ECLI:NL:RBOVE:2025:6742

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
08/145941-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer in de periode van 12 april 2023 tot en met 14 juni 2023. De verdachte heeft, ondanks eerdere stopgesprekken met de politie, het slachtoffer herhaaldelijk gebeld en berichten gestuurd met het doel haar te dwingen tot contact en haar vrees aan te jagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank heeft enkele onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen verklaard. De rechtbank heeft de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit vastgesteld op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 140 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte sinds het delict opnieuw contact met het slachtoffer heeft gezocht. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters I. Piksen, E. Venekatte en A.M.G. Ellenbroek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/145941-23 (P)
Datum vonnis: 18 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 2 maart 2023 tot en met 14 juni 2023 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft gestalkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 maart 2023 tot en met 14 juni 22023 te Enschede, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig, althans één of meermalen (met verschillende pre-paidnummers anoniem en/of met zijn eigen telefoonnummer) te bellen met die [slachtoffer] en/of de kinderen/ouders van die [slachtoffer] en/of naar de werkgever die [slachtoffer] en/of (vervolgens) de voicemail van die
[slachtoffer] en/of de kinderen/ouders van die [slachtoffer] in te spreken en/of
- veelvuldig, althans één of meermalen (met verschillende pre-paidnummes en/of zijn eigen telefoonnummer) berichten te sturen naar die [slachtoffer] en/of de kinderen/ouders van die
[slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde belaging in de periode van 12 april 2023 tot en met 14 juni 2023 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, behoudens de periode van 2 maart 2023 tot en met 11 april 2023 en de gedraging dat verdachte zou hebben gebeld naar de werkgever van [slachtoffer].
Nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv) [1]
. De bewijsmiddelen zijn:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 15 juni 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte (pagina’s 101 – 106);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 april 2023 (pagina’s 17 - 22);
het aanvullend proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 21 juni 2023, (pagina’s 2 – 4);
het aanvullend proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 22 juni 2023, (pagina’s 6 – 12);
het aanvullend proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 13 mei 2024, (pagina’s 2 – 21).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 april 2023 tot en met 14 juni 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig met verschillende pre-paidnummers anoniem en met zijn eigen telefoonnummer te bellen met die [slachtoffer] en de kinderen/ouders van die [slachtoffer] en de voicemail van die
[slachtoffer] en de kinderen/ouders van die [slachtoffer] in te spreken en
- veelvuldig met verschillende pre-paidnummers en zijn eigen telefoonnummer berichten te sturen naar die [slachtoffer] en de kinderen/ouders van die [slachtoffer] met het oogmerk die
[slachtoffer], te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: belaging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 170 uren subsidiair 85 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod te worden verbonden met [slachtoffer] en dat contactverbod dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk. De raadsman kan zich vinden in het gevorderde contactverbod als bijzondere voorwaarde, maar niet in de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
-
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft, nadat zijn relatie met [slachtoffer] door haar was beëindigd, haar twee maanden stelselmatig en op allerlei manieren lastig gevallen. Twee door de politie gevoerde stopgesprekken met verdachte hebben hem er niet van weerhouden om [slachtoffer] met meer dan twintig verschillende telefoonnummers te overspoelen met oproepen en (voicemail)berichten. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte ondanks de stopgesprekken voortdurend en doelbewust contact is blijven zoeken. Zo blijkt uit een voicemailbericht van 27 april 2023 dat een aangifte verdachte niets interesseert en zegt hij op 30 april 2023 ‘
ik stap gewoon op de trein en dan arresteren ze me maar, het interesseert me helemaal niks (…)’.
De inhoud van de berichten hebben over het algemeen een dwingend en dreigend karakter, niet alleen bedoeld om aangeefster te dwingen tot contact maar ook om haar vrees aan te jagen door te dreigen haar op te komen zoeken en belastende informatie over haar te verspreiden. Verdachte schuwde daarnaast niet om [slachtoffer] bij haar familie in een kwaad daglicht te stellen.
Belaging is een ernstig feit en verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en geen respect getoond voor haar grenzen. [slachtoffer] heeft ook tegenover de politie verklaard dat zij erg angstig werd door de gedragingen van verdachte en dat zij veel last heeft gehad van zijn gedrag.
-
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 6 oktober 2025 en weegt die in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging. Uit de documentatie blijkt immers dat verdachte in het verleden meermaals voor een gewelddelict in de relationele sfeer is veroordeeld, waaronder ook vier keer voor belaging.
Uit het opgemaakte reclasseringsadvies van 29 augustus 2024 komt naar voren dat het (delict)gedrag van verdachte vraagtekens oproept wat betreft het psychosociaal functioneren van verdachte. Verdachte voelt zich benadeeld en oneerlijk behandeld. Hij neemt deels verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, maar wijt het delictgedrag (ook) aan het gedrag van aangeefster en aan heftige gebeurtenissen in zijn leven. De reclassering ziet risico’s op het gebied van relaties omdat verdachte een bepaald beeld heeft van hoe een relatie eruit moet zien. Heeft zijn partner niet hetzelfde beeld, dan kan dit communicatieproblemen tot gevolg hebben. Volgens de reclassering heeft ook de standvastigheid van verdachte een rol gespeeld bij de delictpleging. Op alle andere leefgebieden heeft verdachte zijn leven op orde.
De reclassering kan de motivatie voor gedragsverandering en hulpverlening niet inschatten. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verder adviseert de reclassering ter bescherming van aangeefster een contactverbod op te leggen.
-
Overschrijding van de redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Verdachte is in de onderhavige zaak op 14 juni 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 14 juni 2023 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 29 maanden. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, is sprake van een overschrijding van vijf maanden. Deze overschrijding is niet is toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank zal de overschrijding compenseren door vermindering van de op te leggen straf.
-
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, mede gelet op het delictverleden van verdachte, de vrees dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan belaging. De rechtbank weegt daarbij mee dat ook op de terechtzitting naar voren is gekomen dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen grotendeels buiten zichzelf legt.
Gelet daarop zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank zou voor het bewezenverklaarde feit en zonder overschrijding van de redelijke termijn aan verdachte een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis hebben opgelegd. Die op te leggen taakstraf zou lager zijn dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank een langere voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal geen contactverbod ten behoeve van aangeefster [slachtoffer] opleggen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bewezenverklaarde ruim tweeënhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden en er geen aanwijzingen zijn waaruit volgt dat verdachte sindsdien (opnieuw) contact heeft opgenomen, heeft gezocht of heeft gehad met [slachtoffer]. Een contactverbod is daarom niet opportuun. Dat de rechtbank dit contactverbod niet oplegt is vanzelfsprekend geen vrijbrief voor verdachte om opnieuw contact met [slachtoffer] te zoeken.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: belaging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Piksen, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023094939. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar digitaal genummerde pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.