ECLI:NL:RBOVE:2025:6475

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
ak_25_1736
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor energiepark Tolhuislanden en de gevolgen voor omwonenden

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft verleend aan Tolhuislanden Duurzame Energie B.V. voor de realisatie van energiepark Tolhuislanden, dat bestaat uit drie windturbines en een zonnepark. Eiser, een omwonende, is het niet eens met de verleende vergunning en stelt dat de afstand van de windturbines tot zijn woning is gebaseerd op inmiddels ongeldig verklaarde regels, waardoor deze afstand te klein zou zijn. Daarnaast maakt hij zich zorgen over de gezondheidseffecten van geluid, slagschaduw en vibraties van de windturbines.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Het college heeft voldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het energiepark voor eiser en de omgeving, en deze gevolgen zijn ruimtelijk aanvaardbaar. De rechtbank legt uit dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat het college de juiste normen heeft gehanteerd en dat de vergunningverlening op een deugdelijke manier is onderbouwd.

Eiser krijgt geen gelijk en zijn beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1736

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle

(gemachtigden: T. Zomerdijk en T.A. Idema).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Tolhuislanden Duurzame Energie B.V. (Tolhuislanden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan Tolhuislanden voor de realisatie van energiepark Tolhuislanden, bestaande uit drie windturbines en een zonnepark. [eiser] is het niet eens met deze verleende omgevingsvergunning. Hij stelt dat de afstand van de windturbines tot de woningen is gebaseerd op regels die inmiddels ongeldig zijn verklaard en vindt deze afstand daarom te klein. Verder maakt [eiser] zich zorgen over zijn gezondheid in verband met geluid, slagschaduw en vibraties van de windturbines.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning aan Tolhuislanden heeft kunnen verlenen, omdat het college voldoende onderzocht en onderbouwd heeft welke gevolgen het energiepark zal hebben voor [eiser] en de omgeving en dat deze gevolgen ruimtelijk aanvaardbaar zijn. [eiser] krijgt dus geen gelijk en zijn beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Tolhuislanden heeft op 26 oktober 2023 bij het college een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de realisatie van energiepark Tolhuislanden. Het energiepark zal bestaan uit een zonnepark en drie windturbines.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 20 november 2024 een ontwerpbesluit genomen om de omgevingsvergunning te verlenen.
2.2.
Tegen het ontwerpbesluit zijn meerdere zienswijzen ingediend.
2.3.
De gemeenteraad van Zwolle heeft op 6 mei 2025 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor energiepark Tolhuislanden.
2.4.
Het college heeft met het bestreden besluit van 12 mei 2025 de omgevingsvergunning verleend aan Tolhuislanden.
2.5.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 12 mei 2025.
2.6.
Het college heeft dit bezwaarschrift op 27 juni 2025 doorgezonden aan de rechtbank, met het verzoek dit als beroepschrift te behandelen.
2.7.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigden van het college en [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens Tolhuislanden.

