ECLI:NL:RBOVE:2025:6813

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
84.165759.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon wegens overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Besluit risico's zware ongevallen

Op 24 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet en het Besluit risico's zware ongevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2022 in [plaats] als exploitant van een inrichting niet alle noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen. Dit leidde tot een explosieve atmosfeer tijdens het lossen van halffabricaten vanuit een Intermediate Bulk Container (IBC) in mengtank 218.2-5, wat resulteerde in een ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan meerdere overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder het niet beoordelen van de gevaren van explosieve atmosferen en het niet treffen van doeltreffende maatregelen om deze te voorkomen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 100.000, waarvan € 50.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de materiële schade die de verdachte had geleden als gevolg van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.165759.23 (P)
Datum vonnis: 24 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte, [naam 1], en de raadsvrouw van verdachte, mr. M. van der Linden, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 april 2022 in [plaats] als degene die een inrichting dreef waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 van toepassing was en/of als werkgever opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken door niet te voldoen aan verschillende voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en daarmee samenhangende wet- en regelgeving.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij, op 12 april 2022 te [plaats], althans in Nederland,
als degene die een inrichting aan de [adres] te [plaats] dreef, waarop
het Besluit risico’ s zware ongevallen 2015 van toepassing was,
al dan niet opzettelijk,
als exploitant en/of als werkgever, niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig
zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke
gezondheid en het milieu te beperken,
immers,
heeft zij in strijd met artikel 3.5.c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die
konden voortvloeien, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie,
bedoeld in artikel 5 van Arbeidsomstandighedenwet, bij het lossen van
halffabricaten vanuit IBC's in mengtank 218.2-5 via een open mangat, in ruimte 218,
niet voor de aanvang van de arbeid in hun geheel beoordeeld en schriftelijk
vastgelegd in het explosieveiligheidsdocument (zie ook zaaksdossier 1 pag. 000050 -
000055);
en/of
heeft zij in strijd met artikel 3.5d, eerste lid en tweede lid, onder a,
Arbeidsomstandighedenbesluit, geen doeltreffende maatregelen genomen om het
ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats, te weten: 'splash filling'
bij het lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, in ruimte 218, te voorkomen en/of te
beperken en het niet nemen van maatregelen die op basis van de stand van de
techniek gangbaar zijn om het ontstaan van deze explosieve atmosferen, alsmede
de ontsteking hiervan als gevolg van elektrostatische ontlading te verminderen (zie
ook zaaksdossier 1, pag. 000061 - 000064);
en/of
heeft zij in strijd met artikel 3.5e, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
in een gevarenzone, op een plaats waar explosiegevaar heerst, in ruimte 218 bij het
lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, de daarbij vrijkomende dampen, die bij
explosiegevaar kunnen ontstaan, niet op passende wijze afgevoerd en/of
onschadelijk gemaakt (zie ook zaaksdossier 1, pag. 000064-000072);
en/of
heeft zij geen zorg gedragen voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid
voor zware ongevallen, welke werd uitgevoerd met een veiligheidsbeheerssysteem
dat voldeed aan de elementen onder b, genoemd in bijlage III van de Richtlijn
2012/18/EU, te weten:
- element ii) de identificatie en beoordeling van de gevaren van zware ongevallen —
aanneming en toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de
gevaren van zware ongevallen die zich bij normale of abnormale werking kunnen
voordoen, in voorkomend geval met inbegrip van in onder aanneming verrichte
activiteiten, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die
ongevallen;
en/of
- element iii) de controle op de exploitatie — aanneming en toepassing van
procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het
onderhoud, van de installatie, de processen en de apparatuur, en voor het
alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare
informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met
het oog op de vermindering van het risico op systeemfalen; beheer en controle van
de risico's die samenhangen met verouderende apparatuur die geïnstalleerd is in de
inrichting en corrosie; inventarisatie van de apparatuur in de inrichting, strategie en
methodologie voor het houden van toezicht op en de controle van de staat van de
apparatuur; passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen;
immers heeft zij,
- in de procedures en instructies voor het produceren van oplos- en
reinigingsmiddelen niet beschreven op welke wijze het lossen van halffabricaten
vanuit IBC's in mengtank 218.2-5, via een open mangat in ruimte 218, moet
plaatsvinden ten behoeve van een veilige werking (element ii, zie ook pag.
000075-000087: Zaaksdossier 2);
en/of
- geen schriftelijke instructies verstrekt voor de werkzaamheden in ruimte 218 met
betrekking tot de uitvoering van de arbeid in verband met explosieve atmosferen,
ondanks dat in het explosieveiligheidsdocument de noodzaak is bepaald om op
grond van artikel 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze schriftelijke
instructies te verstrekken (element iii, zie ook pag. 000088-000097: Zaaksdossier 3).

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig is ten aanzien van de volgende (deel)verwijten.
