ECLI:NL:RBOVE:2025:6544

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
08-336180-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag van een beginnend bestuurder

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die als beginnend bestuurder betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 19 oktober 2024 in Enschede. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 85 km/u binnen de bebouwde kom, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Hierdoor veroorzaakte hij een aanrijding met een scootmobiel, bestuurd door een vrouw, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een schedelfractuur en een crurisfractuur. Na de aanrijding verliet de verdachte de plaats van het ongeval en verstopte zich om de politie te ontlopen. Tijdens de rechtszitting op 28 oktober 2025 werd de verdachte geconfronteerd met de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van zeven maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaren eiste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaren, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs al was ingevorderd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid niet had genomen door de plaats van het ongeval te verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-336180-24 (P)
Datum vonnis: 11 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. Roggenkamp, advocaat in Roosendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen;
feit 1, subsidiair:gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd;
feit 1, meer subsidiair:zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij tijdig kon stoppen;
feit 2: de plaats van het ongeval heeft verlaten en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 oktober 2024 te Enschede in de gemeente Enschede, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto),
komende uit de richting van de [adres 2], gaande in de richting van de
[adres 3], daarmede rijdende over de weg de [adres 4],
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte een beginnend bestuurder was en/of
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en/of
terwijl de rijbaan voor verkeer in de richting van de [adres 3] was voorzien
van een fietssuggestiestrook en een rijstrook bestemd voor het overige verkeer
en/of,
zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of het verloop
van die weg niet heeft gevolgd,
- in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
niet de rijbaan te gebruiken en/of te berijden, maar met het door hem bestuurde
voertuig over het voornoemd fietssuggestiestrook te rijden en/of
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer (tenminste) 85 km/uur,
althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig
toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk)
hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde
voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van ander voertuig
(scootmobiel) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig
(scootmobiel) en/of de bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel), ten
gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel) ten val is
gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2024 te Enschede in de gemeente Enschede, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de
[adres 2], gaande in de richting van de [adres 3], daarmede heeft
gereden over de weg de [adres 4], terwijl verdachte een beginnend bestuurder was en/of
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en/of
terwijl de rijbaan voor verkeer in de richting van de [adres 3] was voorzien
van een fietssuggestiestrook en een rijstrook bestemd voor het overige verkeer
en/of,
zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het
overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of het verloop
van die weg niet heeft gevolgd,
- in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
niet de rijbaan te gebruiken en/of te berijden, maar met het door hem bestuurde
voertuig over het voornoemd fietssuggestiestrook te rijden en/of
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer (tenminste) 85 km/uur,
althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig
toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk)
hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde
voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van ander voertuig
(scootmobiel) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig
(scootmobiel) en/of de bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel), ten
gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel) ten val is
gekomen,
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2024 te Enschede als bestuurder van een voertuig
(personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
[adres 4], zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn
voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in
aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (scootmobiel) en/of de
bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel), ten gevolge waarvan die
bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel) ten val is gekomen
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden te Enschede, in de gemeente Enschede,
op de [adres 4], op 19 oktober 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht en/of die ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat er volgens de verdediging sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van de zijde van verdachte. Ook ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten en omstandigheden van de feiten 1 en 2 hierna gezamenlijk bespreken.
3.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting het volgende vast.
Op 19 oktober 2024 omstreeks 01:38 uur rijdt verdachte als bestuurder van een personenauto over de [adres 4], komende uit de richting van de [adres 2] en gaande in de richting van de [adres 3]. Deze weg is gelegen binnen de bebouwde kom van Enschede, gemeente Enschede, en de ter plaatse geldende maximumsnelheid is 50 km/u. Hij is op dat moment een beginnend bestuurder en ter plaatse goed bekend. Verdachte rijdt met een snelheid van ongeveer 85 km/u. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) rijdt in dezelfde rijrichting als verdachte in haar scootmobiel op de fietssuggestiestrook aan de rechterzijde van de weg. Verdachte is ter hoogte van het [locatie]-tankstation op de fietssuggestiestrook met de door hem bestuurde auto tegen de achterkant van de scootmobiel van [slachtoffer] aangereden.
Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer] onder meer een schedelfractuur, een crurisfractuur (breuk van zowel het scheenbeen als het kuitbeen) en een fractuur in de bovenste tak van het schaambeen opgelopen. [slachtoffer] heeft een operatie ondergaan ter behandeling van de crusisfractuur.
