ECLI:NL:RBOVE:2025:6429

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/08/325447 / HA ZA 24-468
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vordert Worktrans Dienstverlening B.V. betaling van veertien onbetaalde facturen van gedaagde 1, een vennootschap die wegens een gebrek aan baten is ontbonden. Worktrans heeft chauffeurs aan gedaagde 1 uitgeleend, maar gedaagde 1 heeft haar betalingsverplichtingen niet nagekomen. De rechtbank verklaart Worktrans niet ontvankelijk in haar vordering tegen gedaagde 1, omdat deze vennootschap niet meer bestaat. Daarnaast houdt Worktrans gedaagde 2, de bestuurder van gedaagde 1, aansprakelijk voor de schade die zij lijdt door de onbetaalde facturen. De rechtbank oordeelt echter dat de hoge lat voor bestuurdersaansprakelijkheid niet is gehaald, omdat gedaagde 2 niet wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat gedaagde 1 haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vorderingen tegen gedaagde 2 worden afgewezen. Worktrans wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/325447 / HA ZA 24-468
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
WORKTRANS DIENSTVERLENING B.V.,
te Purmerend,
eisende partij,
hierna te noemen: Worktrans,
advocaat: mr. R.G.F. Lammers,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
advocaat: mr. D.F. Fransen,
gedaagde partijen.
Samenvatting
[gedaagde 1] heeft chauffeurs ingeleend van Worktrans. Veertien facturen zijn onbetaald gebleven. Worktrans vordert van [gedaagde 1] betaling van die facturen. Worktrans wordt in die vordering niet ontvankelijk verklaard, omdat [gedaagde 1] wegens een gebrek aan baten is opgehouden te bestaan. Daarnaast houdt Worktrans [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] aansprakelijk voor de schade die zij lijdt doordat de facturen onbetaald zijn gebleven. Voor bestuurdersaansprakelijkheid geldt een hoge lat en die lat wordt hier niet gehaald. De vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1-9)
- de conclusie van antwoord met producties (1-5)
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 13 juni 2025 met producties (10 en 11) van Worktrans
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is sinds 22 juli 2016 statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1].
2.2.
Worktrans heeft op 6 januari 2017 een raamovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] voor de in- en uitleen van personeel. Op basis van deze raamovereenkomst zijn meerdere chauffeurs door Worktrans uitgeleend aan [gedaagde 1], waaronder de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.3.
[gedaagde 1] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de facturen aan Worktrans, welke achterstand vanaf april 2023 steeds verder opliep. Worktrans heeft [gedaagde 1] herhaaldelijk per e-mail aangespoord om tot betaling van de achterstallige facturen over te gaan.
2.4.
Op 31 oktober 2023 is de jaarrekening van [gedaagde 1] over 2022 vastgesteld en gedeponeerd. Onder het kopje “Informatieverschaffing over continuïteit” staat in die jaarrekening het volgende vermeld:
“Het eigen vermogen van [gedaagde 1] B.V. bedraagt per 31 december 2022 negatief. Hierdoor bestaat er een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van [gedaagde 1] B.V. De onderneming is in gesprek met de schuldeisers om tot een crediteurenakkoord te komen. Daarnaast wil de onderneming haar vreemd vermogen omzetten naar eigen vermogen om uiteindelijk richting een positief eigen vermogen te komen. De verwachting is dat de operationele kasstromen zich zodanig ontwikkelen dat aan deze verplichtingen kan worden voldaan. De in de onderhavige jaarrekening gehanteerde grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn dan ook gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit van de vennootschap.”
2.5.
Op 3 november 2023 heeft Worktrans een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“Ik heb afgelopen maandag telefonisch contact met je gehad en tevens onderstaande mails verstuurd. Helaas heb je op mijn mail niet meer gereageerd en er is ook helemaal geen betaling vanuit jullie zijde meer binnengekomen. We gaan [naam 1] vandaag even bellen en bij hem aangeven dat volgende week wel eens zijn laatste week kan gaan zijn bij jullie bedrijf via onze organisatie. We zullen [naam 1] ook gewoon even netjes uitleggen dat wanneer jullie ons niet betalen wij zijn salaris ook niet meer kunnen betalen. We gaan dan samen met [naam 1] kijken naar een andere opdrachtgever waar hij zijn werk als chauffeur met plezier kan gaan uitvoeren.