Verdachte wordt verweten dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 3.5d, eerste lid
entweede lid, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl het ten laste gelegde verwijt volgens de raadsvrouw niet op beide wetsartikelen gegrond kan worden. Een verwijt dat stoelt op beide wetsartikelen is daarmee innerlijk tegenstrijdig. Daarnaast is het verwijt zoals weergegeven op de tenlastelegging onvoldoende feitelijk, althans onduidelijk, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van artikel 3.5e, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verdachte verweten dat zij ‘
vrijkomende dampen diebijexplosiegevaar kunnen ontstaan’ niet op passende wijze heeft afgevoerd en/of onschadelijk heeft gemaakt. De formulering van dit verwijt is volgens de raadsvrouw tegenstrijdig aan het beweerdelijk geschonden voorschrift dan wel onbegrijpelijk, nu het beweerdelijk geschonden voorschrift ziet op het niet op passende wijze afvoeren en onschadelijk maken van in gevarenzones vrijkomende dampen die explosiegevaar kunnen
doenlaten ontstaan (oorzaak), terwijl in de formulering van de tenlastelegging wordt gedoeld op het gevolg. Daarnaast wordt naar het standpunt van de raadsvrouw onvoldoende gepreciseerd welk handelen van verdachte als ‘
niet passend’ wordt beschouwd, waarmee dit onderdeel van de tenlastelegging ook onvoldoende feitelijk dan wel onduidelijk is.
Tot slot is wat verdachte wordt verweten onder ‘
element ii (…) de procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen’ en ‘
de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen’door
‘niet [te hebben] beschreven op welke wijze het lossen van hallfabricaten (…) moet plaatsvinden ten behoeve van een veilige werking’ volgens de raadsvrouw innerlijk tegenstrijdig dan wel onbegrijpelijk. De feitelijke invulling van het verwijt heeft niks te maken met het onder element ii vereiste identificatie en beoordeling van de gevaren van zware ongevallen, aldus de raadsvrouw.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor de verdediging duidelijk is geweest waartegen zij zich heeft moeten verdedigen, gelet op de inhoud van de tenlastelegging, de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en in samenhang bezien. De dagvaarding is daarmee geldig.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Wat betreft de door de raadsvrouw bepleitte nietigheid met betrekking tot artikel 3.5d, eerste lid en tweede lid, onder a, is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde wetsartikelen elkaar niet inherent uitsluiten. Dit blijkt ook uit de tekst van artikel 3.5d, eerste lid (‘
Doeltreffende maatregelen zijn genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen’) en artikel 3.5d, tweede lid, eerste volzin (‘
Indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk niet mogelijk is…’) van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Beide wetsartikelen kunnen naast elkaar ten laste worden gelegd. Het is vervolgens aan de rechtbank om te oordelen of de in de tenlastelegging aan verdachte verweten feitelijke gedraging(en), voor zover deze bewezen zal (zullen) worden geacht, is (zijn) te kwalificeren als het strafbare feit verwoord in artikel 3.5d, eerste lid of artikel 3.5d, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Overigens, anders dan de verdediging heeft bepleit, acht de rechtbank de tenlastelegging ter zake dit onderdeel voldoende feitelijk en duidelijk. Gezien het door de verdachte gevoerde inhoudelijke verweer, heeft zij goed begrepen wat haar ter zake is ten laste gelegd en is zij door deze op dit punt mogelijk wat compacte tenlastelegging niet in haar verdediging geschaad.
Het beroep op nietigheid voor dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verworpen.
Daar waar de raadsvrouw nietigheid heeft bepleit ten aanzien van artikel 3.5e, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit, is de rechtbank het met de raadsvrouw eens dat de formulering van de tenlastelegging op het specifieke onderdeel ‘
vrijkomende dampen die bij explosiegevaar kunnen ontstaan’ niet overeenkomt met de tekst van artikel 3.5e, onder a, waarin staat vermeld ‘
vrijkomende (…) dampen (…) die explosiegevaar kunnen doen ontstaan’.De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de tekst van artikel 3.5e, onder a - waar in de tekst van de tenlastelegging naar wordt verwezen - de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de inhoud van de pleitnota van de raadsvrouw, voldoende duidelijk was voor de verdediging dat in de ten laste gelegde tekst werd bedoeld ‘
vrijkomende dampen die explosiegevaar kunnen doen ontstaan’. Daarmee is volgens de rechtbank voldoende duidelijk welk verwijt verdachte wordt gemaakt en waartegen zij zich heeft moeten verdedigen. Dit geldt tevens voor het standpunt van de raadsvrouw, inhoudende dat onvoldoende is gepreciseerd welk handelen van verdachte in dit kader als ‘
niet passend’ worden beschouwd.
Ook het beroep op nietigheid voor dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verworpen.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat wat verdachte ten laste is gelegd onder het een na laatste gedachtestreepje verwijzend naar element ii van Richtlijn 2012/18/EU (hierna: richtlijn) niet innerlijk tegenstrijdig dan wel onbegrijpelijk is. Ambtshalve overweegt de rechtbank het volgende over het ten laste gelegde onder de richtlijn.
In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat zij ‘
geen zorg [heeft] gedragen voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen, welke werd uitgevoerd met een veiligheidsbeheerssysteem dat voldeed aan de elementen onder b, genoemd in bijlage III van de Richtlijn 2012/18/EU.Vervolgens wordt op basis van element ii en element iii van bijlage III van deze richtlijn twee (deel)verwijten aan verdachte gemaakt, namelijk dat zij:
‘- in de procedures en instructies voor het produceren van oplos- en reinigingsmiddelen niet [heeft] beschreven op welke wijze het lossen van halffabricaten vanuit IBC's in mengtank 218.2-5, via een open mangat in ruimte 218, moet plaatsvinden ten behoeve van een veilige werking (…)
en/of
- geen schriftelijke instructies [heeft] verstrekt voor de werkzaamheden in ruimte 218 met betrekking tot de uitvoering van de arbeid in verband met explosieve atmosferen, ondanks dat in het explosieveiligheidsdocument de noodzaak is bepaald om op grond van artikel 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze schriftelijke instructies te verstrekken.’
Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van de Europese richtlijn verwerkt in de bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten betreffen dit de artikelen 3.5c tot en met 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het eerste (deel)verwijt op basis van element ii van bijlage III van de richtlijn is al zelfstandig ten laste gelegd op de dagvaarding als overtreding van artikel 3.5c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het tweede ten laste gelegde (deel)verwijt op basis van element iii van bijlage III van de richtlijn komt neer op overtreding van artikel 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit verwijt zal de rechtbank op grond van die bepaling nader bespreken en beoordelen. De richtlijn mist dan ook in zoverre zelfstandige betekenis. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor het zelfstandig overtreden van de richtlijn.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie voor het overig ten laste gelegde ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding [1]
Op 12 april 2022 heeft aan de [adres] te [plaats] een ongeval plaatsgevonden. Op dit adres is de onderneming [verdachte] B.V. (hierna: verdachte) gevestigd. Verdachte is een chemiebedrijf en houdt zich volgens het Uittreksel van de Kamer van Koophandel onder meer bezig met de productie van oplosmiddelen. Bij het maken van een oplos-/reinigingsmiddel in mengtank 218.2-5 heeft een medewerker van verdachte een Intermediate Bulk Container (hierna: IBC) met behulp van een heftruck omhoog getild, waarna een tweede medewerker een productslang heeft aangesloten op de IBC. Deze productslang is vervolgens via het mangat (
opening)in mengtank 218.2-5 gehangen. Na het openen van de afsluiter van de IBC is de vloeistof van de IBC de mengtank ingestroomd. Gedurende het lossen van de inhoud van de IBC naar de mengtank is op enig moment door getuigen een knal gehoord en een lichtflits gezien, waarna er brand is ontstaan. Bij de explosie en de daarop volgende brand zijn geen slachtoffers gevallen
. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde vanwege onvoldoende bewijs. Ook ontbreekt volgens de raadsvrouw het bewijs voor het opzet van verdachte, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte bewust zou hebben aanvaard dat zij niet alle nodige maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat door het ontbreken van de opzet van verdachte op het ten laste gelegde, hoogstens sprake kan zijn van een overtreding (artikel 2 van de Wet op de economische delicten) en niet meer van een misdrijf. Nu de overtredingsvariant gelet op het tijdsverloop inmiddels is verjaard (en daarmee het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is), zal het ontbreken van het opzet op zichzelf moeten leiden tot vrijspraak, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De ten laste gelegde verwijten
De rechtbank stelt allereerst voorop dat het onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) de directe oorzaak voor het ongeval niet met honderd procent zekerheid heeft kunnen achterhalen. Zowel verbalisanten van de NLA als een door verdachte ingesteld externe onderzoeker hebben geconcludeerd dat een explosieve atmosfeer is ontstaan door vrijkomende dampen als gevolg van het lossen van een IBC via een (op een kier) geopend mangat van mengtank 218.2-5. De directe oorzaak voor het ontsteken van deze explosieve atmosfeer is niet vast komen te staan. In het dossier wordt de mogelijkheid besproken dat bij het vullen van mengtank 218.2-5 een werkwijze is gehanteerd waarbij het risico tot elektrostatische ontlading kan optreden als gevolg van ‘splash filling’ [3] of de mogelijkheid van een defecte tl-armatuur, waarbij vonken of warme delen zijn neergekomen in de explosieve atmosfeer. [4]
Hoewel een mogelijke oorzaak voor de directe ontstekingsbron is besproken in het dossier en gedurende het verhandelde ter terechtzitting, heeft het onderzoek van de verbalisanten zich (vooral) gericht op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft kunnen plaatsvinden en of verdachte alle wettelijke maatregelen had getroffen die nodig waren om dergelijke zware ongevallen - zoals dat heeft plaatsgevonden op 12 april 2022 - te voorkomen. Op grond van dit onderzoek wordt verdachte een aantal verwijten gemaakt. De rechtbank zal deze verwijten en de daarvoor relevante feiten en omstandigheden één voor één beoordelen en daarover vervolgens een oordeel geven.
Artikel 3.5c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit
Verdachte wordt verweten dat zij de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico’s die daaruit kunnen voortvloeien bij het lossen van halffabricaten vanuit IBC's in mengtank 218.2-5 via een open mangat, in ruimte 218, niet voor de aanvang van de arbeid in hun geheel heeft beoordeeld en schriftelijk heeft vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument (hierna: EVD) in het kader van een risico-inventarisatie en
-evaluatie, bedoeld in artikel 5 van Arbeidsomstandighedenwet.