Na het ongeval is verdachte verdachte van de plaats van het ongeval weggereden, wetende dat hij de scootmobiel had geraakt, en met achterlating van het slachtoffer in hulpbehoevende toestand. Hij heeft vervolgens zijn auto achtergelaten en heeft zich in de bosjes verstopt. Ook heeft hij zijn telefoon weggemaakt. Nadat hij een uur in de bosjes heeft gelegen, is hij naar de woning van zijn toenmalige partner gegaan en heeft hij zich daar verstopt. De verbalisanten hebben daar aangebeld, maar verdachte heeft de deur niet geopend. Daarna zijn de verbalisanten de woning met een machtiging binnengetreden, maar verdachte hield zich onvindbaar. Om 13:25 uur heeft verdachte zich uiteindelijk gemeld bij het politiebureau in Enschede.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Aan zijn schuld te wijten
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW 1994 is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte, net als iedere andere verkeersdeelnemer, de voortdurende zorgplicht heeft om te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer. Nu verdachte ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder was, woog die zorgplicht nog zwaarder. Verdachte reed bovendien in aanloop naar het verkeersongeval met een snelheid van ongeveer 85 km/u. Daarmee heeft hij de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom in ernstige mate overschreden en veel harder gereden dan voor een veilige verkeerssituatie ter plaatse verantwoord en geboden was. Verdachte heeft niet in voldoende mate op de weg gelet en heeft het verloop van de weg niet gevolgd, waardoor hij met zijn personenauto gedeeltelijk op de fietssuggestiestrook terecht is gekomen, waar zich op dat moment [slachtoffer] op haar scootmobiel bevond. Ook heeft hij zijn snelheid onvoldoende aangepast, waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en niet in staat was om een aanrijding met [slachtoffer] te voorkomen. Uit de inhoud van het dossier is niet gebleken dat het zicht van verdachte op enigerlei wijze, door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg, werd beperkt of belemmerd. Door de aanwezige straatverlichting waren andere weggebruikers goed zichtbaar. De verkeersituatie ter plaatse was overzichtelijk. Gelet op het voorgaande is verdachte naar het oordeel van de rechtbank ernstig tekortgeschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van hem als bestuurder van een personenauto mag worden verwacht.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – is de rechtbank van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is, omdat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Dat betekent dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onderdeel ‘roekeloos’ in de tenlastelegging.
Letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, hetgeen ter terechtzitting ook niet ter discussie heeft gestaan.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.3
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 19 oktober 2024 te Enschede in de gemeente Enschede, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto),
komende uit de richting van de [adres 2], gaande in de richting van de
[adres 3], daarmede rijdende over de weg de [adres 4], zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte een beginnend bestuurder was en
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en
terwijl de rijbaan voor verkeer in de richting van de [adres 3] was voorzien
van een fietssuggestiestrook en een rijstrook bestemd voor het overige verkeer
en,
zijn aandacht gedurende enige tijd in onvoldoende mate, op het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of het verloop van die weg niet heeft gevolgd,
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer (tenminste) 85 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde
voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van ander voertuig
(scootmobiel) en in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig
(scootmobiel) en de bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel), ten
gevolge waarvan die bestuurster van dat andere motorrijtuig (scootmobiel) ten val is
gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
feit 2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden te Enschede, in de gemeente Enschede,
op de [adres 4], op 19 oktober 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] letsel en schade was toegebracht en die ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 175 en 176 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2
het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: ontzegging van de rijbevoegdheid) voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen. Als er aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd, raakt hij zijn baan kwijt en wordt het traject dat reeds op vrijwillige basis is gestart bij de psycholoog doorkruist. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, opgelegd dient te worden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft, als beginnend bestuurder, door met veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom te rijden een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte was zich er van bewust dat hij in aanrijding was gekomen met een scootmobiel, een vervoersmiddel waar in de regel personen met beperkte mobiliteit gebruik van maken, en toch is hij vertrokken zonder zich om [slachtoffer] te bekommeren. In plaats van de hulpdiensten af te wachten en zo veel mogelijk te helpen, heeft de verdachte zich uit de voeten gemaakt. De aanrijding is, hoewel de gevolgen voor haar ernstig waren, [slachtoffer] niet fataal is geworden, maar dit is geenszins aan zijn handelen te danken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na het ongeval eerst een ruzie met zijn toenmalige partner wilde uitpraten. Deze beslissing van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden volstrekt onbegrijpelijk. Verdachte heeft zijn auto twee straten verderop achtergelaten en zichzelf een uur lang in de bosjes verstopt om aan de inmiddels gealarmeerde politie te ontkomen. Ook heeft hij zich ontdaan van zijn telefoon. Daarna is verdachte teruggekeerd naar de woning van zijn toenmalige partner. De politie heeft bij de woning aangebeld en is op enig moment ook binnengetreden met een machtiging. Zelfs op dat moment heeft verdachte zich verborgen gehouden. Met zijn handelen heeft verdachte de politie de mogelijkheid ontnomen om te onderzoeken of hij ten tijde van het ongeval onder invloed van verdovende middelen verkeerde of gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon tijdens het rijden. De rechtbank neemt de verdachte de reeks van keuzes die hij heeft gemaakt zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 30 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als ZZP’er werkzaam is en zich vooral bezig houdt met hekken en schuttingen plaatsen. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Ook is verdachte inmiddels op vrijwillige basis gestart met een traject bij de psycholoog.
