ECLI:NL:RBOVE:2025:6650

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
C/08/336416 KG RK 25/380
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter vanwege schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 14 november 2025 een verzoek tot wraking van rechter M.B. Werkhoven behandeld. Verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak, had op 17 juli 2025 tijdens een openbare zitting een mondeling verzoek tot wraking ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft het verzoek ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 17 juli 2025 had de rechter aangegeven dat hij verzoeker ergens van dacht te (her)kennen, maar geen duidelijkheid kon geven over de herkomst van deze kennis. Verzoeker voelde zich hierdoor ongemakkelijk en meende dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de indruk van partijdigheid niet objectief kon worden onderbouwd. Verzoeker had ook aangevoerd dat de rechter niet adequaat had gereageerd op zijn eerdere verzoek om te wraken, maar de wrakingskamer oordeelde dat de rechter voldoende gelegenheid had geboden om zijn wrakingsgronden te verwoorden. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker waren aangevoerd, geen reden vormden voor wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/336416 KG RK 25/380
Beslissing van 14 november 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat: mr. R. Oude Breuil.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder de parketnummers 84-282554-24 en
84-119460-21 (tul) heeft op 17 juli 2025 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, waar
mr. M.B. Werkhoven, in de hoedanigheid van economische politierechter, zitting had.
1.2.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van mr. Werkhoven gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van 17 juli 2025.
1.3.
Mr. Werkhoven heeft niet berust in de wraking en heeft schriftelijk gereageerd.
1.4.
Bij brief van 21 juli 2025 heeft verzoeker de gronden van zijn wrakingsverzoek (nader) toegelicht.
1.5.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 23 september 2025 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en mr. L. de Vries, officier van justitie, verschenen. Mr. Werkhoven is (met kennisgeving) niet verschenen.
1.6.
De wrakingskamer heeft (de advocaat van) verzoeker, mr. Werkhoven en de officier van justitie per e-mailbericht van 29 september 2025 meegedeeld dat zij heeft besloten het onderzoek te heropenen en een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen, waarbij in aanwezigheid van mr. Werkhoven nader zal worden besproken wat de gang van zaken is geweest op de zitting van 17 juli 2025. De hiervoor genoemde personen zijn in het bezit gesteld van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van
23 september 2025.
1.7.
Op 4 november 2025 heeft de tweede openbare mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en mr. Werkhoven verschenen. De officier van justitie was met kennisgeving afwezig. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft mr. Werkhoven spreekaantekeningen overgelegd.

2.2. De beoordeling

Vooraf

2.1.
Aan het begin van de mondelinge behandeling op 4 november 2025 heeft de wrakingskamer aan (de advocaat van) verzoeker en mr. Werkhoven uitgelegd waarom zij heeft besloten het onderzoek te heropenen en een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen om in aanwezigheid van (de advocaat van) verzoeker en mr. Werkhoven te bespreken wat de gang van zaken is geweest tijdens de zitting op 17 juli 2025. De reden daarvoor is dat de wrakingskamer ten tijde van de mondelinge behandeling op
23 september 2025 ervan uitging dat de (ongedateerde) schriftelijke reactie van
mr. Werkhoven was opgesteld na ontvangst van de brief van verzoeker van 21 juli 2025.
Na de mondelinge behandeling op 23 september 2025 is de wrakingskamer echter gebleken dat de schriftelijke reactie van mr. Werkhoven op 17 juli 2025, dus op de dag van het mondelinge wrakingsverzoek van verzoeker, is opgesteld en per mail aan de wrakingskamer verzonden.
2.2.
Het verzoek tot wraking is tijdens de terechtzitting op 17 juli 2025 gedaan. Bij brief van 21 juli 2025, ontvangen door de griffie van de rechtbank op 22 juli 2025, heeft verzoeker een toelichting en aanvulling op de wrakingsgronden gegeven. In beginsel is een latere aanvulling van wrakingsgronden niet toegestaan. In dit geval zal de wrakingskamer de brief van verzoeker van 21 juli 2025 wel bij de beoordeling betrekken. De wrakingskamer acht het begrijpelijk dat verzoeker na de terechtzitting van 17 juli 2025 enige tijd nodig heeft gehad om wat daar gebeurd is voor zichzelf op de rij te zetten, temeer nu hij tijdens die terechtzitting niet werd bijgestaan door een advocaat. Uit zijn brief van 21 juli 2025 en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2025 en 4 november 2025 komt ook naar voren dat verzoeker zich (kort gezegd) op het standpunt stelt dat hij geen invloed heeft gehad op de wijze waarop de wrakingsgronden inhoudelijk zijn verwoord in het proces-verbaal en dat hij de weergave van deze wrakingsgronden ook niet onderschrijft. Gelet op de door verzoeker gegeven toelichting acht de wrakingskamer de aanvulling in de brief van 21 juli 2025, die enkele dagen na de terechtzitting van 17 juli 2025 is ingediend, toelaatbaar. Mr. Werkhoven heeft zijn standpunt over deze aanvulling tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer op 4 november 2025 naar voren kunnen brengen.
