ECLI:NL:RBOVE:2025:6596

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
08.206815.25; 05.244537.25; 05.244734.25 (gev. ttz.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling, bedreiging en wapenbezit

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 56-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een meldplicht bij de reclassering. De man kreeg ook een contactverbod tegen zijn ex-vrouw, haar partner en medewerkers van een dierenasiel, evenals een locatieverbod voor de gemeente Hardenberg. De rechtbank oordeelde dat de man zich binnen vier weken schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de mishandeling van de partner van zijn ex-vrouw, bedreigingen aan het adres van zijn ex-vrouw en medewerkers van een dierenasiel, en het voorhanden hebben van een handgranaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2025 zijn ex-vrouw heeft mishandeld door haar meermalen te slaan en te schoppen, en dat hij op 6 juli 2025 zijn ex-vrouw heeft bedreigd via e-mail. Daarnaast heeft hij op 11 juni 2025 een handgranaat voorhanden gehad en op 18 juni 2025 medewerkers van een dierenasiel bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds kampen met gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en meewerken aan diagnostiek en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.206815.25; 05.244537.25; 05.244734.25 (gev. ttz.) (P)
Datum vonnis: 11 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvende in de P.I. [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) voorgedragen slachtofferverklaringen.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank het onder parketnummer 05-244537-25 ten laste gelegde feit doornummeren als feit 4 en het onder parketnummer 05-244734-25 ten laste gelegde doornummer als feit 5 achter de feiten ten laste gelegd onder parketnummer
08-206815-25.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 28 oktober 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
primair) dan wel [slachtoffer 1] heeft mishandeld (
subsidiair);
feit 2:[slachtoffer 2] meermalen heeft bedreigd door middel van het sturen van e-mailberichten;
feit 3:een handgranaat voorhanden heeft gehad;
feit 4:een of meer medewerkers van een dierenasiel heeft bedreigd;
feit 5:een hond aan een boom heeft vastgebonden, waardoor bij die hond pijn en/of letsel is veroorzaakt dan wel waardoor de gezondheid en/of het welzijn van die hond is benadeeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 5 juli 2025 te [plaats 1] , gemeente Hardenberg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ander, te weten [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen,
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen haar lichaam
en/of haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
(vervolgens)
- die [slachtoffer 1] tegen/naar de grond heeft geduwd en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag, tegen haar lichaam en/of tegen haar hoofd heeft geslagen
en/of gestompt en/of geschopt en/of
- meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 1]
heeft geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2025 te [plaats 1] , gemeente Hardenberg
[slachtoffer 1] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1]
- in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan,
- op de grond te duwen,
- in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te trappen terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag en/of
- tegen het lichaam te trappen en/of te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
2
hij op of omstreeks 6 juli 2025 te Hardenberg
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] middels (e-mail)berichten dreigend de woorden toe te
voegen:
- “ Ik kom je helpen sterven hoer”,
- “ Ik kom je verbranden, ja binnenkort” en/of
- “ Ik heb besloten om [naam 1] te gaan verbranden, ja zo maar”,
en/of
die voornoemde [slachtoffer 2] (indirect) heeft bedreigd door een of meerdere
(e-mail)berichten naar [naam 2] (dochter [slachtoffer 2] ) te sturen met de woorden:
“Ik ga je moeder doen” en/of
“Ik ga binnenkort je moeder cremeren, ik heb toch niks meer te verliezen", althans
(telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke
bedreigingen/dreigende woorden voornoemde [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
3
hij op of omstreeks 11 juni 2025 te Ommen
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een handgranaat ,
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing
voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 18 juni 2025 te [plaats 2]
een of meerdere medewerkers van dierenasiel [dierenasiel] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die medewerkers van dierenasiel [dierenasiel] dreigend de woorden toe te voegen
"Ik pak mijn auto en ik rijd jullie daar aan tafel allemaal dood", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
5
hij op of omstreeks 17 juni 2025 te Putten
zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig
doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft
veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld,
door zich te ontdoen van de hond, immers heeft hij, verdachte, de hond aan een