De op te leggen straf of maatregel
Zoals hiervoor reeds benoemd is het aan het gedrag van verdachte te wijten dat er geen controle op het gebruik van verdovende middelen dan wel op telefoongebruik heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat personen die het onmogelijk hebben gemaakt om dergelijke onderzoeken te laten uitvoeren, niet in een betere positie mogen worden gebracht dan mensen die wél medewerking hebben verleend. Om die reden zoekt de rechtbank aansluiting bij het LOVS-oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en van alcoholgebruik van minder dan 570 μg/l, waarbij aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. In het voornoemde geval wordt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren als uitgangspunt van denken genoemd.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, de gevolgen die deze feiten teweeg hebben gebracht en uit het oogpunt van (generale) preventie kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Ook acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, op zijn plaats. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging grote gevolgen voor verdachte zullen hebben, kan naar haar oordeel voor feiten als de onderhavige niet worden volstaan met een lichtere sanctie.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Wetboek van Strafrecht en op artikel 179 WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf: overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2, het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024491580. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 19 oktober 2024 reed ik over de [adres 4], komende uit de richting van de [adres 2] en gaande in de richting van de [adres 3], in Enschede. Mijn toenmalige partner woonde daar in de buurt, dus ik was goed bekend ter plaatse. Als de snelheidsbepaling op basis van het geluidsfragment uitwijst dat mijn snelheid ongeveer 85 km/u was vlak voor het ongeval, dan zou dat wel kloppen. Ik heb de scootmobiel wel gezien, maar pas op het laatste moment. Ik kon niet meer op tijd remmen. Er was voldoende ruimte op de weg voor ons allebei.
2.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf van 4 april 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 38-40:
Locatie ongeval
Datum: 19 oktober 2024
Omstreeks: 01:38 uur
Adres: [adres 4]
Plaats: Enschede
Nadere plaatsaanduiding: (thv) tankstation
Bebouwde kom: Binnen
Maximum snelheid: 50 km per uur
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig Scootmobiel
Bestuurder
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Betrokken 2 (voertuig)
Voertuig Personenauto [kenteken] Seat Ibiza
Bestuurder
[verdachte]
Rijbewijs
Datum eerste afgifte: 10 juni 2024 Beginnende bestuurder
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, opgesteld door L.D.A. Dorrestein, neuroloog, en G.H. van der Maten, arts assistent, van 19 oktober 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 79:
Betreft
Mevr. [slachtoffer]
Conclusie
Trauma, scootmobiel vs auto met:
1. Schedelfractuur links frontal doorlopend tot in het orbitadak en sinus frontalis links met spoor subarachnoïdaal bloed en component SDH links frontaal
2. Fractuur massa lateralis C2 links met goede stand
3. Mogelijk meerdere ribfracturen
4. Fractuur os pubis ramus superior rechts.
5. Crurisfractuur rechts
5. Geen aanwijzingen voor een dissectie
7. Oude L1 fractuur
4.
Het proces-verbaal op basis van videobeelden van 10 maart 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 153:
Uit de analyse van het beeld- en geluidsfragment, behorend bij het videobestand [bestandsnaam] , blijkt dat de bestuurder van de personenauto in de laatste 51,8 meter vóór de aanrijding met de scootmobiel een gemiddelde snelheid van 85 km/u had.
5.
Het proces-verbaal FO Verkeer van 7 maart 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 98, 122 en 124:
2.1
Wegsituatie
Wij zagen dat de [adres 4]:
- de rijbaan voor verkeer in de richting van de [adres 3] was voorzien van een fietssuggestiestrook en een rijstrook bestemd voor het overige verkeer.
5.3.1
Botspositie
Met gebruikmaking van de schades aan de betreffende voertuigen, werden de voertuigen tegen elkaar gepositioneerd. Hierdoor werd duidelijk hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van het verkeersongeval.
[afbeelding]
5.3.2
Botsplaats
Met gebruikmaking van de positie van het bandenspoor, afgetekend door het de achterwielen en de omvalbeveiliging wiel van de scootmobiel, werd de scootmobiel op de plaats van het verkeersongeval geplaatst. Hierdoor werd duidelijk waar het voertuig had gereden op het moment van botsen.
[afbeelding]
Feit 2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 2025, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal FO Verkeer van 7 maart 2025, pagina 93-130;
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, opgesteld door L.D.A. Dorrestein, neuroloog, en G.H. van der Maten, arts assistent, van 19 oktober 2024, pagina 79.