ECLI:NL:RBOVE:2025:6552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
08.296729.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man voor het medeplegen van drie brandstichtingen met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 23-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De man was schuldig aan het medeplegen van drie brandstichtingen, waarbij levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen ontstond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 juli 2022 opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfspand in Zwolle, op 31 januari 2022 aan een bedrijfspand in Ermelo, en in de periode van 20 tot 21 november 2021 aan een personenauto in Ermelo. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hadden op levensgevaar voor personen, omdat er geen bewijs was dat er op dat moment mensen aanwezig waren. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis en de invloed van een medeverdachte op zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.296729.22 (P)
Datum vonnis: 11 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Balkenende (waarnemend voor mr. R.P.A. Kint), advocaat in Zoetermeer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 28 oktober 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander:
feit 1:op 16 juli 2022 opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfspand in Zwolle, waardoor gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan;
feit 2:op 31 januari 2022 opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfspand in Ermelo, waardoor gevaar voor goederen is ontstaan;
feit 3:in de periode van 20 november 2021 tot en met 21 november 2021 in Ermelo opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, waardoor gevaar voor goederen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 16 juli 2022 te Zwolle, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht aan het
bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] door
- een ruit van voornoemd bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in
te tikken en/of
- een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof in
voornoemd bedrijfspand (leeg) te gieten en/of
- open vuur (een gasbrander) in aanraking te brengen met een
aanmaakblokje, althans een brandbare stof en/of
- ( vervolgens) voornoemd(e) aanmaakblokje, althans brandbare stof in
voornoemd bedrijfspand te gooien,
ten gevolge waarvan voornoemd bedrijfspand en/of het straatmeubilair
en/of het wegdek (gedeeltelijk) is verbrand, in elk geval brand is ontstaan
en/of een ontploffing heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan een
personenauto (Volkswagen Golf met kenteken: [kenteken 1] ) is beschadigd,
en daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd bedrijfspand en/of de in het
bedrijfspand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of
- levensgevaar voor de in de personenauto aanwezige perso(o)n(en), in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de personenauto
aanwezige perso(o)n(en) in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen
te duchten was;
2
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Ermelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
brand heeft gesticht aan een bedrijfspand van [bedrijf] BV,
gelegen aan de [adres 3] ,
door
- een gat in het kozijn van het pand gelegen aan de [adres 3] te
boren en/of
- ( vervolgens) via voornoemd gat benzine, althans een brandbare stof in
het pand te gieten en/of
- een spoor van benzine, althans een brandbare stof langs de muur naar
buiten te maken en/of
- open vuur (een aansteker) in aanraking te brengen met het voornoemd
benzine spoor, althans brandbare stof,
ten gevolge waarvan de buitengevel en/of het interieur en/of de vloer
en/of de muurbekleding en/of overige in de kantoorruimte aanwezige
goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de omliggende gebouwen/panden
en/of voor de in de omliggende gebouwen/panden aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
te duchten was;
3
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2021 tot en met 21november 2021 te Ermelo,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur (een gasbrander) in aanraking te
brengen met (een) aanmaakblokje(s),
althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan een personenauto (Mercedes-Benz met kenteken:
[kenteken 2] ) gelegen aan de [adres 4] , geheel of gedeeltelijk is
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor (een) omringend(e) voertuig(en), in elk
geval gemeen gevaar voor goederen,
te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat – zo begrijpt de rechtbank, gelet op de rol die de officier van justitie toekent aan de medeverdachte –
verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat niet kan worden bewezen dat door de brandstichting gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen te duchten was, zodat verdachte van deze onderdelen dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft de feiten bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 2] ) van verbalisant [verbalisant] van 4 november 2022 (pagina 570 tot en met 574).
