ECLI:NL:RBOVE:2025:6803

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
08.179021.25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor openlijke geweldpleging in vereniging

Op 24 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 39-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, vanwege openlijke geweldpleging in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 juni 2025 in Kampen, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook een actieve rol heeft gespeeld in het geweld. Tijdens de zitting op 10 november 2025 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, en de verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet betrokken was bij het ernstige geweld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, wat heeft geleid tot de veroordeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstig letsel heeft opgelopen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 4.461,00 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.179021.25 (P)
Datum vonnis: 24 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door mr. L.M.F. Aarts is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 22 september 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: al dan niet samen met anderen in het openbaar geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2025 te Kampen,
openlijk, te weten op/aan de Oudestraat (in het uitgaansgebied van
Kampen), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer]
welk in vereniging gepleegde geweld bestond uit
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd, althans op/tegen het
lichaam, van die voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen
en/of
- (terwijl die voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) meermalen,
althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd
en/of tegen/in het gezicht, althans op/tegen het lichaam, van die
voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat verdachte niet betrokken was bij het ernstige geweld, zoals ten laste is gelegd onder het tweede gedachtestreepje. Verdachte dient van dat onderdeel partieel te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende bewijsmiddelen [1]
Op zondag 8 juni 2025 werd bij de politie melding gemaakt van een vechtpartij in het centrum van Kampen. Het dossier bevat camerabeelden van deze vechtpartij. Ter zitting is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten zichzelf herkennen op de camerabeelden. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de man met de zwarte gympen met de witte zolen medeverdachte [medeverdachte 1] is. De man met de witte gympen is medeverdachte [medeverdachte 2] . De in het zwart geklede man met capuchon is verdachte. [2] Uit het dossier blijkt verder dat de man met het blonde haar [slachtoffer] is. [3]
De politie heeft de camerabeelden als volgt beschreven.
Omstreeks 00:43:42 uur praat een groepje mannen met elkaar. Omstreeks 00:43.47 uur gaf één van de mannen uit de groep
(rb: [medeverdachte 1] )een andere man, met een bos lang blond haar, een duw. De man die de man met het blonde haar een duw gaf, droeg zwarte gympen met witte zolen. De man met het blonde haar reageerde hierop door terug te slaan. Een andere man in de groep
(rb: [medeverdachte 2] )deze man droeg witte gympen, begon de man ook te slaan. Hij sloeg de man in de richting van het hoofd en raakte hem. De man met de witte gympen
(rb: [medeverdachte 2] )en de man met de zwarte gympen met witte zolen
(rb: [medeverdachte 1] )proberen de blonde man tegen het hoofd te raken door flinke vuistslagen uit te delen. De verbalisant zag dat ze hun arm ver achteruit haalden en dan weer met volle kracht vooruit stoten en dat beide mannen de man met het blonde haar tegen het hoofd raakten. De man met de blonde haren raakte uit evenwicht en de derde man uit de groep
(rb: verdachte)begon de blonde man te duwen. De verbalisant zag dat de drie mannen doorgingen met slaan en duwen en dat de man met de zwarte gympen en de witte zolen
(rb: [medeverdachte 1] )de man met het blonde haar achterover trok. De man met het blonde haar verloor daardoor zijn evenwicht en viel op de grond. De mannen met de witte gympen en de zwarte gympen met witte zolen
(rb: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) begonnen gelijk naar de man te trappen toen hij op de grond lag. De verbalisant zag dat ze met kracht uithaalden en dat ze de man in de buik en op de rug raakten. De man met de zwarte gympen
(rb: [medeverdachte 1] )haalde uit naar het hoofd van de blonde man en raakte hem hard. Hij stond daarna vlak naast het hoofd van de blonde man en trok zijn linkerbeen flink omhoog en liet deze met kracht neer komen op het hoofd/nek van de blonde man. Hierna probeerde de man met de witte gympen
(rb: [medeverdachte 2] )hem daar weg te krijgen. De man met de zwarte gympen met witte zool
(rb: [medeverdachte 1] )lukte het nog een keer om op het hoofd/nek van de blonde man te trappen. Daarna lukt het de man met de witte gympen