Feiten en omstandigheden
In het door verbalisanten ontvangen EVD van verdachte was vermeld dat chemische producten vanuit verpakking in mengtank 218.2-5 konden worden gebracht. Ook was vermeld dat het inwendige [
gedeelte] van de mengtanks, waaronder mengtank 218.2-5, een plaats is waar een explosieve atmosfeer gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig kan zijn. Daarom is de mengtank geclassificeerd als een zogenoemde ‘continue gevarenbron’ (zone 0 [5] ). De mangaten van de mengtanks zijn geclassificeerd als zogenoemde ‘continue bron’ en ingedeeld in ‘zonesoort 0’ met een lekdebiet van <1 gram per seconde (hierna: g/s). Volgens verbalisanten wordt een dergelijk lekdebiet in de regel toegekend aan afgedichte gevarenbronnen die incidenteel kunnen lekken. Een hoger lekdebiet van tussen de circa 1 g/s en de 10 g/s wordt volgens verbalisanten toegekend aan grotere bronnen waar op meer frequente wijze emissies kunnen optreden zoals bij normaal gesloten afsluiters of verlaadkoppelingen. Voor open dan wel continue gevarenbronnen zoals een open tank of vat wordt het lekdebiet situatieafhankelijk bepaald en niet meer indicatief, omdat het uitstromingsdebiet van een open, continue gevarenbron dermate groter kan zijn dan indicatief kan worden bepaald. [6]
Ook werden in het EVD maatregelen voorgesteld om gevarenzones te beperken. Ten aanzien van de mangaten voor de mengtanks werd geadviseerd om deze te herstellen door deze uit te lijnen en te voorzien van een dampdichte afdichtingsinrichting, deze zodanig af te sluiten dat het mangat alleen met gereedschap geopend kan worden en explosieveilige niveaumeters in de tanks te plaatsen zodat het niveau kan worden bepaald zonder de tank te openen. Met het nemen van deze voorgestelde maatregelen zou de zone-indeling voor de mangaten zich beperken tot zone 2. [7]
Op grond van voorgaande constateren verbalisanten dat:
- in het EVD bij het adviseren van technische maatregelen voor de mangaten, uitsluitend de situatie werd beschouwd van mangaten in een gesloten toestand;
- in het EVD niet nader was ingegaan op de situatie waarin het mangat zich in geopende stand bevond ten behoeve van het rechtstreeks lossen van (brandbare) halffabricaten in deze mengtanks, waaronder mengtank 218.2-5, en;
- voor het geopende mangat, een in werking zijnde gevarenbron, in het EVD de gevaren in verband met explosieve atmosferen niet waren beoordeeld en daarmee niet is geïnventariseerd tot welke classificatie deze gevarenbron en de afgeleide gevarenzone zou leiden.
Hierdoor is volgens verbalisanten voor deze gevarenbron niet bepaald met welk uitstromingsdebiet brandbare stoffen kunnen vrijkomen, met welke omvang en afmeting van de gevarenzone rondom de mengtank rekening moet worden gehouden en of er ontstekingsbronnen binnen deze gevarenzone actief kunnen worden. [8]
Getuige [getuige 1], KAMV-coördinator bij verdachte, heeft bevestigd dat in het EVD staat beschreven dat een receptuur vanaf de tankterp of vanuit verpakking in een van de mengtanks, waaronder mengtank 218.2-5, kan worden gebracht, maar dat deze activiteit niet in detail is uitgewerkt. Ook de gevarenbeschouwing van deze activiteit staat er volgens [getuige 1] niet in. Op de vraag van verbalisanten of het klopt dat de explosiegevaren van op deze wijze van vullen van mengtank 218.2-5 niet door verdachte zijn beschouwd, heeft [getuige 1] verklaard ‘
De ontstekingsbronnen zijn wel beschouwd’. Op de vraag of [getuige 1] kon laten zien hoe aan de hand van het lossen vanuit een IBC in mengtank 218.2-5 de zonering naar aanleiding van deze handeling is bepaald en welke potentiële ontstekingsbronnen zijn vastgesteld, heeft hij verklaard dat deze activiteit als ook geen enkele andere activiteit zo specifiek staat omschreven in het EVD. [9]
Op grond van voorgaande bevindingen stellen verbalisanten vast dat door verdachte werkzaamheden zijn uitgevoerd, namelijk het lossen van brandbare halffabricaten via een geopend mangat in mengtank 218.2-5, zonder dat voor aanvang van deze arbeid,
overeenkomstig het gestelde in artikel 3.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die daaruit kunnen voortvloeien in hun geheel zijn beoordeeld en schriftelijk zijn vastgelegd in het EVD. [10]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de vastgestelde bewijsmiddelen, neemt de rechtbank de conclusie van verbalisanten over. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet heeft voldaan aan datgene waar zij op grond van artikel 3.5c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit toe verplicht was. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het eerste ten laste gelegde (deel)verwijt heeft begaan.
Door de raadsvrouw is naar voren gebracht dat in het EVD mengtank 218.2-5 is beschouwd, de in dat kader relevante mangaten als zijnde gevarenbron zijn beschouwd en de van belang zijnde ontstekingsbronnen. Daarbij is volgens de raadsvrouw steeds uitgegaan van het ‘worst-case’-scenario, rekening houdende met een continue gevarenbron resulterend in gevarenzone 0. Nu van het slechtst denkbare scenario was uitgegaan, had de tenlastegelegde maatregel (het beschrijven van de gevaren en risico’s in verband met explosieve atmosferen bij het lossen van halffabricaten vanuit IBC's in mengtank 218.2-5 via een open mangat, in ruimte 218) een zwaar ongeval als op 12 april 2022 niet kunnen voorkomen. Daardoor ontbreekt volgens de raadsvrouw de vereiste causaliteit om ten aanzien van dit (deel)verwijt tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de raadsvrouw en overweegt dat het kwalificeren van de mangaten in gevarenzone 0 verdachte niet ontheft van de verplichting tot het inventariseren en schriftelijk omschrijven van individuele gevaren in verband met explosieve atmosferen en daaraan verbonden risico’s die kunnen voorkomen bij het lossen van hallfabricaten vanuit een IBC via een open mangat in een mengtank, zoals mengtank 218.2-5.
