3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de in de bijlage (per feit) opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Betrouwbaarheid verklaring medeverdachte [medeverdachte]
De rechtbank overweegt allereerst over de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] het volgende.
[medeverdachte] heeft kort na zijn aanhouding volledig opening van zaken gegeven. Hij heeft, naast een belastende verklaring over zijn eigen rol bij de drie brandstichtingen, ook een belastende verklaring afgelegd over de rol van verdachte. De verklaringen van [medeverdachte] zijn gedetailleerd en consistent. Niet is gebleken van enig belang of motief aan de zijde van [medeverdachte] om in strijd met de waarheid te verklaren. De rechtbank acht zijn verklaringen dan ook geloofwaardig en betrouwbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] in voldoende mate steun vinden in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Dit betreffen
objectieve onderzoeksbevindingen, zoals camerabeelden, zoek- en locatie gegevens betreffende het Google-account van verdachte en aangetroffen Signal-gesprekken in de telefoon van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bevindingen voldoende concreet en specifiek om als bewijs tot steun van de verklaringen van [medeverdachte] te kunnen dienen.
Medeplegen
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen gericht op het voltooien van het strafbare feit. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met, onder meer, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aan [medeverdachte] heeft gevraagd om de auto (een Mercedes-Benz) in brand te steken. Verdachte heeft [medeverdachte] daarbij verteld dat de auto bij een woning in [plaats 1] zou staan, op een oprit met een grindpad en onder een overkapping. Verdachte heeft aan [medeverdachte] uitgelegd waar hij in [plaats 1] moest parkeren en hoe hij naar de woning toe moest lopen. Verdachte heeft [medeverdachte] kort voor de brand aanmaakblokjes gegeven en uitgelegd dat [medeverdachte] het folie van de aanmaakblokjes af moest trekken, de aanmaakblokjes bij de rechterband van de auto moest leggen en deze aan moest steken. [medeverdachte] heeft de auto vervolgens op exact die wijze in brand gestoken. Daarna heeft [medeverdachte] op verzoek van verdachte aan verdachte laten weten dat de brandstichting was gelukt. Uit de zoekgeschiedenis van het Google account van verdachte volgt dat één dag voor de brandstichting is gezocht op het adres ‘[adres 1] [plaats 1]’, zijnde het adres van de woning waar de auto in brand is gestoken. Uit diezelfde zoekgeschiedenis volgt dat vlak na de brandstichting veelvuldig op Google is gezocht op teksten zoals ‘p2000 [plaats 1]’ en ‘brand [plaats 1] vandaag’.
Hoewel verdachte niet (fysiek) bij de uitvoering van de brandstichting aanwezig was en geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een zodanig actieve en gewichtige rol in de voorbereiding van het delict en na afloop daarvan vervuld dat zijn handelen kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Door het expliciet voor deze brandstichting benaderen van [medeverdachte], het geven van gedetailleerde instructies over de plek en de wijze waarop de brandstichting moest worden gepleegd, het verschaffen van middelen om de brandstichting mee te plegen en het controleren of het delict daadwerkelijk was uitgevoerd, heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van de brandstichting. Dit alles maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die was gericht op het voltooien van het delict. De rechtbank is daarom van oordeel dat het (primair) ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend is bewezen.
Gevaarzetting
Naar het oordeel van de rechtbank was bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en daarmee ‘te duchten’ als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Medeplegen
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank, in het licht van het bij feit 1 geschetste beoordelingskader, als volgt.
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aan [medeverdachte] heeft gevraagd om het bedrijfspand aan de [adres 2] in [plaats 1] in brand te steken. Verdachte heeft [medeverdachte] met Google Earth laten zien waar het pand stond en hij heeft [medeverdachte] een boormachine uitgeleend. Verdachte heeft aan [medeverdachte] uitgelegd dat hij een gat in een kozijn van het bedrijfspand moest boren, een jerrycan met benzine in dit gat moest leeg gieten, een spoor benzine langs de muur naar buiten moest trekken en deze aan moest steken. [medeverdachte] heeft de brandstichting vervolgens op exact die wijze gepleegd. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte volgt dat verdachte enkele minute voor en enkele minuten na de brandstichting via Signal heeft gebeld naar [medeverdachte] en werd gebeld door [medeverdachte]. Ook volgt uit zoekgeschiedenis van het Google-account van verdachte dat kort voor de brandstichting en vlak na de brandstichting veelvuldig op Google is gezocht op teksten zoals ‘p2000 [plaats 1]’ en ‘Brand [plaats 1]’.
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat, hoewel verdachte (fysiek) niet bij de uitvoering van de brandstichting aanwezig was en geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, hij naar het oordeel van de rechtbank een zodanig actieve en gewichtige rol in de voorbereiding en na afloop van het delict vervuld heeft dat zijn handelen kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Door het expliciet benaderen van [medeverdachte] voor deze brandstichting, het geven van gedetailleerde instructies over de plek en de wijze waarop de brandstichting moest worden gepleegd, het verschaffen van middelen om de brandstichting mee te plegen, het contact met [medeverdachte] rondom de brandstichting en het controleren of het delict daadwerkelijk was uitgevoerd, heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van de brandstichting. Dit alles maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die was gericht op het voltooien van het delict. De rechtbank is daarom van oordeel dat het (primair) ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend is bewezen.
Gevaarzetting
Naar het oordeel van de rechtbank was bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en daarmee ‘te duchten’ als bedoeld in artikel 157 Sr.