boom vastgebonden.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde, de poging zware mishandeling, heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte – door meermalen met kracht tegen het lichaam en het gezicht van [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen – zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze kans op de koop toe heeft genomen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de beschikbare medische informatie onvoldoende kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde kan ook wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van feit 4 slechts bewezen kan worden dat verdachte de medewerkers van het dierenasiel heeft bedreigd met ‘woorden van dreigende aard of strekking’.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 5 juli 2025 gaat verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] in [plaats 1] . Verdachte slaat [slachtoffer 1] meermalen in haar gezicht en duwt [slachtoffer 1] op de grond. Verdachte slaat en schopt [slachtoffer 1] vervolgens meerdere keren in de richting van haar gezicht, terwijl zij in een foetushouding op de grond ligt met haar armen voor haar gezicht. [2] [slachtoffer 1] heeft hierdoor letsel opgelopen. Het opgelopen letsel bestaat uit een kneuzing en een bloeduitstorting aan de rechter arm, een zwelling en een bloeduitstorting aan de tong en een schaafwond in het gelaat. [3]
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank zal verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld wat de aard en de intensiteit is geweest waarmee verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft geslagen en geschopt, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat daarmee een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Mishandeling
Verdachte heeft door meermalen in de richting van het gezicht en het lichaam van [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen en haar op de grond te duwen, letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt. Dat dit letsel ook pijn heeft veroorzaakt mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [4]
Het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 6 juli 2025 (pagina 45 en 46).
Feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [5]
Het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 1] van 8 juli 2025 (pagina 181).
Feit 4
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [6]
Op 18 juni 2025 gaat verdachte naar het dierenasiel [dierenasiel] in [plaats 2] om zijn hond op te halen. [7] Nadat verdachte te horen krijgt dat hij zijn hond niet meekrijgt, loopt verdachte al scheldend naar buiten. Er zitten op dat moment medewerkers van het asiel buiten aan de picknicktafel. Verdachte schreeuwt in de richting van de medewerkers: ‘Ik pak mijn auto en ik rijd jullie daar aan tafel allemaal dood’. Verdachte stapt vervolgens in zijn auto en rijdt weg bij het dierenasiel. [8]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande, alsmede op grond van hetgeen verdachte hierover heeft verklaard, bewezen dat verdachte medewerkers van het dierenasiel heeft bedreigd. Door het gedrag van verdachte kon bij deze medewerkers de redelijke vrees ontstaan dat daadwerkelijk een misdrijf tegen het leven zou worden gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 5
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [9]
Het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 16 oktober 2025.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair
hij op 5 juli 2025 te [plaats 1] , gemeente Hardenberg [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1]
- tegen het gezicht te slaan,
- op de grond te duwen,
- tegen het gezicht te trappen terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
- tegen het lichaam te trappen en te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
feit 2
hij op 6 juli 2025 te Hardenberg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] middels (e-mail)
berichten dreigend de woorden toe te voegen:
- “Ik kom je helpen sterven hoer”,
- “Ik kom je verbranden, ja binnenkort” en
- “Ik heb besloten om [naam 1] te gaan verbranden, ja zo maar”, en
die voornoemde [slachtoffer 2] (indirect) heeft bedreigd door (e-mail)berichten naar [naam 2] (dochter [slachtoffer 2] ) te sturen met de woorden:
“Ik ga je moeder doen” en
“Ik ga binnenkort je moeder cremeren, ik heb toch niks meer te verliezen"
van welke bedreigingen voornoemde [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
feit 3
hij op 11 juni 2025 te Ommen een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
feit 4
hij op 18 juni 2025 te [plaats 2] meerdere medewerkers van dierenasiel [dierenasiel] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die medewerkers van dierenasiel [dierenasiel] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak mijn auto en ik rijd jullie daar aan tafel allemaal dood”;
feit 5
hij op 17 juni 2025 te Putten zonder redelijk doel bij een dier, te weten een hond, de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door zich te ontdoen van de hond, immers heeft hij, verdachte, de hond aan een boom vastgebonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 8.11 van de Wet Dieren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º;
feit 4
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5
het misdrijf:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die zijn opgenomen in het aanvullend advies van reclasseringswerker [reclasseringswerker] van 28 oktober 2025, te weten een meldplicht, meewerken aan diagnostiek, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een locatieverbod voor de gemeente Hardenberg en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de drie dochters van verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel op te leggen voor de duur van drie jaren, met vier weken vervangende hechtenis voor iedere overtreding en met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft verzocht de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld zich grotendeels te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft verzocht om wat betreft het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te volstaan met de duur van het voorarrest. Verdachte is bereid zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en heeft geen bezwaar tegen de oplegging van een locatie- en contactverbod.