Beoordeling door de rechtbank

3. Om de beroepsgronden van [eiser] te kunnen beoordelen, is in de eerste plaats nodig om te weten wat het toetsingskader is van de vergunningaanvraag. Vervolgens is van belang of het college daar op een juiste manier aan heeft getoetst.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. [1]
4.1.
In deze zaak is de aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend op 26 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval onder meer de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Niet in geschil is dat het college de vergunning verleend heeft met toepassing van artikel 2.10 en 2.12, eerste lid, sub a, onder 3o van de Wabo, omdat de windturbines volgens het college niet passen binnen het bestemmingsplan, maar een goede ruimtelijke onderbouwing is gegeven waaruit volgt dat de turbines niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat op de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning ook de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. [2] Dit betekent dat het niet was toegestaan om beroepsgronden in te dienen na afloop van de beroepstermijn. [3] De rechtbank zal daarom alleen de beroepsgronden van [eiser] beoordelen die hij in zijn ‘bezwaar’ heeft genoemd. Hoewel [eiser] zijn argumenten in een e-mail van 24 september 2025 en ter zitting heeft aangevuld, onder meer met betrekking tot het stroomnet, zal de rechtbank die aanvullende argumenten dus niet beoordelen in deze uitspraak. Zoals ter zitting is besproken, zal de rechtbank ook [eiser] opmerking over de mogelijke waardevermindering van zijn woning niet beoordelen, omdat daarvoor een andere procedure is bedoeld.
Beroepsgronden
5. [eiser] verzet zich tegen de komst van met name 1 windturbine, WT1, die op minder dan 400 meter van zijn woning zal staan. [eiser] voert aan dat deze afstand gebaseerd is op regels die inmiddels ongeldig zijn verklaard en vindt dat het college had moeten wachten met het beslissen op de aanvraag totdat er duidelijkheid is over nieuwe landelijke, duidelijke regels met betrekking tot de normen van windturbines. Hij wijst erop dat in andere Europese landen strengere afstandsnormen worden gehanteerd, bijvoorbeeld minimaal tweemaal de tiphoogte. Een dergelijke norm ontbreekt in de verleende vergunning. Daarnaast maakt [eiser] zich zorgen over de gevolgen van de windturbines voor zijn geestelijke en fysieke gezondheid, door het geluid, de slagschaduw en de vibraties die de windturbines veroorzaken. Hij zou het liefst zien dat er helemaal geen windturbines worden geplaatst, maar dat in elk geval van het plaatsen van windturbine 1 wordt afgezien.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [4] in haar uitspraak van 30 juni 2021 [5] , naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] , inderdaad heeft geoordeeld dat de windturbinenormen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet meer mogen worden gebruikt en buiten toepassing moeten worden gelaten, omdat voor de Nederlandse windturbinenormen eerst een milieubeoordeling had moeten worden gemaakt. Die milieubeoordeling zal door het Rijk worden opgesteld. Dat betekent echter niet dat het tot die tijd in zijn geheel niet meer mogelijk is om besluiten te nemen ten aanzien van omgevingsvergunningen voor windturbines. Het blijft namelijk voor het bevoegd gezag mogelijk om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van windturbines te beoordelen en daarbij eigen normen te hanteren, zolang deze normen zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het college in de omgevingsvergunning eigen normen heeft vastgesteld voor energiepark Tolhuislanden voor geluid en slagschaduw. Hierbij is aangesloten bij de aanbevelingen uit het rapport ‘Onderzoek milieunormen windenergie voor de Windturbines Energiepark Tolhuislanden’ van 15 augustus 2023, uitgevoerd door Pondera. Het college heeft deze normen als vergunningvoorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
5.3.
In het milieunormenonderzoek van Pondera wordt opgemerkt dat niet gebleken is dat het stellen van een afstandsnorm voor windturbines tot woningen een meerwaarde heeft ten opzichte van het stellen van een geluidsnorm. Bovendien zou een bescherming tegen geluidshinder via een maximale geluidsnorm worden gezien als het meest effectief, geschikt en toepasbaar. [eiser] heeft deze conclusie niet inhoudelijk weersproken. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet hierop geen afstandsnorm heeft hoeven instellen, zoals minimaal tweemaal de tiphoogte, en heeft kunnen volstaan met het vaststellen van geluidsnormen zoals in de omgevingsvergunning is gedaan. Dat in andere landen in Europa wel afstandsnormen worden gehanteerd bij windturbines, maakt dit niet anders.
5.4.
De rechtbank constateert verder dat in het milieunormenonderzoek is gekozen voor geluidsnormen van 47 dB Lden en 40 dB Lnight. Tegen deze concrete maxima heeft [eiser] geen bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij vooral vreest voor overlast door hoge pieken in het geluid, omdat de maxima gemiddelden zijn. In dat kader is van belang dat uit het milieunormenonderzoek volgt dat windturbinegeluid relatief constant van karakter is en dat de maximale optredende geluidsniveaus die door een windturbine worden veroorzaakt circa 2 tot 4 dB(A) hoger zijn dan het jaargemiddelde geluidsniveau van een windturbine. Dat deze mogelijke ‘uitschieters’ ertoe leiden dat de plaatsing van de windturbines ruimtelijk niet aanvaardbaar zijn, heeft [eiser] niet nader onderbouwd en is de rechtbank ook niet gebleken.
5.5.
[eiser] heeft verder ter zitting gesteld dat hij het op zichzelf niet oneens is met het milieunormenonderzoek. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de normen die daaruit volgen niet heeft mogen hanteren bij de vergunningverlening.
5.6.
De rechtbank overweegt tot slot dat de ruimtelijke gevolgen van de slagschaduw en vibraties van windturbines ook zijn onderzocht in de ruimtelijke onderbouwing. Nu [eiser] zijn standpunt hierover niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de omgevingsvergunning hierom niet verleend had kunnen worden. Er is ook geen andere aanleiding voor het oordeel dat windturbine 1 niet geplaatst zou mogen worden.
5.7.
De rechtbank is dus van oordeel dat het college het juiste toetsingskader heeft toegepast en dat het goed heeft uitgelegd waarom het vindt dat de windturbines – ook op deze afstand tot de woning van [eiser] – ruimtelijk aanvaardbaar zijn.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 1.1, eerste lid, en onder a, jo. artikel 1.2 van Bijlage 1 bij de Crisis- en herstelwet.
3.Dit blijkt uit artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Arrest van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503.