Inhoudelijk
2.3.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig en/of vooringenomen is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig of vooringenomen is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
2.4.
Verzoeker heeft als wrakingsgrond aangevoerd dat mr. Werkhoven tijdens de terechtzitting heeft gezegd dat hij verzoeker kent, dat verzoeker mr. Werkhoven daarop meerdere keren heeft gevraagd waarvan hij hem kent, maar dat mr. Werkhoven daarop geen antwoord heeft gegeven. Daardoor voelde verzoeker “nattigheid” en leeft bij hem het gevoel dat mr. Werkhoven “er niet eerlijk in staat”, aldus verzoeker. Mr. Werkhoven bevestigt dat
hij bij het begin van de zitting tegen verzoeker heeft gezegd dat hij dacht hem ergens van te (her)kennen, maar dat hij niet precies wist waarvan, waarop hij verzoeker in alle openheid heeft gevraagd of deze hem wellicht ergens van herkende. Volgens mr. Werkhoven gaf verzoeker aan dat dat niet het geval was. Kortom, zowel verzoeker als hijzelf wist het niet, aldus mr. Werkhoven.
2.5.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker en mr. Werkhoven over het (mogelijk) “(her)kennen van” een verschillende lezing hebben gegeven. De wrakingskamer kan dus de feitelijke gang van zaken hierover niet vaststellen. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat het is gegaan zoals verzoeker stelt. Alleen al daarom kan deze wrakings-grond niet slagen. Dat over dit onderwerp van gesprek niets is opgenomen in het proces-verbaal van 17 juli 2025, zoals door verzoeker is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, nu het proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen zich op zitting heeft voorgedaan en niet een letterlijk en uitputtend verslag.
2.6.
Verzoeker heeft daarnaast aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat hij tijdens de terechtzitting op 17 juli 2025 al op een eerder moment te kennen heeft gegeven dat hij mr. Werkhoven wilde wraken, maar dat daarmee niets gedaan is. Mr. Werkhoven heeft dit ten onrechte uitgesteld tot het eind van de terechtzitting, aldus verzoeker. Naar het oordeel van de wrakingskamer slaagt deze wrakingsgrond niet. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juli 2025 blijkt niet dat de wijze waarop mr. Werkhoven is omgegaan met de intentie van verzoeker om hem te wraken zodanig is dat daaruit reeds de vrees voor partijdigheid dan wel vooringenomenheid volgt. Hoewel verzoeker op een eerder moment tijdens die terechtzitting te kennen heeft gegeven dat hij mr. Werkhoven wilde wraken als hij geen vragen mocht stellen, volgt uit het proces-verbaal naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende dat mr. Werkhoven daar aandacht aan heeft geschonken en dat hij verzoeker heeft voorgehouden dat verzoeker hem of moest wraken (waarna de zitting zou worden stopgezet) of dat de behandeling zou worden voortgezet en verzoeker wellicht tijdens de verdere behandeling antwoord zou kunnen krijgen op zijn vragen. Verzoeker heeft hierover weliswaar een andere lezing gegeven en stelt dat hem geen keuze is voorgehouden, maar duidelijk is wel dat de gang van zaken op dat moment geen aanleiding voor hem vormde om het wrakingsverzoek door te zetten door expliciet te verklaren dat hij mr. Werkhoven wraakte. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de behandeling vervolgens is voortgezet. Op een later moment tijdens de terechtzitting heeft verzoeker mr. Werkhoven alsnog gewraakt en is hem gelegenheid geboden om zijn redenen voor de wraking te verwoorden en zijn deze in het proces-verbaal opgenomen.
