ECLI:NL:RBOVE:2025:6662

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
AWB_21_1107
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling maatwerkvoorschriften voor inrichting Besto Verpakkingsindustrie B.V.

Op 13 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het besluit van het college waarbij maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor de inrichting van Besto Verpakkingsindustrie B.V. op het perceel De Kalkovens 10 te Zwartsluis. Het college had de aanvraag van Besto ingewilligd en maatwerkvoorschriften vastgesteld, maar eisers waren het hier niet mee eens en hebben bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige benoemd, die op 21 december 2022 een verslag heeft uitgebracht. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 25 april 2024 ter zitting behandeld en het onderzoek geschorst. Op 13 november 2025 vond een nieuwe zitting plaats, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde nieuwe maatwerkvoorschriften een breder bereik hadden dan de oorspronkelijke en dat de deskundige van de StAB had verklaard dat deze niet op juiste uitgangspunten waren gebaseerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het eerdere besluit van 25 juni 2020, met de verplichting voor het college om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1107
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2025 in de zaak tussen

[eiser 1]

[eiser 2]
[eiser 3]
uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij heeft aan dit geding deelgenomen:
Besto Verpakkingsindustrie B.V.
uit Zwartsluis.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] (hierna samen in enkelvoud: [eisers]) tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (hierna: het college) waarbij maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor de inrichting van Besto Verpakkingsindustrie B.V. (hierna: Besto) op het perceel De Kalkovens 10 te Zwartsluis.
1.1.
Het college heeft de aanvraag van Besto met het besluit van 25 juni 2020 ingewilligd en het college heeft de aangevraagde maatwerkvoorschriften vastgesteld. Met het bestreden besluit van 27 mei 2021 op het bezwaar van [eisers] is het college bij de vaststelling van de maatwerkvoorschriften voor geluid voor Besto gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) als deskundige benoemd. De StAB heeft op 21 december 2022 een schriftelijk verslag uitgebracht.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van [eisers] tegen het bestreden besluit vervolgens op 25 april 2024 ter zitting behandeld. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van het college van 27 mei 2021 op 13 november 2025 opnieuw ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- eiser [eiser 3], bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede en vergezeld van
[naam 1], geluidsadviseur;
- namens het college [gemachtigde], vergezeld van [naam 2], geluidsadviseur;
- namens Besto [naam 3], vergezeld van [naam 4], geluidsadviseur;
- namens de StAB [naam 5].
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eisers].
3. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit van 27 mei 2021. De rechtbank heeft met het oog op de beoordeling van dit beroep de StAB ingeschakeld. Uit het onderzoek van de StAB blijkt dat de akoestische onderzoeken waar het college zich op heeft gebaseerd deels niet zijn gebaseerd op juiste uitgangspunten en dat deze onderzoeken deels niet op de juiste manier zijn uitgevoerd. Dit leidt er onder meer toe dat ter plaatse van het beoordelingspunt bij de Zomerdijk 102 niet voldaan kan worden aan de grenswaarden in het maatwerkbesluit. Ook leidt dit tot de conclusie dat de afweging met betrekking tot de het maatregelenpakket niet zomaar kan standhouden. Partijen hebben de conclusies van de StAB ten aanzien van deze akoestische onderzoeken niet bestreden. Hieruit volgt dat het bestreden besluit, in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet zorgvuldig is voorbereid en dat dit besluit, in strijd met het bepaalde in 7:12, eerste lid, van de Awb, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is daarom gegrond.
3.2.
Voor het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand laten van het bestreden besluit, zoals ter zitting namens het college verzocht, kan geen aanleiding bestaan. In dit verband is van belang dat niet slechts sprake is van handelen in strijd met een vormvoorschrift.
3.3.
De rechtbank heeft onderzocht of er mogelijkheden zijn om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor geen ruimte is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de door het college voorgestelde nieuwe maatwerkvoorschriften een breder bereik hebben dan de oorspronkelijke maatwerkvoorschriften. Zo worden hierin ook normen voorgesteld voor meetpunten die niet betrokken waren bij de oorspronkelijke maatwerkvoorschriften. De rechtbank is van oordeel dat zij door zich hierover uit te laten buiten de omvang van het geding zou treden. Hierbij komt dat de ter zitting namens de StAB aanwezige deskundige heeft verklaard dat de voorgestelde nieuwe maatwerkvoorschriften niet op alle onderdelen zijn gebaseerd op juiste uitgangspunten. De rechtbank heeft geen reden om aan het oordeel van de deskundige van de StAB te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is daarom gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
4.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het besluit van 25 juni 2020 wordt herroepen. Het college dient opnieuw op de aanvraag te beslissen.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan [eisers] vergoeden en krijgt [eisers] ook een vergoeding van de proceskosten, waaronder de kosten van het inschakelen van een deskundige.
5. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 mei 2021;
- herroept het besluit van 25 juni 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [eisers], die begroot worden op
€ 10.495,26 (1 punt voor instellen beroep, 1 punt voor de eerste zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting en 0,5 punt voor de zienswijze naar aanleiding van het deskundigenverslag, plus € 7.774,26 aan kosten ten behoeve van het inschakelen van een deskundige), te betalen aan [eisers];
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan [eisers] moet vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2025 door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. M. van Veelen en mr. W.J.B. Cornelissen, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.