(rb: [medeverdachte 2] )om de man met de zwarte gympen met witte zool
(rb: [medeverdachte 1] )even uit de buurt van de blonde man te krijgen. De man met de zwarte gympen met witte zool
(rb: [medeverdachte 1] )ging daarna weer terug naar de blonde man. Voordat het de blonde man is gelukt om overeind te komen, kreeg hij een harde schop tegen het hoofd van de man met de zwarte gympen met witte zool
(rb: [medeverdachte 1] ). Hierdoor kwam de blonde man weer languit op straat te liggen. Omstreeks 00:44:34 uur pakte de man met de witte gympen
(rb: [medeverdachte 2] )de man met de zwarte gympen met witte zool
(rb: [medeverdachte 1] )bij de jas en nam hem mee in de richting van de Karpersteeg. De man met de capuchon
(rb: verdachte)liep voor hun uit naar de steeg. Omstreeks 00:44:43 verdwenen de mannen uit beeld en probeerde de blonde man moeizaam overeind te komen, maar viel daarbij weer een paar keer languit op straat. Omstreeks 00:44:47 uur, het moment dat de blonde man weer viel, kwam de man met de zwarte gympen en de witte zolen
(rb: [medeverdachte 1] )weer in beeld en liep met verhoogde snelheid op de blonde man af. De verbalisant zag dat de man met zijn linkerbeen flink uithaalde en hard tegen het hoofd van de blonde man schopte. De man verdween omstreeks 00:44:52 uur weer uit beeld en de blonde man probeerde hierna weer op te staan. Hij viel weer neer en deed weer een poging om op te staan. Uiteindelijk kon de blonde man opstaan met hulp van omstanders. [4]
Verbalisanten troffen [slachtoffer] op de grond aan. Hij zat half tegen een pand aan en had zijn hoofd naar beneden gebogen. Zijn gezicht zat helemaal onder het bloed, er liep bloed uit zijn mond en zijn hoofd was opgezet. [slachtoffer] kon zijn ogen bijna niet open doen, mogelijk door de zwellingen. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met verdachte, en een vriend van verdachte was en dat degene, die op de beelden te zien is, die zo vaak tegen het hoofd van de man trapte, een vriend van verdachte is. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vond dat ‘het’ te ver ging en dat hij hem daarom wegduwde. Ook heeft hij bekend dat hij het slachtoffer ‘rake klappen’ heeft gegeven. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 8 juni 2025 op de Oudestraat in Kampen zag dat een groepje van minimaal drie personen aan het vechten waren. Ze waren eerst aan het duwen en er werd met vuisten geslagen. De persoon viel op de grond, was machteloos en kon geen weerstand bieden. De man werd vijf tot tien keer tegen het hoofd geschopt. [7]
Getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij op de Oudestraat drie of vier personen zag duwen en trekken, dat iemand op de grond viel, dat twee personen vervolgens op hem aan het intrappen waren en dat hij zeker weet dat er tegen het hoofd en de rug is geschopt. Hij schat dat er tussen de vijftien tot vijfentwintig keer is getrapt, waarvan vier of vijf keer tegen het hoofd. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard – nadat hij de beelden van de binnenstad in Kampen heeft gezien – dat hij samen met de twee medeverdachten was, dat hij zag dat er klappen uitgedeeld werden en hij er naar toe liep en dat hij op een gegeven moment weer wegliep omdat het niet lukte om ze te laten stoppen. Ook heeft hij verklaard dat het klopt dat hij een hand uitsteekt naar het slachtoffer en niet naar de medeverdachten. [9]
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat een veroordeling ter zake van ‘in vereniging geweld plegen’ in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is als een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Uit het dossier en uit wat op de terechtzitting is besproken volgt dat verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] is tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en daarna tegen zijn hoofd en lichaam getrapt terwijl hij op de grond lag. Verdachte was hierbij niet slechts een omstander, maar heeft een actief aandeel gehad in het gepleegde geweld. Hij is bij de vechtpartij blijven staan en heeft in dat gevecht ook een geweldshandeling verricht tegen [slachtoffer] door hem te duwen. Mede door dit duwen is [slachtoffer] ten val gekomen, waarna het verdere geweld heeft plaatsgevonden. Uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij die ter zitting namens [slachtoffer] is gegeven, blijkt ook dat [slachtoffer] zijn belagers als een drie-eenheid heeft gezien.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, ook opzet heeft gehad op de geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat geldt ook voor het schoppen van [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag. Het tegen [slachtoffer] gepleegde openlijke geweld onder het eerste gedachte streepje (slaan/stompen), vormt de aanloop naar het gepleegde geweld onder het tweede gedachtestreepje (schoppen/trappen). Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank geen afzonderlijke momenten.
