ECLI:NL:RBOVE:2025:6684

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
08.012979.25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet na verkeersincident

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 januari 2025 in Zwolle betrokken was bij een verkeersincident. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet. Tijdens de zitting op 4 november 2025 werd vastgesteld dat de verdachte, na een ruzie met het slachtoffer, met zijn auto achteruit op het slachtoffer is afgereden. Dit gebeurde op de Eekwal in Zwolle, waar de verdachte met een snelheid van 16 à 17 meter achteruit reed, terwijl het slachtoffer zich op het trottoir bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou raken, wat resulteerde in letsel aan de schouder, ribben en handen van het slachtoffer. De verdachte heeft na het incident de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij geen eerdere strafbare feiten had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.012979.25 (P)
Datum vonnis: 18 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats],

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1 primair: poging tot zware mishandeling door als bestuurder van een auto op
[slachtoffer] in te rijden;
feit 1 subsidiair: mishandeling van [slachtoffer];
feit 1 meer subsidiair: het veroorzaken van gevaar op de weg;
feit 2: het verlaten van de plaats van het ongeval terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] letsel was toegebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een voertuig (personenauto),
- accelererend, althans met verhoogde snelheid,
- (achteruit) op die [slachtoffer] is afgereden en/of ingereden en/of daarbij in de richting van die [slachtoffer] heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft aangereden, althans tegen die [slachtoffer] is gebotst,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2025 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld door
- als bestuurder van een voertuig (personenauto),
- accelererend, althans met verhoogde snelheid,
- (achteruit) op die [slachtoffer] af te rijden en/of in te rijden en/of daarbij in de richting van die [slachtoffer] te sturen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] aan te rijden, althans tegen die [slachtoffer] botsen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2025 te Zwolle als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Eekwal, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90) de snelheid van de door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
in strijd met artikel 10 RVV90 niet over de rijbaan heeft gereden en/of is blijven rijden, maar gedeeltelijk over het trottoir heeft gereden en/of (op het trottoir) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Zwolle op/aan de Eekwal, op of omstreeks 10 januari 2025 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer]. De raadsman heeft in dit kader gewezen op de omstandigheden dat verdachte met een relatief lage snelheid heeft gereden, dat hij met een relatief kleine auto reed en dat het letsel van aangever beperkt is gebleven.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde verlaten van de plaats van het ongeval heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van devolgende feiten.
Op 10 januari 2025 reed verdachte in een blauwe personenauto, merk Volkswagen, over de Eekwal in Zwolle. Aangever [slachtoffer] liep op straat en zijn witte bestelbus stond geparkeerd in de bocht. Verdachte is een stukje verder gereden en uit zijn auto gestapt. Vervolgens is op straat een ruzie tussen verdachte en aangever ontstaan. Verdachte is daarna weer in zijn auto gestapt en aangever liep over het trottoir terug naar zijn bestelbus. Op dat moment is verdachte, accelererend, achteruit op aangever afgereden. Verdachte heeft, grotendeels rijdend over het trottoir, met zijn auto een afstand van 16 à 17 meter afgelegd, heeft in de richting van aangever gestuurd en verdachte heeft aangever vervolgens met zijn auto geraakt. Daardoor is aangever ten val gekomen. Hierna is verdachte weggereden.
Opzet
Voor bewezenverklaring van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet komen vast te staan dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van zijn handelwijze aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op het moment dat hij het gaspedaal intrapte, accelereerde en achteruit reed, wist dat aangever zich aan de achterzijde van zijn auto bevond.
Dit volgt uit de beelden van het incident die door de politie zijn omschreven. Hierop is te zien dat verdachte, voordat hij het portier van zijn auto opende, aangever bleef aankijken terwijl aangever zich op dat moment achter de auto bevond. Dit volgt ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij op aangever wilde afrijden om hem bang te maken.
Het over een afstand van 16 à 17 meter met een personenauto accelererend achteruit op een persoon afrijden, en daarbij in de richting van die persoon sturen, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat die persoon daarbij zal worden geraakt en dat die persoon als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Verdachte heeft door zijn handelen deze kans bewust aanvaard. Bij het achteruitrijden heeft verdachte zich dus schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad wordt dan ook verworpen.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer].
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij na het ongeval is weggereden. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bij dit ongeval letsel aan [slachtoffer] was toegebracht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 januari 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een voertuig (personenauto), accelererend, achteruit op die [slachtoffer] is afgereden en ingereden en daarbij in de richting van die [slachtoffer] heeft gestuurd en vervolgens die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Zwolle aan de Eekwal, op 10 januari 2025 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer] letsel was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 juncto 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, bij een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, dan wel, subsidiair, voor de duur van 18 maanden.
De raadsman heeft daarbij gewezen op de nog jonge leeftijd van verdachte, zijn vrijwel blanco strafblad en het feit dat de reclassering het recidiverisico laag inschat. Ook heeft de raadsman gewezen op het feit dat de schade van aangever door de verzekeraar is vergoed.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door na een verkeersruzie met zijn auto achteruit op [slachtoffer] in te rijden. Hierdoor is [slachtoffer] ten val gekomen en heeft hij pijn aan zijn schouder, ribben en benen opgelopen, en licht letsel aan zijn handen. Verdachte is vervolgens na het ongeval doorgereden. Dat het letsel beperkt is gebleven is niet aan verdachte te danken. Het had veel erger kunnen aflopen.
Een dergelijk ernstig feit en laakbaar handelen rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de strafoplegging echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsadvies van 15 oktober 2025. Hierin staat dat verdachte in de periode rondom de bewezenverklaarde feiten veel spanning en stress ervoer omdat zijn relatie was verbroken en hij geen werk kon vinden. Mogelijk heeft de verhoogde stress ervoor gezorgd dat hij de gevolgen onvoldoende overzag en sneller geïrriteerd was. Bij verdachte zijn verder geen problemen op leefgebieden geconstateerd. Hij heeft zijn leven goed op orde, zijn familie is een beschermende factor en het recidiverisico wordt laag ingeschat. De reclassering adviseert daarom om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vindt het verder niet wenselijk om een gevangenisstraf op te leggen omdat dit een negatieve invloed op de stabiele leefsituatie van verdachte zal hebben en recidiveverhogend kan zijn.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 juni 2025. Hieruit blijkt dat aan verdachte bij strafbeschikking van 11 april 2025 een geldboete van € 300,00 is opgelegd wegens een bedreiging, maar dat hij verder nooit met politie of justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank rekening met deze straf.
Gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf en andere strafmodaliteit op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren (te vervangen door 120 dagen hechtenis als hij deze niet naar behoren uitvoert), en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d Sr en artikel 179 WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2 het misdrijf:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en
mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025015101. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
1. Het proces-verbaal aangifte van 10 januari 2025, pagina’s 23 en 24, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring:
Op 10 januari 2025 omstreeks 19:15 uur liep ik naar mijn bus. Ik voelde opeens een hard voorwerp tegen mij aankomen. Ik hoorde glas op de grond vallen. Daarna viel ik op de grond. Ik hoorde een geluid van een auto. Ik voelde veel pijn aan mijn ribben en schouder. Ik had ook pijn aan mijn handen en benen. Ik zag dat mijn handen aan het bloeden waren.
Ik hoorde later van getuigen dat er een auto tegen mijn aangereden was en daarna was weggereden.
2. Het proces-verbaal bevindingen van 11 januari 2025, pagina’s 32 tot en met 34, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:

