ECLI:NL:RBOVE:2025:6668

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
AWB_24_4335
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Kampen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat [eiser] heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig een beslissing heeft genomen op zijn bezwaar tegen het besluit van 13 september 2023. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met de brief van 11 januari 2024 het verzuim aan het bezwaarschrift heeft hersteld en de beslistermijn van het college hierna is geëindigd. Omdat niet tijdig door het college is beslist, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, bepaalt zij dat het college uiterlijk op 30 januari 2026 alsnog een beslissing op bezwaar moet nemen en verbindt zij daaraan een dwangsom.

[eiser] heeft op 5 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep gezamenlijk met de beroepen met zaaknummers ZWO 24/4333 en ZWO 24/4334 op de zitting van 7 oktober 2025 behandeld. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met het aanvullen van de bezwaargronden in het e-mailbericht van 11 januari 2024 het gebrek aan het bezwaarschrift van 24 oktober 2023 heeft hersteld. De termijn waarmee de beslistermijn op bezwaar was opgeschort, is op die dag beëindigd. Omdat het college een bezwaarcommissie heeft ingesteld, verstreek de beslistermijn van twaalf weken op 4 april 2024. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser] gegrond en draagt het college op alsnog een beslissing op bezwaar te nemen.

De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom verbeurt als het de gestelde termijn overschrijdt. De dwangsom is vastgesteld op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door [eiser] betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier en heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats]

hierna: [eiser]
en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen

hierna: het college
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat [eiser] heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet tijdig een beslissing heeft genomen op zijn bezwaar
tegen het besluit van 13 september 2023.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met de brief van 11 januari 2024 het verzuim aan het bezwaarschrift heeft hersteld en de beslistermijn van het college hierna is geëindigd. Omdat niet tijdig door het college is beslist, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, bepaalt zij dat het college uiterlijk op 30 januari 2026 alsnog een beslissing op bezwaar moet nemen en verbindt zij daaraan een dwangsom.

Procesverloop

2. [eiser] heeft op 5 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
2.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep gezamenlijk met de beroepen met zaaknummers ZWO 24/4333 en ZWO 24/4334 op de zitting van 7 oktober 2025 behandeld. [eiser] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam].
2.3.
De rechtbank doet vandaag uitspraak in drie beroepsprocedures van [eiser].