2.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit het proces-verbaal afdoende dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld de redenen voor de wraking van mr. Werkhoven te verwoorden. Het behoort tot de taak van mr. Werkhoven om de wrakingsgronden op te nemen in een proces-verbaal. Dat is hier ook gebeurd. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat mr. Werkhoven de in het proces-verbaal opgenomen wrakingsgronden aan verzoeker heeft voorgehouden, waarna verzoeker nog een aanvulling daarop heeft gegeven, die eveneens is opgenomen in het proces-verbaal. Dit is geen ongebruikelijke werkwijze.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat, anders dan verzoeker meent, uit deze gang van zaken niet de conclusie kan worden getrokken dat mr. Werkhoven partijdig of vooringenomen is tegenover hem of dat de objectieve vrees daarvoor bestaat.
2.8.
De wrakingskamer begrijpt uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht dat hij meent dat er tijdens de terechtzitting op 17 juli 2025 sprake was van een ‘een-tweetje’ tussen mr. Werkhoven en de officier van justitie en dat daarom sprake is van (de schijn van) partijdigheid en/of (de schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer ziet in de tussen mr. Werkhoven en de officier van justitie gevoerde discussie over de vordering tot tenuitvoerlegging niet een ‘een-tweetje’ tussen hen, zoals verzoeker veronderstelt.
Mr. Werkhoven heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op
4 november 2025 toegelicht dat hij tijdens de terechtzitting heeft aangegeven dat hij in het belang van verzoeker voornemens was de officier van justitie te volgen in zijn verzoek om hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt dit ook duidelijk uit het proces-verbaal. Een dergelijke beslissing zou in het voordeel van verzoeker zijn. Niet valt in te zien hoe daaruit enige vooringenomenheid of partijdigheid zou kunnen blijken. Hetgeen verzoeker hierover verder heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Mogelijk heeft verzoeker de discussie tussen
mr. Werkhoven en de officier van justitie over de zaken waarin nog hoger beroep liep niet (direct) zo begrepen, omdat hij tijdens de terechtzitting niet werd bijgestaan door een advocaat, maar dat doet niet af aan het voorgaande. Overigens blijkt uit het proces-verbaal ook voldoende dat mr. Werkhoven aandacht heeft geschonken aan het feit dat verzoeker zonder advocaat ter terechtzitting is verschenen. Mr. Werkhoven heeft verzoeker erop gewezen dat als verzoeker (of hijzelf) dat noodzakelijk achtte, er alsnog bijstand door een advocaat zou worden geregeld. Verzoeker heeft echter meerdere keren tijdens de terechtzitting te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan bijstand door een advocaat.
2.9.
Verzoeker stelt daarnaast dat mr. Werkhoven vooringenomen is, omdat
mr. Werkhoven geen antwoord heeft gegeven op door hem gestelde vragen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het de taak van een rechter om regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan mr. Werkhoven is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen wanneer procespartijen (in dit geval verzoeker en de officier van justitie) het woord mogen voeren en aan (een van) hen naar eigen inzicht (kritische) vragen te stellen en/of (een van) hen het woord te ontnemen. Een zitting is namelijk bedoeld om de rechter informatie te laten vergaren van procespartijen. In die zin is het niet een gelijkwaardig debat waarbij de rechter ook vragen moet beantwoorden van procespartijen, zoals verzoeker kennelijk voor ogen heeft. Daar komt bij dat verzoeker vragen aan mr. Werkhoven heeft gesteld die mr. Werkhoven niet kon beantwoorden, omdat die vragen gingen over zaken die mr. Werkhoven niet kende, wat mr. Werkhoven hem ook heeft uitgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker verschillende keren aan het woord is geweest. Zo heeft hij, bijvoorbeeld, mogen reageren op het requisitoir van de officier van justitie en heeft hij dat ook gedaan. Dat verzoeker niet onbeperkt het woord mocht voeren en zijn vragen niet (naar wens) zijn beantwoord, leidt niet tot de conclusie dat mr. Werkhoven vooringenomen of partijdig is of dat de gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat.
2.10.
De slotsom is dat de door verzoeker aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, reden vormen voor wraking. Dit betekent dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek ongegrond verklaart.
2.11.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan niet worden geconcludeerd dat verzoeker het middel van wraking heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Er is dan ook geen aanleiding om op grond van artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, M.H. van der Lecq en
P.A.M. Miltenburg in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op
14 november 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.