Ik zag dat de bestuurder van de donkere kleine auto, bestuurder 2, bestuurder 1 bleef aankijken en ondertussen zijn auto deur opende. Ik zag dat hij vervolgens in zijn auto stapte. Ik zag dat bestuurder 1 via het trottoir richting zijn bestelbus liep. Ik zag dat bestuurder 2 vervolgens zijn auto achteruit reed. Ik zag dat dit met een flinke snelheid ging. Ik zag dat de auto vervolgens een kleine stuurbeweging maakte waardoor de rechter twee wielen op het trottoir reden en de linker twee wielen nog net op het randje van de weg aan de straatkant van het trottoir. Ik zag dat bestuurder (de rechtbank leest hier 1) ter hoogte van het huis met het spandoek liep, half om keek en vervolgens geraakt werd door de auto. Ik zag dat bestuurder 1 daardoor op de grond viel en nog een stuk verder rolde. Ik zag dat de kleine donkere auto vervolgens met hoge snelheid vooruit reed en (…) uit beeld verdween.

3. Het proces-verbaal FO verkeer, Onderzoek videobeelden, pagina’s 57 tot en met 68, inhoudende het relaas van [verbalisant 2];
Enige tijd nadat verdachte weer ingestapt was, is op de beelden zichtbaar dat de Volkswagen
achterwaarts begint te rijden. Het voertuig trekt daarbij vrij vloeiend op, zonder zichtbaar te horten of te stoten. (…) Te zien is dat tijdens het achterwaarts rijden het voertuig een
sturende beweging maakt, waarbij het eerst richting de rijbaan beweegt en daarna terug beweegt om grotendeels op het trottoir te gaan rijden. Te zien is dat de andere persoon vervolgens ter hoogte van het pand op perceel 28 van de Eekwal aangereden wordt, waarna de Volkswagen direct voor het aldaar aangebrachte zebrapad stopt en daarna voorwaarts wegrijdt. (…) Als het videobestand bekeken wordt (…) is te zien dat tussen het moment dat het voertuig achterwaarts begint te rijden en het moment van de botsing 3 seconden zit. De bestuurder van de Volkswagen legde de afstand van 16 à 17 meter in zo'n 4,4 seconde af, waarbij hij vanuit stilstand achterwaarts optrok en weer tot stilstand remde. (…) Uit onderzoek bleek dat alleen bij forse acceleratie en een forse remming het mogelijk was om rond de 4,5 seconde de testafstand van 17 meter af te leggen.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting 4 november 2025, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 10 januari 2025 in Zwolle met mijn auto op [slachtoffer] afgereden. Ik wilde hem bang maken.
Ik ben na het ongeval weggereden.