Artikel 3.5d, eerste lid en tweede lid, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit
Verdachte wordt verweten dat zij:
- geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats, te weten ‘splash filling’ bij het lossen van IBC’s in mengtank 218.2-5 te voorkomen (artikel 3.5, eerste lid Arbeidsomstandighedenbesluit) en;
- geen maatregelen heeft genomen die op basis van de techniek gangbaar zijn om het ontstaan van deze explosieve atmosferen, alsmede de ontsteking hiervan als gevolg van elektrostatische ontladingen te verminderen (artikel 3.5, tweede lid, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit).
Feiten en omstandigheden
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) heeft verklaard dat de slang die was gekoppeld aan de IBC en via het mangat in mengtank 218.2-5 was gehangen een lengte had van tussen 1,0 en 1,20 meter. [11] Uit het overzicht ‘slangenlijst 2021’ is gebleken dat de slang een lengte had van circa 1 meter. [12] Verbalisanten hebben op basis van een foto van het plaats-delict vastgesteld dat het uiteinde van de vulslang, die via het mangat in de mengtank is gehangen, niet ver voorbij de opening van het mangat heeft kunnen hangen. [13]
[getuige 2] heeft op de vraag of mengtank 218.2-5 leeg stond of dat zich daar al vloeistof in bevond, verklaard dat de tank leeg was. [14] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat op het moment dat het mis ging ongeveer 500 liter van de 1000 liter in de IBC naar mengtank 218.2-5 was gestroomd. [15]
Volgens verbalisanten blijkt uit deze verklaringen, de afmeting van de vulslang en de positie van de uitstroomopening ten opzichte van het vloeistofniveau in de mengtank dat ontvlambare vloeistof heeft kunnen ‘spetteren’, oftewel bij het vullen van mengtank 218.2-5 kan door deze werkwijze sprake zijn van ‘splash filling’. Bij het op deze wijze
verladen van ontvlambare stoffen met een lage geleidbaarheid kan een ontsteking van
de explosieve atmosfeer in een ontvangende tank plaatsvinden. [16] Tevens is gebleken dat tijdens het ongeval het hallfabricaat 'tolueen regeneraat’ (bestaande uit 96,5% tolueen, 1,5%
etac en 2% 'rest’) werd toegevoegd aan mengtank 218.2-5. Hiervan is gebleken dat dit een vloeistof is met een lage geleidbaarheid en daarmee in staat was om voor statische oplading te zorgen. [17]
In het EVD van verdachte is met betrekking tot onderhoud, keuring en inspectie in relatie tot het voorkomen of beperken van explosieve atmosferen, het voorkomen dat een explosieve atmosfeer wordt ontstoken of het beperken van de effecten van een explosie of het daardoor getroffen gebied, onder meer opgenomen dat de opbouw van statische lading moet worden voorkomen door installaties te voorzien van potentiaalvereffening en vervolgens te aarden. Voor de (juiste) stand van de techniek hiertoe in relatie tot explosieveiligheid wordt in het EVD verwezen naar de NPR-IEC/TS 60079-31-1:2013 Explosieve atmosferen - Deel 32-1: Richtlijnen voor elektrostatische risico's. [18]
In deze richtlijn worden in paragraaf 7.2 preventieve maatregelen genoemd om ontsteking bij het verladen van vloeistoffen te voorkomen, waaronder het voorkomen van ‘splash filling’ door toepassing van bodemvulling of een vulpijp die dicht op de bodem van de (meng)tank uitmondt. Verbalisanten lichten toe dat bij het toepassen van bodemvulling, bijvoorbeeld met behulp van een dippijp, de vloeistof zoveel mogelijk onder het vloeistofoppervlak aan de tank wordt toegevoegd. Hiermee wordt ‘splash filling’ van de vloeistof in de ontvangende tank en daarmee het accumuleren van gevaarlijke elektrostatische ladingniveaus in de tank voorkomen. [19]
Uit voorgaande bevindingen blijkt volgens verbalisanten dat verdachte bij het lossen van IBC’s in mengtank 218.2-5 geen rekening heeft gehouden met elektrostatische ontladingen
die als gevolg van 'splash filling' konden ontstaan en dat geen doeltreffende maatregelen waren genomen die op basis van de stand van de techniek gangbaar zijn om de gevaren inzake explosieve atmosferen te voorkomen, zoals het toepassen van een vul- of dippijp. [20]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de vastgestelde bewijsmiddelen, neemt de rechtbank de conclusie van verbalisanten over. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet heeft voldaan aan het neergelegde in artikel 3.5d, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede ten laste gelegde (deel)verwijt heeft begaan.