In het bijgevoegde openstaande posten overzicht wat ik je verstuurd heb ontbreekt nog de factuur welke je deze week zult gaan ontvangen. De vervallen facturen zijn inmiddels opgelopen naar een € 23.232,69 per maandag 06-11-2023. Wanneer er maandag 06-11-2023 dit bedrag niet is bijgeschreven op de gebruikelijke betaalrekening van Force Service Center / Worktrans Dienstverlening zullen wij onze samenwerking beëindigen en [naam 1] vertellen dat per 10-11-2023 zijn werkzaamheden bij jullie organisatie zullen gaan stoppen. (…)”
2.6.
Diezelfde dag heeft [naam 2] (de vader van [gedaagde 2]) namens [gedaagde 1] een
e-mail naar Worktrans gestuurd waarin hij – voor zover hier relevant – schrijft:
“Zojuist telefonisch besproken en hierbij een bevestiging.
Er is een reservering van 25 k voor jou .
Ze hebben een auto afgekocht bij de lease met eigen geld en deze is sinds 2 weken verkocht omdat het werk stopt. Dit duurt langer dan er werd gezegd want het zou deze week al rond zijn
Van morgen heeft blijkbaar de boekhouder zijn papieren pas als bevestiging naar de lease gestuurd. Normaal is het volgende week dan binnen op de rekening van [gedaagde 1] BV (…)”
2.7.
Op 14 november 2023 heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 25.717,03 aan Worktrans betaald. Hierna heeft [gedaagde 1] geen betalingen meer aan Worktrans verricht. Over de periode van 20 oktober 2023 tot en met 11 januari 2024 zijn veertien facturen onbetaald gebleven van in totaal een bedrag van € 24.788,94. Het betreft facturen voor werkzaamheden die [naam 1] in de periode van 2 oktober 2023 tot en met
31 december 2023 voor [gedaagde 1] heeft verricht.
2.8.
Nadat Worktrans meermaals [gedaagde 1] had aangemaand om tot betaling van voornoemde facturen over te gaan, heeft zij in april 2023 [gedaagde 2] en zijn vader als bestuurder respectievelijk feitelijk beleidsbepaler van [gedaagde 1] tot betaling gesommeerd.
Hierop heeft de gemachtigde van [gedaagde 2] een brief naar Worktrans gestuurd waarin hij aangeeft dat voor voortzetting van [gedaagde 1] een sanering van de schuldenlast noodzakelijk is. Hij vraag Worktrans in deze brief om ermee in te stemmen dat tegen finale kwijting tien procent van haar vordering – afgerond een bedrag van € 2.500,00 – wordt voldaan. Worktrans heeft hiermee niet ingestemd.
2.9.
Op 7 november 2024 is de jaarrekening van [gedaagde 1] over 2023 vastgesteld en gedeponeerd. Hierin staat onder het kopje “Informatieverschaffing over continuïteit” het volgende vermeld:
“Het eigen vermogen en resultaat van [gedaagde 1] B.V. is per 31 december 2023 negatief. Hierdoor bestaat er een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van [gedaagde 1] B.V. De onderneming is in gesprek met de belastingdienst en andere schuldeisers om tot een saneringsvoorstel te komen. Door de ontwikkelingen in de transportsector in 2024 zijn deze kansen zover geslonken dat de verwachting is dat er geen akkoord komt en de onderneming haar activiteiten zal staken. De in de onderhavige jaarrekening gehanteerde grondslagen van waardering en resultaatbepaling zijn dan ook gebaseerd op de veronderstelling van staking van de vennootschap.”
2.10.
Op 28 november 2024 is [gedaagde 1] ontbonden en wegens een gebrek aan baten opgehouden te bestaan.

3.Het geschil

3.1.