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich binnen vier weken schuldig gemaakt aan meerdere feiten. Verdachte heeft de partner van zijn ex-vrouw mishandeld, zijn ex-vrouw en medewerkers van een dierenasiel bedreigd, zijn hond achter gelaten in het bos en (delen van) een handgranaat voorhanden gehad. De feiten lijken, met uitzondering van het wapenbezit, voort te vloeien uit een gevoel van onmacht bij verdachte over (het verblijf van) zijn hond. Het gedrag van verdachte baart de rechtbank zorgen. Met name de mishandeling van de partner van zijn ex-vrouw en de bedreiging van zijn ex-vrouw is zorgelijk, te meer nu verdachte hier ook één van zijn dochters bij heeft betrokken. De impact die het gedrag van verdachte op beide vrouwen, alsook de dochters van verdachte, heeft gehad, blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen. Zo kampen beide vrouwen tot op heden met gevoelens van angst en onveiligheid en ondervinden zij beiden (psychische) klachten ten gevolge van het gebeuren. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Wel is verdachte, sinds zijn terugkeer naar Nederland in april 2025, in beeld bij de politie vanwege meerdere meldingen van verward en overlastgevend gedrag van verdachte richting onder andere zijn ex-vrouw en dochters.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 20 oktober 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, en het door die [reclasseringswerker] opgestelde aanvullende advies van 28 oktober 2025.
Uit het rapport van 20 oktober 2025 volgt dat bij verdachte sprake is van instabiliteit op alle leefgebieden: hij heeft geen huisvesting, geen dagbesteding, geen inkomen en geen sociaal netwerk. Ook is mogelijk sprake van middelenproblematiek. De relatie met zijn ex-partner en haar gezin, de houding van verdachte en het psychosociaal functioneren ziet de reclassering als delictgerelateerde factoren. De reclassering schat het risico op (gewelds)recidive in als hoog. Aanvankelijk adviseert de reclassering om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zoals bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen, nu zij – vanwege twijfels over de motivatie van verdachte – geen mogelijkheden ziet om door middel van bijzondere voorwaarden gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen. In haar aanvullend advies van 28 oktober 2025 geeft de reclassering de rechtbank desondanks in overweging om aan verdachte een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, mits verdachte zich hiertoe gemotiveerd toont. Deze bijzondere voorwaarden betreffen een meldplicht, het meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert daarnaast om een contactverbod op te leggen ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] , slachtoffer [slachtoffer 2] en de drie dochters van verdachte, zoals bedoeld in artikel 38v Sr. Het advies is om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Anderzijds is het van groot belang dat verdachte door middel van een verplicht reclasseringstraject de noodzakelijk geachte hulp en begeleiding krijgt, zodat ook via die weg het recidiverisico verkleind kan worden. Verdachte heeft ter zitting uitgesproken mee te willen werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde komt, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in haar aanvullende advies van 28 oktober 2025.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er vanwege de problematiek van verdachte en de complexe relatie tussen verdachte en zijn ex-partner en gezin ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
De op te leggen maatregel
De rechtbank acht daarnaast een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aangewezen in de vorm van een contact- en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte op geen enkele manier (direct of indirect) contact mag opnemen, zoeken, of hebben met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] . Het locatieverbod houdt in dat verdachte zich niet mag ophouden in de
gemeenteHardenberg. Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie geldt de maatregel voor de duur van drie jaren. Iedere overtreding van de maatregel levert vier weken hechtenis op, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. De rechtbank acht een dergelijke situatie aan de orde gelet op de problematiek van verdachte en de complexe relatie tussen verdachte en zijn ex-partner en gezin.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2.156,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van materiële schade wordt een bedrag van € 156,60 gevorderd bestaande uit annuleringskosten van een vakantie. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,00 gevorderd.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.362,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- annuleringskosten vakantie € 156,60;
- aanschaffen camera’s € 556,00;
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 650,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de immateriële schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 1] te matigen, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling komt. De raadsman heeft zich voor het overige, ten aanzien van beide vorderingen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade, bestaande uit annuleringskosten van een vakantie
(€ 156,60), is onderbouwd en niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig dan wel ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 16 juli 2025.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft door de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen, zodat zij op de voet van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en acht geslagen op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 5 juli 2025.
