Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald op 9 juli 2025;
- de aanvullende stukken van [eiser] ;
- de reactie van [gedaagde] ;
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door E. Evers van De Leeuw Incasso & Juristen, vorderde een schadevergoeding van de gedaagde, die handelde als eenmanszaak. De vordering was gebaseerd op een huurovereenkomst die op 26 januari 2024 was gesloten, maar die op 3 september 2024 door de kantonrechter was ontbonden. De gedaagde was veroordeeld om een bedrag van € 4.101,90 te betalen, maar de eiser vorderde nu een totaalbedrag van € 6.908,25, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de eiser, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij al aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 9.524,68 had betaald, maar dat dit niet voldeed aan de totale vordering. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en heeft de proceskosten toegewezen aan de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.