Worktrans vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk bij voorraad:
ten aanzien van [gedaagde 1]:
1. [gedaagde 1] te veroordelen om aan Worktrans een bedrag te betalen van
€ 24.788,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en een bedrag van
€ 1.024,89 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen;
ten aanzien van [gedaagde 2]:
2. voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] jegens Worktrans onrechtmatig heeft gehandeld;
3. hem deswege, wanneer [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling tot betaling aan Worktrans heeft voldaan, te veroordelen tot betaling van de hoofdsom, of het restant daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, te vermeerderen met een bedrag van € 1.024,89 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
4. [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Worktrans heeft aan de vordering ten aanzien van [gedaagde 1] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] tekort geschoten is in de nakoming van de raamovereenkomst van
6 januari 2017 en de nadien gesloten deelovereenkomsten, door veertien facturen onbetaald te laten. Zij vordert alsnog nakoming van de overeengekomen betalingsverplichtingen.
Aan de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] heeft Worktrans ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens Worktrans valt [gedaagde 2] een persoonlijk ernstig verwijt te maken van het feit dat [gedaagde 1] geen verhaal biedt, door vanaf oktober 2023 welbewust door te gaan met het inlenen van werknemers, terwijl hij
wist dat [gedaagde 1] haar betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen en
ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan ontstane schade. Ook heeft [gedaagde 2] volgens haar bewerkstelligd dan wel toegelaten dat [gedaagde 1] haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen.
3.3.
[gedaagde 1] is niet in het geding verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.
3.4.
[gedaagde 2] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Worktrans, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Worktrans, met veroordeling van Worktrans in de kosten van deze procedure.
3.5.
[gedaagde 2] betwist dat hij onrechtmatig jegens Worktrans heeft gehandeld. Hij weerspreekt dat hem als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat [gedaagde 1] niet de volledige vordering van Worktrans heeft kunnen voldoen. Hij heeft aangevoerd dat hij in 2017, bij het aangaan van de raamovereenkomst, niet heeft kunnen zien aankomen dat [gedaagde 1] de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet volledig zou kunnen nakomen. Hierbij wijst hij erop dat meer dan 95 procent van het grote aantal facturen dat Worktrans sinds 2017 aan [gedaagde 1] heeft gestuurd is voldaan en dat slechts en klein deel onbetaald is gebleven. Toen het slecht ging met [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] er naar eigen zeggen alles aan gedaan om een doorstart of overname van [gedaagde 1] mogelijk te maken. Toen in juli 2024 bleek dat de Belastingdienst twintig in plaats van de verwachte tien procent van haar vordering op [gedaagde 1] wenste te incasseren, viel voor [gedaagde 1] het doek. Hiervan valt hem geen persoonlijk ernstig verwijt te maken. Ook wijst hij erop dat Worktrans op de hoogte was van de financiële situatie van [gedaagde 1] en dat zij er desondanks voor gekozen heeft om de uitleen van [naam 1] aan [gedaagde 1] voort te zetten. Daarmee heeft Worktrans zelf een risico genomen, waarvan zij de gevolgen volgens [gedaagde 2] niet achteraf op hem kan afschuiven.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering ten aanzien van [gedaagde 1]
4.1.
De rechtbank zal Worktrans niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van [gedaagde 1], omdat [gedaagde 1] bij de ontbinding wegens een gebrek aan baten overeenkomstig artikel 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan. Artikel 2:23c BW bepaalt dat wanneer na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt, of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen en zo nodig een vereffenaar kan benoemen. Niet gesteld of gebleken is dat Worktrans de weg van artikel 2:23c BW tot heropening van de vereffening van [gedaagde 1] heeft bewandeld, zodat de rechtspersoon [gedaagde 1] niet is herleefd en zich nog steeds bevindt in een toestand van opgehouden hebben te bestaan. In deze toestand kan [gedaagde 1] niet worden gedagvaard. Pas na de heropening van de vereffening kan de niet-bestaande rechtspersoon worden gedagvaard. Worktrans wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ten aanzien van [gedaagde 1]. Daarbij zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, die worden begroot op nihil.
Vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2]
4.2.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] zijn gebaseerd op de stelling dat [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Worktrans en daarom aansprakelijk is voor het onbetaald en onverhaald blijven van haar vordering op [gedaagde 1]. Voor de beoordeling van deze vorderingen gelden volgens vaste jurisprudentie de volgende uitgangspunten.