Feit 3
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op verschillende data in de periode van 17 april 2019 tot en met 20 mei 2020 acht keer een vernieling heeft gepleegd aan de ruiten van het bedrijfspand van de [bedrijf 2], gelegen aan de [adres 4] in [plaats 2]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De vernielingen aan de ruiten van het bedrijfspand zijn telkens gepleegd door met een katapult metalen balletjes tegen de ruiten van het bedrijfspand te schieten en hebben steeds plaatsgevonden in de nachtelijke uren. Dit volgt uit camerabeelden van de vernielingen gepleegd op 9 juli 2019, 19 oktober 2019 en 21 april 2020 en het feit dat na elke vernieling ’s ochtends metalen balletjes op de grond voor het pand zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de vernielingen gepleegd op 18 april 2019, 26 april 2019, 9 juli 2019, 19 oktober 2019, 21 april 2020 en 20 mei 2020 stelt de rechtbank vast dat een apparaat met daaraan gekoppeld het Google-account van verdachte is geregistreerd ofwel op het adres van het bedrijfspand van de [bedrijf 2] ofwel op korte afstand daarvan. Ook is uit de zoekgeschiedenis van het Google-account van verdachte af te leiden dat op 18 april 2019 en 26 april 2019 op Google is gezocht op teksten zoals ‘ramen stuk [plaats 2]’, ‘[aangever 1] [plaats 2]’ en ‘p2000 [plaats 2]’. De rechtbank acht op basis daarvan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vernielingen op zes voornoemde data heeft gepleegd.
Gezien de overeenkomsten op essentiële punten in de modus operandi met de vernielingen gepleegd op 23 juli 2019 en 14 maart 2020, waarbij ook sprake was van het in de nachtelijke uren beschieten van de ruiten van het bedrijfspand met metalen balletjes, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook verantwoordelijk is voor de vernielingen gepleegd op die twee data.
De verklaring van verdachte dat hij in het kader van zijn werk als vrachtwagenchauffeur voor een pluimveeslachterij soms bij een poelier in [plaats 2] moest zijn dan wel dat hij ter afwisseling wel eens via [plaats 2] reed, zodat dit de reden is dat een apparaat met zijn Google-account op meerdere data ’s nachts op een locatie (na)bij het bedrijfspand van de [bedrijf 2] is geregistreerd, schuift de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene als hoogst onwaarschijnlijk terzijde.
Medeplegen
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank, in het licht van het bij feit 1 geschetste beoordelingskader, als volgt.
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aan [medeverdachte] heeft gevraagd om het bedrijfspand aan de [adres 3] in Zwolle in brand te steken. Verdachte heeft [medeverdachte] met Google Earth laten zien om welk pand het ging. Verdachte heeft [medeverdachte] verteld dat hij een specifieke ruit moest intikken met een hamertje, dat hij een halve jerrycan met benzine naar binnen moest gieten, de jerrycan vervolgens ook naar binnen moest gooien en de brand moest aansteken door (aangestoken) aanmaakblokjes naar binnen te gooien. Verdachte en [medeverdachte] zijn op 16 juli 2022 samen in de auto van de partner van verdachte vanuit de woning van verdachte naar het pand aan de [adres 3] gereden. Verdachte heeft [medeverdachte] in de buurt van het bedrijfspand afgezet en [medeverdachte] heeft de brand vervolgens gesticht op de wijze zoals hem door verdachte was geïnstrueerd. [medeverdachte] is daarna weer bij verdachte in de auto gestapt en verdachte en [medeverdachte] zijn samen teruggereden naar de woning van verdachte. Uit zoekgeschiedenis van het Google-account van verdachte volgt dat (vlak) na de brandstichting meermalen op Google is gezocht op teksten zoals ‘p2000 zwolle en ‘stentor zwolle’.
Uit onderzoek naar het Google-account van verdachte volgt daarnaast dat een apparaat van verdachte op 9 juli 2022 om 10:28 uur in de omgeving van de [adres 3] in Zwolle is geregistreerd. Uit camerabeelden volgt dat rond ditzelfde tijdstip een Ford Raptor, met daarin twee inzittenden, twee keer (langzaam) langs het bedrijfspand aan de [adres 3] rijdt en kort stilstaat ter hoogte van de plek waar de brand op 16 juli 2022 is aangestoken. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat verdachte op enig moment, voordat hij werd benaderd voor de brandstichting in Zwolle, werd opgehaald door iemand met een Ford Raptor pick up truck. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de situatie eerder heeft verkend en mede aan de hand hiervan [medeverdachte] heeft geïnstrueerd.
Hoewel verdachte wederom niet (fysiek) direct bij de uitvoering van het delict aanwezig was en geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een zodanig actieve en gewichtige rol voor en na het delict vervuld heeft dat zijn handelen kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Door het voor verkennen van de plaats delict, het geven van gedetailleerde instructies over de plek en de wijze waarop de brandstichting moest worden gepleegd en het samen afreizen naar het pand, het afzetten en ophalen van [medeverdachte] bij dat pand en samen terugreizen naar het huis van verdachte, heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van het delict. Dit alles maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die was gericht op het voltooien van het delict. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend is bewezen.
Gevaarzetting
Naar het oordeel van de rechtbank was bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en daarmee ‘te duchten’ als bedoeld in artikel 157 Sr. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat door de brandstichting gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en levensgevaar voor personen te duchten was. De brandstichting aan het bedrijfspand heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren op een industrieterrein terwijl in dat pand op dat moment geen bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend, zodat de aanwezigheid van personen redelijkerwijs niet te voorzien was. Bovendien was niet te voorzien dat op die plek gasflessen waren opgeslagen. Dat die gasflessen zijn ontploft en een fragment daarvan op de auto is neergekomen die op dat moment kwam langsrijden en ter plaatse stopte, was voor verdachte redelijkerwijs ook niet te voorzien. Van deze onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.