De rechtbank spreek de rechtbank vrij van het ten laste gelegde onder artikel 3.5d, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, nu het ontstaan van een explosieve atmosfeer had kunnen worden voorkomen. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste neergelegd in artikel 3.5d, tweede lid, eerste volzin.
Artikel 3.5e, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit
Verdachte wordt verweten dat zij in een gevarenzone, op een plaats waar explosiegevaar heerst, bij het lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, de daarbij vrijkomende dampen, die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, niet op passende wijze heeft afgevoerd en/of onschadelijk gemaakt.
Feiten en omstandigheden
Verbalisanten hebben uit de wijze waarop het ventilatiesysteem in ruimte 218 was ingericht, afgeleid dat de ventilatieleiding boven mengtank 218.2-5 geen functie had met betrekking tot plaatselijke ventilatievoorziening om eventueel vrijkomende dampen uit de opening [
mangat] van de mengtank af te zuigen. [21]
[naam 1] heeft de vraag of er gebruik is gemaakt van plaatselijke bronafzuiging om vrijkomende dampen af te zuigen bij het lossen van de IBC in mengtank 218.2-5 ontkennend beantwoord en daarbij vermeld ‘
het enige wat ik weet is dat er ruimteafzuiging is’. [22]
Nu gebleken is dat bij het lossen van de IBC in mengtank 218.2-5 geen gebruik is gemaakt van kunstmatige plaatselijke ventilatie door middel van plaatselijke (zogenoemde) puntafzuiging, zal volgens verbalisanten een gevarenzone optreden die wordt bepaald door de heersende ventilatie-omstandigheden van de betreffende ruimte. Uitgaande van de beoordelingssystematiek op basis waarvan verdachte op dit onderdeel haar EVD heeft opgesteld (Nederlandse Praktijk Richtlijn 7910-1:2010), zal volgens verbalisanten bij een geopend mangat van mengtank 218.2-5 rekening moeten worden gehouden met een continue gevarenbron met zoneklasse 0. Gelet op de ventilatieomstandigheden van ruimte 218, strekt deze gevarenzone zich uit over de gehele ruimte 218. De reden hiervoor ligt volgens verbalisanten in de gehanteerde werkwijze bij het lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, wat leidt tot ‘splash filling’ en daardoor tot dampontwikkeling in de mengtank. Deze damp verplaatst zich via het geopende mangat naar de arbeidsplaats buiten de mengtank. Gelet op het werkproces - het lossen van een IBC van circa 1000 liter - brengt dit met zich mee dat gedurende een lange periode of herhaaldelijk de vorming van een explosieve atmosfeer mogelijk is. [23] Ook het door verdachte ingestelde externe onderzoek gaat ervanuit dat bij het aflaten van de IBC tolueendamp en acetondamp ontstaat, welke beide zakken naar het vloeroppervlak en daar een deken doen vormen, nu zowel tolueendamp als acetondamp zwaarder is dan lucht. [24]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op vastgestelde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij de door haar gehanteerde werkwijze in een gevarenzone waar explosiegevaar ontstaat door vrijkomende dampen als gevolg van het lossen van een IBC via een geopend mangat in mengtank 218.2-5, deze dampen niet op passende wijze heeft afgevoerd en/of onschadelijk heeft gemaakt. Daardoor heeft verdachte niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3.5e, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het derde ten laste gelegde (deel)verwijt heeft begaan.
Door de raadsvrouw is aangevoerd de causaliteit tussen de ten laste gelegde maatregel en het voorkomen van een zwaar ongeval te beoordelen, nu dit uit het strafdossier niet zou volgen.
Hoewel in het EVD ten aanzien van een geopend mangat de classificatie van deze gevarenbron en de daaruit afgeleide gevarenzone niet is beoordeeld, is in het EVD van verdachte wel ten aanzien van de (meng)tanks, zoals mengtank 218.2-5, de classificatie van deze gevarenbron en de daaruit afgeleide gevarenzone beoordeeld. Daarover is onder meer het volgende beschreven: '
zone zet zich uit over de gehele ruimte'(…) '
Door het ontbreken van voldoende ruimtelijke ventilatie neemt de zoneklasse één klasse af. Van zone 2 naar zone 1 en van zone 1 naar zone 0'. [25] Verbalisanten vermelden dat bij het in werking zijn van een continue gevarenbron met zone 0 de afwezigheid van kunstmatige plaatselijke ventilatie (bronafzuiging) sterk bepalend is voor de omvang van de gevarenzone. [26]
Uit deze bevindingen leidt de rechtbank af dat de gevarenzone rondom de mengtanks, zoals mengtank 218.2-5, sterk wordt beïnvloed door het toepassen van passende ruimtelijke ventilatie. Het juist toepassen van de maatregel zorgt er dan ook voor dat de gevarenzone, waarin een verhoogd risico heerst op explosiegevaar en daarmee een verhoogd risico op een zwaar ongeval, rondom een dergelijke gevarenbron als mengtank 218.2-5 afneemt. Hiermee is de causaliteit tussen het (niet) nemen van de maatregel en het risico op een zwaar ongeval gegeven.
Artikel 3.5f, onder a, Arbeidsomstandighedenbesluit
Verdachte wordt verweten geen schriftelijke instructies te hebben verstrekt voor de werkzaamheden in ruimte 218 met betrekking tot de uitvoering van de arbeid in verband met explosieve atmosferen ondanks dat uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5 c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit hiertoe de noodzaak is gebleken.