Beoordeling door de rechtbank

3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:1, in samenhang met artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit rechtstreeks beroep bij de rechtbank worden ingesteld.
4. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden. Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan het beroepschrift onder meer worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. [eiser] heeft op 24 oktober 2023 bezwaar op nader aan te voeren gronden gemaakt tegen het besluit van het college van 13 september 2023. Met het e-mailbericht van 29 november 2023 heeft het college aanvullende documenten aan [eiser] verstrekt. Het college heeft daarbij aan [eiser] gevraagd of hij het bezwaar intrekt of handhaaft. Op 11 januari 2024 heeft [eiser] aangegeven dat hij zijn bezwaar handhaaft en redenen gegeven waarom. In de periode daarna hebben [eiser] en het college contact onderhouden over de afhandeling van zijn verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) van 28 juli 2023.
6. Op 11 oktober 2024 heeft het college naar aanleiding van het bezwaar van 24 oktober 2023 aan [eiser] (i) een informerende brief over de afhandeling van het
Woo-verzoek van 4 maart 2024, (ii) een primair Woo-besluit van 17 april 2024 op het Woo-verzoek van 4 maart 2024 en (iii) een herziening van het besluit van 13 september 2023 gestuurd. In het herzieningsbesluit heeft het college aan [eiser] een termijn van twee weken gegeven voor het indienen van de gronden van bezwaar. Met het e-mailbericht van
14 oktober 2024 heeft [eiser] verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van de bezwaargronden. Het college heeft deze termijn verlengd tot en met 17 november 2024. Op 16 november 2024 heeft [eiser] een aanvullend bezwaarschrift ingediend waarin [eiser] het college ook in gebreke heeft gesteld.
Heeft [eiser] te vroeg beroep ingesteld?
7. In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb staat dat het bestuursorgaan moet beslissen op een bezwaar binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken of binnen twaalf weken als een bezwaarcommissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld. Het college heeft in dit geval een bezwaarcommissie ingesteld, waardoor het college binnen twaalf weken had moeten beslissen op het bezwaar.
8. [eiser] heeft op 24 oktober 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het college van 13 september 2023. Dit bezwaarschrift omvatte niet de gronden van het bezwaar, waardoor het bezwaarschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. Het college heeft geprobeerd om het bezwaar van [eiser] op een informele wijze te behandelen. Op 29 november 2023 heeft het college aanvullende stukken aan [eiser] gestuurd. Met het e-mailbericht van 1 december 2023 heeft hij aangegeven dat hij de aanvullende stukken heeft ontvangen en heeft hij tevens verzocht om een termijn te stellen om het verzuim aan het bezwaarschrift, zoals is bedoeld in artikel 6:6 Awb, te herstellen. Het college heeft op dit verzoek niet gereageerd. Op 11 januari 2024 heeft [eiser] per e-mailbericht nader gespecificeerd welke stukken hij niet bij het besluit van 13 september 2023 heeft ontvangen en heeft hij omschreven welke stukken volgens hem wel bij zijn verzoek zijn opgenomen en hij nog van het college wil ontvangen.
9. Het college stelt dat het beroep niet aan artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldoet omdat hij niet in gebreke was om op het bezwaar te beslissen. Volgens het college is het bezwaar van [eiser] in de periode van 29 november 2023 tot 11 oktober 2024 informeel behandeld. In die periode zou de beslistermijn op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb zijn opgeschort. Op 11 oktober 2024 heeft het college aan [eiser] verzocht om de gronden van het bezwaar kenbaar te maken en op 16 november 2024 heeft het college deze gronden ontvangen. In deze periode is de bezwaartermijn ook verder opgeschort. Op het moment dat [eiser] het college in gebreke heeft gesteld, was de beslistermijn nog niet verstreken, aldus het college.
10. De rechtbank is, anders dan het college, van oordeel dat [eiser] met het aanvullen van de bezwaargronden in het e-mailbericht van 11 januari 2024 het gebrek aan het bezwaarschrift van 24 oktober 2023 heeft hersteld. De termijn waarmee de beslistermijn op bezwaar was opgeschort, is op die dag beëindigd. Omdat het college een bezwaarcommissie heeft ingesteld, verstreek de beslistermijn van twaalf weken op 4 april 2024. De ingebrekestelling is dan ook niet te vroeg (prematuur) bij het college ingediend. Omdat [eiser] het beroep heeft ingesteld nadat twee weken waren verstreken nadat het college de ingebrekestelling had ontvangen, voldoet het beroep aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb.
Gevolgen
11. Omdat het beroep aan de vereisten voldoet en het college nog altijd niet op het bezwaar heeft beslist, verklaart de rechtbank het beroep van [eiser] gegrond. De rechtbank zal het college opdragen alsnog een beslissing op bezwaar te nemen.
12. Ter zitting hebben [eiser] en het college toegelicht dat, ondanks de voorgeschiedenis in het dossier, de onderlinge verstandverhouding vanaf januari 2025 is verbeterd. Het college houdt [eiser] periodiek op de hoogte van de voortgang van zijn dossiers. Daarbij heeft het college toegelicht dat het zich inspant om de door [eiser] verzochte informatie zo spoedig mogelijk te verkrijgen en met [eiser] te delen. Voordat het college definitief op het bezwaar van [eiser] gaat beslissen, stuurt het college een concept van een beslissing op bezwaar aan hem toe.
13. Omdat het college nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb een andere termijn bepalen.
14. Zoals op de zitting is besproken, voeren partijen nauw overleg over de totstandkoming van de beslissing op bezwaar. Gelet op de toelichtingen die partijen hebben gegeven, zal het college niet binnen een termijn van twee weken de met [eiser] besproken wijze van besluitvorming kunnen afdoen. Het verbinden van een dergelijke korte termijn is ook niet in het belang van [eiser]. De rechtbank acht het van belang dat het college in voldoende mate in de gelegenheid moet worden gesteld om de werkwijze te hanteren zoals dit met [eiser] is gecommuniceerd. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en zal daarom bepalen dat het college uiterlijk op 30 januari 2026 een beslissing op bezwaar volgens de wettelijk voorgeschreven wijze aan [eiser] bekend moet maken.
15. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom verbeurt als het de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door [eiser] betaalde griffierecht vergoeden. [eiser] heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar. Omdat [eiser] deze kosten heeft gemaakt in het kader van de behandeling van zijn bezwaar en niet voor dit beroep, komen deze kosten niet voor toekenning in aanmerking. Zoals ter zitting door het college is bevestigd, kan [eiser] bij het college een verzoek indienen voor de gemaakte proceskosten in bezwaar. Het college zal dan op zijn verzoek moeten beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het college op om uiterlijk 30 januari 2026 alsnog een beslissing op het bezwaar van [eiser] bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan [eiser] een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 187,- aan [eiser] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. van Heijningen, griffier en uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.