De vordering van [slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade, bestaande uit de annuleringskosten van een vakantie
(€ 156,60) en het aanschaffen van beveiligingscamera’s (€ 556,00), is onderbouwd en niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig dan wel ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 18 juli 2025.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding en de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde schade heeft geleden die binnen de categorie van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ van artikel 6:106 BW valt. Als gevolg van het bewezen verklaarde feit heeft zij medische klachten en beperkingen opgelopen en heeft zij gedurende twee maanden niet kunnen werken. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De hoogte van de vordering is door verdachte niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank de immateriële schade daarom op een bedrag van € 650,00 vaststellen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 6 juli 2025.
7.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] en de vordering van [slachtoffer 2] , aangezien verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde respectievelijk het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 31 dagen ( [slachtoffer 1] ) respectievelijk 23 dagen ( [slachtoffer 2] ), waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichtingen niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38w, 57 en 60a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:
mishandeling;
feit 2, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º;
feit 4, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5, het misdrijf:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte
van 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- meewerkt aan diagnostisch onderzoek. Mocht uit dit onderzoek blijken dat behandeling op psychosociaal gebied en/of middelengebruik geïndiceerd is, laat verdachte zich hiervoor behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik in kaart te brengen en te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
3 (drie) jaren;
- beveelt dat verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze – direct of
indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] ;
- beveelt dat verdachte zich gedurende drie jaren niet mag bevinden in de gemeente Hardenberg;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door 4 (vier) weken hechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis zes maanden bedraagt;
- beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris, omdat er ernstig rekening mee moet
worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich
belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [naam 3] , [naam 2] en
[naam 4] ;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoeding [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.156,60, bestaande uit € 156,60 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.156,60, ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2025 en ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2025;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.156,60 (zegge: tweeduizend honderdzesenvijftig euro en zestig eurocent), ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2025 en ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2025, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 31 (eenendertig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding [slachtoffer 2] (feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.362,60, bestaande uit € 712,60 materiële schade en € 650,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.362,60, ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2025 en ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2025;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.362,60, (zegge: duizend driehonderdtweeënzestig euro en zestig eurocent), ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2025 en ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2025, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Metgod, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Kannegieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaaksregistratienummer PL0600-2025319460. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 juli 2025 (pagina 134); het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 5 juli 2025 (pagina 19).
3.Een geschrift, zijnde medische informatie van de [locatie] van 6 juli 2025, als bijlage van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 8 juli 2025 (pagina 31).
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaaksregistratienummer PL0600-2025319460. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaaksregistratienummer PL0600-2025319460Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2025326404. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
8.Het proces-verbaal aangifte van [naam 5] van 18 juni 2025 (pagina 6 en 7); het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 11 juli 2025 (pagina 14).
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2025288880. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.