Naar het oordeel van de rechtbank was bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en daarmee ‘te duchten’ als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door de brandstichting gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en levensgevaar voor personen te duchten was. De brandstichting aan het bedrijfspand heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren op een industrieterrein terwijl in dat pand op dat moment geen bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend, zodat de aanwezigheid van personen redelijkerwijs niet te voorzien was. Bovendien was niet te voorzien dat op die plek gasflessen waren opgeslagen. Dat die gasflessen zijn ontploft en een fragment daarvan op de auto is neergekomen die op dat moment kwam langsrijden en ter plaatse stopte, was voor verdachte redelijkerwijs ook niet te voorzien. Van deze onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [2]
het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 3] ) van verbalisant [verbalisant] van 3 februari 2022 (pagina 28 en 29).
De rechtbank is van oordeel dat rol van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) moet worden aangemerkt als die van medepleger, zodat de rechtbank anders dan de officier van justitie het tezamen en in vereniging met een ander plegen van dit feit bewezen acht.
Feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [3]
het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Mercedes-Benz [kenteken 3] ) van verbalisant [verbalisant] van 13 januari 2023 (pagina 92 en 93).
De rechtbank is van oordeel dat rol van medeverdachte [medeverdachte] moet worden aangemerkt als die van medepleger, zodat de rechtbank anders dan de officier van justitie het tezamen en in vereniging met een ander plegen van dit feit bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 16 juli 2022 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht aan het bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] door
- een ruit van voornoemd bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] in te tikken en
- een jerrycan gevuld met benzine in voornoemd bedrijfspand leeg te gieten en
- open vuur (een gasbrander) in aanraking te brengen met aanmaakblokjes, en
- vervolgens voornoemde aanmaakblokjes in voornoemd bedrijfspand te gooien,
ten gevolge waarvan voornoemd bedrijfspand en het straatmeubilair en het wegdek (gedeeltelijk) is verbrand en een ontploffing heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan een personenauto (Volkswagen Golf met kenteken: [kenteken 1] ) is beschadigd, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd bedrijfspand en de in het bedrijfspand bevindende goederen te duchten was;
feit 2
hij op 31 januari 2022 te Ermelo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfspand van [bedrijf] BV, gelegen aan de [adres 3] , door
- een gat in het kozijn van het pand gelegen aan de [adres 3] te boren en
- vervolgens via voornoemd gat benzine in het pand te gieten en
- een spoor van benzine langs de muur naar buiten te maken en
- open vuur (een aansteker) in aanraking te brengen met het voornoemd benzine spoor
ten gevolge waarvan de buitengevel en het interieur en de vloer en de muurbekleding en overige in de kantoorruimte aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de omliggende gebouwen/panden en voor de in de omliggende gebouwen/panden aanwezige goederen te duchten was;
feit 3
hij in de periode van 20 november 2021 tot en met 21 november 2021 te Ermelo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (een gasbrander) in aanraking te brengen met aanmaakblokjes ten gevolge waarvan een personenauto (Mercedes-Benz met kenteken: [kenteken 2] ) gelegen aan de [adres 4] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor omringende voertuigen
te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2, feit 3
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dient aan verdachte de maximale taakstraf, te weten een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen overeenkomstig de eis van de officier van justitie.
6.3
De gronden voor een straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drie brandstichtingen. In de nacht van 20 op 21 november 2021 heeft verdachte een auto, die op de oprit van een woning geparkeerd stond, in brand gestoken waardoor de auto ernstig is beschadigd. Dankzij het ingrijpen van de brandweer kon worden voorkomen dat de brand zou overslaan naar de woning. Op 31 januari 2022 en 16 juli 2022 heeft verdachte, wederom in de nachtelijke uren, brand gesticht bij een bedrijfspand. Daarbij is forse schade ontstaan aan de twee bedrijfspanden en – bij de brandstichting op 16 juli 2022 – aan een auto en het wegdek van de nabijgelegen straat als gevolg van het exploderen van een gasfles. Verdachte heeft deze brandstichtingen steeds gepleegd in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] . Voorafgaand aan elke brandstichting kreeg verdachte gedetailleerde instructies van [medeverdachte] over de wijze waarop verdachte de brandstichting moest plegen en ontving hij hiervoor spullen, zoals aanmaakblokjes en een boormachine. Na iedere brandstichting ontving verdachte een geldbedrag van [medeverdachte] .