Juridisch kader
4.2.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. Uitgangspunt is dat een bestuurder niet aansprakelijk is voor de schulden van de door haar bestuurde vennootschap. Onder omstandigheden kan op dat uitgangspunt een uitzondering worden aanvaard. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen) volgt, samengevat, dat een bestuurder slechts aansprakelijk kan worden gehouden vanwege het door de vennootschap onbetaald laten van een vordering indien deze bestuurder (i) bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (‘Beklamel-norm’), dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt (verhaalsfrustratie). In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder tegenover de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld wanneer hem of haar een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
Aangaan financiële verplichtingen (i)
4.3.
Uit de stellingen van Worktrans maakt de rechtbank op dat zij ten eerste een beroep doet op de Beklamel-norm, als beschreven onder (i). De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 2] voor het aangaan van de financiële verplichtingen van [gedaagde 1] ten aanzien van de inleen van [naam 1] geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en licht dat als volgt toe.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het hier niet gaat om het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen, maar om het niet beëindigen van een duurovereenkomst. In oktober 2023 was [naam 1] al meerdere jaren door middel van inleen als chauffeur voor [gedaagde 1] werkzaam en had hij daarnaast geen andere klussen. Partijen hebben ter zitting toegelicht dat er niet maandelijks contact was over de inleen van [naam 1]. [naam 1] leverde achteraf – zo heeft [gedaagde 2] toegelicht en is door Worktrans niet weersproken – zijn urenstaten in, waarna [gedaagde 1] die uren doorgaf aan Worktrans en Worktrans die declareerde aan [gedaagde 1]. Worktrans stelt zich op het standpunt dat van [gedaagde 2] in de periode van 2 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 – zijnde de periode waarop de onbetaald gebleven facturen zien – moest worden verwacht dat hij deze langdurige samenwerking zou beëindigen. Op grond van de volgende overwegingen volgt de rechtbank Worktrans daarin niet.
4.5.
Niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde 1] in oktober 2023 wist of behoorde te weten dat de facturen in kwestie onbetaald zouden blijven. Volgens Worktrans was [gedaagde 1] begin 2023 technisch failliet en had het voor [gedaagde 2] bekend moeten zijn [gedaagde 1] haar financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Daarbij wijst Worktrans onder andere op de jaarrekeningen van 2022 en 2023 en de daarin opgenomen “Informatieverschaffing over continuïteit”. [gedaagde 2] heeft hier tegenin gebracht dat [gedaagde 1] begin 2023 nog gewoon aan haar financiële verplichtingen voldeed en dat hij als bestuurder juist maatregelen heeft genomen door liquiditeit vrij te maken om zo de schuldeisers te kunnen betalen. [gedaagde 2] heeft toegelicht dat [gedaagde 1] vanaf 2020 voor grote financiële uitdagingen is komen te staan door de coronacrisis, de toetreding van (goedkopere) chauffeurs uit Oost-Europa tot de Nederlandse arbeidsmarkt en toezeggingen van distributiebedrijven die niet werden nagekomen. Dit heeft zijn weerslag gehad op de financiële positie van [gedaagde 1]. Desondanks was er volgens [gedaagde 2] in 2023 en ook begin 2024 nog voldoende toekomstperspectief met weer uitbreiding van de activiteiten en een financiële impuls middels een externe financier. Hierbij wijst hij onder meer op het Toekomstplan dat de accountant van [gedaagde 1] heeft opgesteld (productie 2 bij de conclusie van antwoord). Er waren – zo is niet weersproken – gesprekken gaande met potentiële nieuwe opdrachtgevers, maar die besloten de opdrachten uiteindelijk elders uit te zetten. Ook de gesprekken met de externe financier liepen uiteindelijk stuk. In het licht van deze niet weersproken gang van zaken, acht de rechtbank de verwijzing van Worktrans naar de jaarrekeningen van 2022 en 2023 onvoldoende ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde 2] wist dat [gedaagde 1] de betreffende facturen niet zou kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de “Informatieverschaffing over continuïteit” in de jaarrekening van 2022 weliswaar twijfel wordt geuit over de continuïteit van de activiteiten van [gedaagde 1], maar wordt onder andere ook de verwachting uitgesproken dat de operationele kasstromen zich zodanig ontwikkelen dat aan de verplichtingen kan worden voldaan. De in de jaarrekening gehanteerde grondslagen zijn dan ook gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit van de vennootschap. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de omstandigheid dat [gedaagde 1] in gesprek was met nieuwe opdrachtgevers en externe financiers kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat [gedaagde 2] vanaf oktober 2023 wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] de facturen voor de inleen van [naam 1] niet langer zou kunnen voldoen en hiervoor ook geen verhaal zou bieden. Van een situatie waarin [gedaagde 2] de inleen van [naam 1] had moeten beëindigen is dan ook onvoldoende gebleken. [gedaagde 2] heeft daarbij nog aangevoerd dat met het inlenen van [naam 1] omzet werd behaald die met het beëindigen van de inleen zou wegvallen, hetgeen geen goede bedrijfsvoering zijn geweest. Onder de gegeven omstandigheden kan van die afweging van belangen aan [gedaagde 2] als bestuurder geen ernstig verwijt worden gemaakt.