Feiten en omstandigheden
Verbalisanten hebben bij verdachte verschillende documenten gevorderd met betrekking tot opleidingen en trainingen. Per document hebben zij beoordeeld of deze informatie bevat over het lossen van IBC’s in mengtanks met behulp van een heftruck. Ook hebben zij beoordeeld of het document de risico's ten aanzien van brand- en explosiegevaar benoemt die zich bij deze handelingen kunnen voordoen en of maatregelen worden benoemd die moeten worden genomen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. [27]
De door de verbalisanten besproken documenten betroffen:
- ‘ functieprofiel productiemedewerker’;
- ‘ functieprofiel productiemedewerker, [getuige 3] ’;
- ‘ dictaat training gevaarlijke stoffen niveau 1, basis’;
- ‘ dictaat training gevaarlijke stoffen niveau 2, basis’ en;
- ‘ intern niveau 2 antwoorden training 2’ (dit betrof een document waarin met behulp van beeldmateriaal opdrachten en antwoorden waren beschreven.)
Verbalisanten zagen dat in geen van deze documenten informatie, specifieke procedures en/of instructies waren beschreven over het lossen van halffabricaten vanuit een IBC in mengtank 218.2-5 en de daaraan verbonden risico's. [28]
Getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4]), coördinator van onder meer hal 2.18, heeft op de vraag hoe productiemedewerkers zijn voorgelicht, bijvoorbeeld door middel van opleiding of training, over de wijze hoe gewerkt moet worden bij het vullen van mengtank 218.2-5 via een open mangat met behulp van een heftruck, IBC en vulslang verklaard dat dit gebeurde via een mondelinge instructie. Volgens [getuige 4] werd niet schriftelijk vastgelegd dat de mondelinge instructies waren overgedragen van man tot man. [29]
Verbalisanten concluderen dat de inhoud van de opleiding en training niet in gaat op de risico's die zich kunnen voordoen bij het lossen van halffabricaten in mengtank 218.2-5 en de
maatregelen die genomen moeten worden om deze risico's te voorkomen of te beperken. [30]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen schriftelijke instructies heeft verstrekt voor de werkzaamheden in ruimte 218 met betrekking tot de uitvoering van de arbeid in verband met explosieve atmosferen.
Door de raadsvrouw is bepleit dat het dossier geen bewijs bevat dat in het EVD de noodzaak is bepaald om op grond van artikel 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze schriftelijke instructies te verstrekken. In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw bepleit dat het materieel niet heeft uitgemaakt dat er geen schriftelijke instructies waren voor deze specifieke activiteiten. Alle betrokken wisten namelijk wat zij moesten doen en welke risico’s er waren. Ook hebben zij instructies opgevolgd.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat ten aanzien van de specifieke activiteit - het lossen van halffabricaten via een open mangat in mengtank 218.2-5 - de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die daaruit kunnen voortvloeien niet waren beoordeeld in het EVD, waarmee verdachte niet heeft voldaan aan datgene waar zij op grond van artikel 3.5c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit toe verplicht was. Dit brengt vanzelfsprekend met zich mee dat ook de noodzaak tot het geven van schriftelijke instructies met betrekking tot de uitvoering van de arbeid omtrent deze specifieke activiteit niet was opgenomen in het EVD.
Indien de beoordeling van de gevaren met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die daaruit kunnen voortvloeien in overeenstemming met artikel 3.5c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit wel waren beoordeeld met betrekking tot deze specifieke activiteit, zou ook de noodzaak zijn gebleken om daar schriftelijke instructies met betrekking tot de uitvoering van deze activiteit te geven. Nu dit achterwege is gebleven, terwijl dit wel had gemoeten, heeft verdachte niet voldaan aan de wettelijke verplichting neergelegd in artikel 3.5f, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Artikel 5 Brzo 2015
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die konden voortvloeien bij het lossen van halffabricaten vanuit IBC’s in mengtank 218.2-5 via een open mangat niet heeft beoordeeld in het EVD als ook de procedure en instructies voor het uitvoeren van deze activiteit niet schriftelijk heeft vastgelegd. Daarnaast heeft verdachte geen zorg gedragen voor het nemen van maatregelen die explosieve atmosferen en explosiegevaar hadden kunnen voorkomen, terwijl zij hiertoe (wettelijk) verplicht was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee niet alle maatregelen genomen die nodig waren om zware ongevallen te voorkomen en niet voldaan aan haar zorgplicht die ten tijde van het incident op grond van artikel 5 Besluit risico zware ongevallen 2015 voor haar gold.
Opzet
De rechtbank benadrukt dat aan verdachte een economisch delict ten laste is gelegd. Het begrip “opzet” moet in het economisch strafrecht in beginsel worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen. [31] Voldoende is dat het opzet is gericht op de feitelijke gedragingen.
Gelet op onder meer de vastgestelde werkwijze en de daarbij gegeven mondelinge instructies, overweegt de rechtbank dat verdachte bekend was met de werkwijze van het lossen van chemicaliën vanuit een IBC via een open mangat in een mengtank, terwijl verdachte zich ook bewust was van het feit dat deze werkwijze en de daaraan verbonden gevaren en risico’s niet schriftelijk waren omschreven in het EVD.
