haar relevant was. De vraag is bovendien, mede gelet op de niet weersproken toelichting hierop, duidelijk en ondubbelzinnig gesteld. [gedaagde] had daarom moeten begrijpen dat dit gegeven van belang kon zijn voor de beslissing om de verzekering al dan niet en onder welke voorwaarden af te sluiten.
5.5.
[gedaagde] heeft haar mededelingsplicht geschonden. Dat [gedaagde] de auto wel kon verzekeren terwijl het niet haar auto was, doet hier, anders dan [gedaagde] aanvoert, niets aan af. ASR heeft immers uitgelegd dat en waarom zij bij de verzekeringsaanvraag geen kentekencheck mag doen en ASR mocht er op vertrouwen dat de verzekeringnemer de vragen juist en volledig zou beantwoorden.
5.6.
Dat de aanrijding is veroorzaakt met een ander voertuig (de Peugeot) dan waarop de verzekeringsaanvraag zag (de Skoda), doet hier evenmin aan af. Er is namelijk sprake van een voortzetting van de verzekering, waarbij alleen het voertuig en de premie zijn gewijzigd. Beide auto’s stonden (achtereenvolgend) op naam van [naam 1] en beide auto’s werden niet regelmatig door [gedaagde] bestuurd.
5.7.
Het betoog van [gedaagde] dat zij niet op de hoogte was van de rijontzegging van [naam 1] kan [gedaagde] ook niet baten, nu dit punt losstaat van het onjuist beantwoorden van de vraag naar de regelmatige bestuurder.
ASR kan het vergoede bedrag van [gedaagde] terugvorderen
5.8.
ASR heeft aangegeven dat zij bij bekendheid met de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben gesloten. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Hier zal dan ook van uit worden gegaan. Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is de verzekeraar in dat geval geen uitkering verschuldigd.
5.9.
Een verzekeraar kan zich alleen beroepen op de gevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht als hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na ontdekking van de schending van de mededelingsplicht op de niet-nakoming en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gewezen (artikel 7:929 lid 1 BW). De kantonrechter is van oordeel dat ASR voldoende gesteld heeft dat hieraan is voldaan. ASR heeft namelijk aangegeven dat zij naar aanleiding van de schade een kentekencheck mocht doen, dat zij dit bij de afwikkeling van de schade omstreeks 13 augustus 2018 heeft gedaan en dat zij er toen achter kwam dat het kenteken niet op naam van [gedaagde] stond. ASR heeft [gedaagde] hier vervolgens kort daarna, op 18 augustus 2018, van op de hoogte gesteld. Dat ASR al eerder dan medio augustus 2018 op de hoogte was van de schending van de mededelingsplicht is niet gesteld of gebleken.
5.10.
Op grond van artikel 15 lid 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) kan ASR het aan de benadeelde ([naam 2]) uitgekeerde schadebedrag op [gedaagde] verhalen. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat er inmiddels meer dan acht jaar is verstreken sinds de aanrijding en dat is een aanzienlijke periode, maar niet gesteld of gebleken is dat dit afdoet aan de mogelijkheid van verhaal. [gedaagde] heeft het schadebedrag bovendien niet betwist. De vordering tot betaling van € 3.517,97 zal daarom worden toegewezen.
5.11.
De hierover gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, maar niet met ingang van 13 augustus 2018 – de datum waarop ASR aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling – maar met ingang van 27 november 2019, de datum waarop [gedaagde] na de betalingsherinnering van SODA tot betaling over diende te gaan. Vanaf dat moment is er sprake van verzuim.
[gedaagde] moet de interne kosten/onderzoekskosten betalen
5.12.
ASR stelt dat zij interne kosten/onderzoekskosten heeft moeten maken vanwege beoordeling van de verzekeringsclaim. Volgens ASR dienen deze kosten voor rekening van [gedaagde] te komen omdat deze kosten achterwege waren gebleven als de mededelingsplicht niet geschonden was. ASR heeft de kosten voldoende onderbouwd en deze vordering voldoet ook voor het overige aan de eisen die in artikel 6:96 lid 2 onder b BW daaraan worden gesteld. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 532,00 dan ook toewijzen. De hierover met ingang van 27 november 2019 gevorderde wettelijke rente zal, als niet weersproken, eveneens worden toegewezen.
Tot slot
5.13.
De overige standpunten van partijen, waaronder die over de polisvoorwaarden, kunnen bij deze uitkomst onbesproken blijven.
De buitengerechtelijke kosten en proceskosten komen voor rekening van [gedaagde]
5.14.
ASR vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan (artikel 6:96 lid 2 onder c BW). Daarom zal een bedrag van € 530,00 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal ook worden toegewezen. Omdat ASR niet heeft gesteld dat de schade (de buitengerechtelijke incassokosten) al eerder dan op de datum van de dagvaarding is geleden, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dagvaarding (4 april 2025).
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ASR worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,16
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.336,16
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na dit vonnis aan ASR te betalen een bedrag van € 4.049,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, vanaf 27 november 2019, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na dit vonnis aan ASR te betalen een bedrag van € 530,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.336,16, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.