4.6.
Daar komt bij dat Worktrans eind 2023 op de hoogte was, dan wel had kunnen zijn, van de minder rooskleurige financiële situatie van [gedaagde 1]. Zoals zij zelf heeft aangevoerd, bleef betaling van haar facturen vanaf medio 2023 uit. In haar e-mail van
3 november 2023 aan [gedaagde 1] heeft zij daarom geopperd om de uitleen van [naam 1] stop te zetten. Voorafgaand aan de betaling van € 25.717,03 op 14 november 2023 heeft [gedaagde 1] Worktrans laten weten dat zij die betaling kon verrichten door een voertuig te verkopen. Hieruit kon Worktrans afleiden dat [gedaagde 1] er financieel gezien niet goed voor stond. De rechtbank volgt Worktrans dan ook niet in haar stelling dat [gedaagde 2] met de betaling op 14 november 2023 de schijn van kredietwaardigheid van [gedaagde 1] heeft gewekt. Worktrans is doorgegaan met het uitlenen van [naam 1] aan [gedaagde 1]. Daarmee heeft zij zelf ook het risico genomen dat [gedaagde 1] de facturen mogelijk niet meer zou kunnen betalen. Van die keuze van kan [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
4.7.
Gelet op het voorgaande wordt de hoge lat die geldt voor persoonlijke aansprakelijkheid voor een bestuurder van een vennootschap wegens het aangaan van financiële verplichtingen voor de vennootschap niet gehaald.
Handelen op nalaten van de bestuurder (ii)
4.8.
Worktrans heeft aangevoerd dat uit de jaarstukken blijkt dat [gedaagde 1] in 2023 haar vaste activa te gelde heeft gemaakt en heeft gebruikt om langlopende schulden af te lossen en dat de kortlopende schulden alleen maar zijn opgelopen. Worktrans heeft niet concreet gemaakt welk verwijt zij [gedaagde 2] in dit verband maakt. Ter zitting heeft zij wel ter sprake gebracht dat [gedaagde 2] alleen maar zijn eigen belangen heeft behartigd en niet die van (de crediteuren van) [gedaagde 1] en dat dit onder meer blijkt uit een achtergestelde lening die is afgelost op het moment dat crediteuren niet meer (volledig) werden betaald. [gedaagde 2] heeft echter weersproken dat een achtergestelde lening is afgelost. Hij heeft naar voren gebracht dat zijn familie € 50.000,00 aan [gedaagde 1] had uitgeleend en dat dit bedrag niet is afgelost, maar dat zijn familie afstand heeft gedaan van dit bedrag. Nu Worktrans haar verwijten richting [gedaagde 2] verder niet concreet heeft gemaakt en niet heeft onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Afwijzing vorderingen
4.9.
De rechtbank concludeert dat [gedaagde 2] geen ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt voor het onbetaald blijven van de onderhavige facturen. Dit leidt ertoe dat vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] worden afgewezen.
4.10.
Worktrans wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.075,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Worktrans niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van [gedaagde 1],
5.2.
veroordeelt Worktrans in de procedure tegen [gedaagde 1] in de proceskosten, die worden begroot op nihil,
5.3.
wijst de vorderingen van Worktrans ten aanzien van [gedaagde 2] af,
5.4.
veroordeelt Worktrans in de procedure tegen [gedaagde 2] in de proceskosten van € 3.075,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Worktrans niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt Worktrans tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de in 5.4. genoemde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de in hierin opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2025.