ECLI:NL:RBOVE:2025:6656
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn en transactieovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 november 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een strafrechtelijke vervolging voor onder andere witwassen, valsheid in geschrift en belastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sinds zijn inverzekeringstelling in 2017 acht jaar in afwachting is van de vervolging, wat heeft geleid tot de conclusie dat het belang bij de vervolging is komen te vervallen. De officier van justitie heeft gevorderd om niet-ontvankelijk te worden verklaard, mede omdat er een transactieovereenkomst is gesloten met de verdachte, die de voorwaarden heeft nageleefd. De verdediging heeft dit standpunt ondersteund, wijzend op de lange duur van de procedure en de gesloten overeenkomst met de Belastingdienst.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het OM beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, waardoor het fiscale nadeel ongedaan is gemaakt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat in combinatie met de omissies in de strafprocedure heeft geleid tot de conclusie dat er geen strafvorderlijk belang meer is bij de voortzetting van de vervolging. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, en dit oordeel is versterkt door het vertrouwen dat de verdachte heeft gekregen door de transactieovereenkomst.