Daarmee is het verweer van de raadsman verworpen en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , zoals ten laste is gelegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2025 te Kampen, openlijk, te weten aan de Oudestraat (in het uitgaansgebied van Kampen), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk in vereniging gepleegde geweld bestond uit
- meermalen tegen het hoofd van die voornoemde [slachtoffer] stompen en
- (terwijl die voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht, van die voornoemde [slachtoffer] trappen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op te leggen, met daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich met zijn twee mededaders schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Daarbij is [slachtoffer] op een uitgaansavond midden in het centrum van Kampen meermalen tegen zijn hoofd geslagen. Hierdoor is [slachtoffer] ten val gekomen. Terwijl hij weerloos op de grond lag hebben de mededaders van verdachte [slachtoffer] tegen zijn lichaam en – meermalen met kracht – tegen het hoofd getrapt. Verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer] vervolgens op straat liggend achtergelaten. De politie trof hem even later alleen, met een bebloed en gezwollen gezicht, op straat aan, waarna hij met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf hiervan nog lang de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast zorgt een dergelijk feit voor maatschappelijke onrust en versterkt het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name nu het geweld van verdachte tijdens het uitgaan en op straat heeft plaatsgevonden waar meerdere omstanders getuige van zijn geweest. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 september 2025. Het strafblad beslaat 21 pagina’s en daaruit blijkt onder meer dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld, dit weegt in zijn nadeel.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies over verdachte van 20 oktober 2025 van Reclassering Nederland. De reclassering beschrijft dat verdachte met enige regelmaat met justitie in aanraking kwam en er verscheidene interventies zijn ingezet gaandeweg de jaren. Er bestaat een zorgelijk beeld. In het voorjaar van 2020 heeft verdachte zich in [plaats] gevestigd en heeft hij vrijwillig hulp gezocht bij [instelling] (outreachende begeleiding). Hij had destijds een schorsingstoezicht opgelegd gekregen, maar wilde hier niet aan meewerken. Een vordering opheffing schorsing werd afgewezen, waarna invulling werd gegeven aan een meldplicht. Verdachte heeft zich daaraan wel gehouden. Hij wilde echter nog steeds geen verdere zorg en/of behandeling. [instelling] is tot op heden betrokken maar krijgt hem lastig in beeld. Volgens het Zorg- en Veiligheidshuis IJsselland is sprake van overlast rondom de woning van verdachte. In november 2024 is een bestuurlijke gedragsaanwijzing opgelegd door de gemeente. Vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis Overijssel wordt de wens uitgesproken om toe te werken naar een ISD-maatregel. Het delictgedrag van verdachte neemt echter niet toe en hij is geschorst van zijn preventieve hechtenis. Hierbij heeft hij als bijzondere voorwaarden het meewerken aan de begeleiding van [instelling] en een meldplicht opgelegd gekregen. Verdachte houdt zich hieraan. De reclassering adviseert om deze reden dan ook een kortdurend toezicht met begeleiding van [instelling].
De straf of maatregel
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Vanwege de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen. Gezien hetgeen hiervoor is beschreven zal deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur, zodat verdachte niet in herhaling valt. De rechtbank houdt verder rekening met de kleinere rol van verdachte ten opzichte van de medeverdachten bij het gepleegde openlijke geweld en betrekt bij bepaling van de straf dat de huidige schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte positief is verlopen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 4.461,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Daggeldvergoeding ziekenhuis € 76,00;
- Eigen risico € 385,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,00 gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gelet op de rol van verdachte en daarmee het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het letsel van de benadeelde, toewijsbaar is tot een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige bedrag dient de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het ontbreken van een causaal verband tussen de schade en de handelingen van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat hij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank passeert het verweer van de raadsman dat geen causaal verband bestaat tussen de handelingen van verdachte en de schade. De rechtbank stelt in dat verband vast dat de schade door groepsgeweld is ontstaan en dat verdachte op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk is.
Materiële schade
De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 461,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 24 november 2025, zijnde de datum van dit vonnis.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden: hij heeft lichamelijk letsel opgelopen door het tegen hem gepleegde openlijke geweld. Hij is meerdere keren tegen het hoofd geschopt, wat heeft geleid tot onder andere hoofdletsel, een breuk van de onderkant van de linker oogkas en gedeeltelijke loslating van de slijmvliesplooi aan de onderzijde en binnenkant van de onderlip. Kort na het geweldsincident had hij een zichtbaar opgezwollen en bebloed gezicht en tot op heden is het onduidelijk of sprake zal zijn van blijvend letsel aan het oog. Vijf maanden na het feit ervaart hij nog steeds dagelijks lichamelijke klachten. Daarnaast denkt hij dagelijks aan het incident en heeft hij last van slaapproblemen en angstklachten, waarvoor hij nog professionele hulp zal zoeken. De rechtbank ziet in deze onderbouwing aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2025. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen.
Nu de schade van de benadeelde is veroorzaakt door een groep van drie personen waar verdachte deel van uitmaakte en de kans op het toebrengen van schade verdachte en zijn medeverdachten niet heeft weerhouden van hun gedragingen in dit groepsverband, zijn verdachte en zijn medeverdachten ingevolge artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk. Zij moeten onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding bijdragen.
Het gevorderde bedrag zal dan ook geheel worden toegewezen, met dien verstande dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is, maar verdachte van zijn betalingsverplichting wordt bevrijd als en voor zover door een ander of anderen is betaald.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 54 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
75 (vijfenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich blijft melden bij de reclassering Zwolle, de meldplicht is al gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 4.461,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2025 over een bedrag van € 4.000,00 respectievelijk vanaf 24 november 2025 over een bedrag van € 461,00), met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.461,00, (zegge: vierduizend vierhonderdeenenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2025 over een bedrag van € 4.000,00 respectievelijk vanaf 24 november 2025 over een bedrag van € 461,00 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 54 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Metgod, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025266314. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2025 (pagina 75, alinea 6).
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2025 (pagina’s 68 en 69)
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2025 (pagina 79).
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 12 juni 2025 (pagina’s 161 tot en met 163).
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 juni 2025 (pagina 120).
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 11 juni 2025 (pagina 123).
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.