Verdachte heeft tijdens zijn voorarrest volledig opening van zaken gegeven en verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het gevoel had dat hij [medeverdachte] niet kon weigeren, omdat [medeverdachte] en zijn gezin veel voor hem hadden gedaan tijdens een moeilijke periode in zijn leven. Dat misbruik is gemaakt van de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van verdachte, vormt echter geen rechtvaardiging voor zijn handelen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over de ernst en de consequenties van zijn handelen. Verdachte wilde zijn positie ten opzichte van [medeverdachte] en zijn familie veiligstellen en de gevolgen voor de slachtoffers waren voor hem op dat moment niet belangrijk. Feiten als deze zijn gevaarlijk en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, Ook veroorzaken deze feiten (grote) financiële schade. Verdachte heeft met deze feiten laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen en hun gevoel van veiligheid. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte pro Justitia rapport van 7 februari 2023, opgesteld door drs. J. Hardoar, GZ-psycholoog. Uit dit rapport volgt dat verdachte een beïnvloedbare, en daarmee kwetsbare, jongeman is en daardoor gemakkelijk slachtoffer kan worden van mensen met mindere bedoelingen. Desondanks kunnen de feiten volledig aan verdachte worden toegerekend, nu verdachte wel in staat is om zijn eigen wil te bepalen en hiernaar te handelen, aldus de psycholoog. Er zijn geen indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid en toepassing van het meerderjarigenstrafrecht en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 september 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. De reclassering beschrijft dat er sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in maart 2023 veel positieve veranderingen hebben plaatsgevonden in het leven van verdachte. Zo woont verdachte samen met zijn vriendin en hun dochtertje, beschikt hij over werk en heeft hij afstand genomen van zijn vorige sociale netwerk. Ook heeft verdachte een behandeling bij Transfore met goed gevolg afgerond, wat zijn sociale vaardigheden heeft vergroot en waardoor hij zijn grenzen beter durft aan te geven. Momenteel staat verdachte op vrijwillige basis in contact met GGZ-instelling [instelling] . De reclassering schat het risico op recidive in als laag en ziet, gelet op het voorgaande, op dit moment geen noodzaak voor interventies of toezicht. De reclassering adviseert om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering beschrijft ten slotte dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een zware druk zal leggen op het jonge gezin van verdachte. Verdachte is volgens de reclassering in staat om een taakstraf te verrichten.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 september 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf. De rechtbank stelt vast dat artikel 63 Sr van toepassing is, nu verdachte op 6 april 2022 een geldboete heeft gekregen in verband met een verkeersovertreding.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten en gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel op zijn plaats is.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een schending van de redelijke termijn. Verdachte is op 14 november 2022 in verzekering gesteld. Dit is de datum waarop de redelijke termijn is aangevangen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn, nu het eindvonnis op 11 november 2025 wordt gewezen, met ongeveer één jaar is overschreden. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank houdt verder in strafmatigende zin rekening met de proceshouding van verdachte, de positieve ontwikkelingen die verdachte sinds zijn schorsing heeft doorgemaakt en de jonge leeftijd en kwetsbare positie van verdachte ten tijde van de feiten.
De rechtbank zal, gelet hierop, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht overstijgt. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een forse taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 200 dagen waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

7.De vordering benadeelde partij

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade moet schatten.
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat het voegingsformulier van de benadeelde partij niet in de zaak van verdachte is ingediend, zodat de rechtbank op deze vordering in deze zaak niet kan beslissen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2, feit 3, telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
92 (tweeënnegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Kannegieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek Herderstas / ON1R022052 (Zaaksdossier 1 en 1A). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek Herderstas / ON1R022052 (Zaaksdossier 2). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek Herderstas / ON1R022052 (Zaaksdossier 3). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.