Deze bewustheid van de gevaren en risico’s van verdachte bij de door haar gehanteerde werkwijze geldt ook ten aanzien van het voorkomen van ‘splash filling’, nu in het EVD van verdachte wordt gerefereerd aan de aanbevelingen neergelegd in de NPR-IEC/TS 60079-31-1:2013 Explosieve atmosferen - Deel 32-1: Richtlijnen voor elektrostatische risico’s ter voorkoming van ‘splash filling’. Hetzelfde geldt voor het afvoeren en onschadelijk maken van vrijkomende dampen waardoor explosiegevaar kan ontstaan, aangezien in het EVD wordt vermeld dat de gevarenzone in ruimte 218 een groter oppervlak behelsde dan nodig was doordat kunstmatige plaatselijke ventilatie (bronafzuiging) ontbrak.
Verdachte was zich in voldoende mate bewust van de gevaren en risico’s van de door haar gehanteerde werkwijze en de maatregelen die nodig waren om deze gevaren en risico’s te voorkomen. Desondanks heeft zij verzuimd deze maatregelen te nemen. Voorgaande brengt mee dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aan haar ten laste gelegde verwijten op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit opzettelijk heeft overtreden en daarmee ook opzettelijk de op haar rustende zorgplicht neergelegd in artikel 5 Brzo 2015 heeft overtreden.
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon toegerekend kan worden.
De rechtbank overweegt dat verdachte als exploitant van een inrichting die werkt met gevaarlijke en/of chemische stoffen en als werkgever verplicht is alle maatregelen te nemen om zware ongevallen te voorkomen. Verdachte heeft niet voldaan aan deze verplichting, terwijl zij haar personeel wel werkzaamheden heeft laten uitvoeren die pasten in de normale bedrijfsvoering van verdachte ([getuige 2] heeft verklaard dat het onder vrij verval vullen van een mengtank vanuit een IBC altijd op deze wijze plaats vond [32] ), en verdachte erover mocht beschikken dat deze werkzaamheden al dan niet zouden plaatsvinden en deze werkzaamheden verdachte ook dienstig zijn geweest.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, op 12 april 2022 te [plaats], althans in Nederland,
als degene die een inrichting aan de [adres] te [plaats] dreef, waarop
het Besluit risico’ s zware ongevallen 2015 van toepassing was,
opzettelijk,
als exploitant en als werkgever, niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig
zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke
gezondheid en het milieu te beperken,
immers,
heeft zij in strijd met artikel 3.5.c, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico’s die konden voortvloeien, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van Arbeidsomstandighedenwet, bij het lossen van halffabricaten vanuit IBC's in mengtank 218.2-5 via een open mangat, in ruimte 218, niet voor de aanvang van de arbeid in hun geheel beoordeeld en schriftelijk vastgelegd in het explosieveiligheidsdocument;
en
heeft zij in strijd met artikel 3.5d, eerste lid Arbeidsomstandighedenbesluit, geen doeltreffende maatregelen genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats, te weten: 'splash filling' bij het lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, in ruimte 218, te voorkomen;
en
heeft zij in strijd met artikel 3.5e, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, in een gevarenzone, op een plaats waar explosiegevaar heerst, in ruimte 218 bij het lossen van IBC's in mengtank 218.2-5, de daarbij vrijkomende dampen, die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, niet op passende wijze afgevoerd.;
en
heeft zij geen schriftelijke instructies verstrekt voor de werkzaamheden in ruimte 218 met
betrekking tot de uitvoering van de arbeid in verband met explosieve atmosferen, ondanks dat in het explosieveiligheidsdocument de noodzaak is bepaald om op grond van artikel 3.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze schriftelijke instructies te verstrekken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 1 en 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), artikel 17 Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (
oud), artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet
(oud)en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (
oud). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de door verdachte genomen maatregelen naar aanleiding van het incident en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht ter voorkoming van zware ongevallen ter bescherming van de gezondheid van haar personeel en het milieu. Verdachte heeft door de door haar gehanteerde werkwijze, het niet inventariseren van de gevaren en risico’s van deze werkwijze met betrekking tot explosiegevaar en het niet nemen van de juiste maatregelen ter voorkoming van het explosiegevaar haar werknemers en het milieu in gevaar gebracht. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank wil benadrukken dat zij zich niet herkent in het door het Openbaar Ministerie geschetste beeld dat verdachte bij het uitvoeren van haar werkzaamheden ‘maar wat doet’ en dat sprake is van ‘meer geluk dan wijsheid’. Verdachte begeeft zich in een complexe werkomgeving die is verbonden aan veel wet- en regelgeving. Uit de zich in het dossier bevindende documenten betreffende genomen veiligheidsmaatregelen en daaruit voortvloeiende regels en (werk)instructies van verdachte kan worden afgeleid dat verdachte geen loopje neemt met de geldende veiligheidsnormen en zeker niet dat verdachte ‘maar wat doet’.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, doch dat dit feit niet van zodanige aard is dat in onderhavig geval van recidive gesproken kan worden. Voorts is artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Het ongeval vond plaats op 12 april 2022 en één dag later hebben verbalisanten van de NLA aan (een wettelijk vertegenwoordiger van) verdachte medegedeeld dat een opsporingsonderzoek werd ingesteld vanwege vermoedelijke overtredingen van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 en de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank stelt aldus vast dat op 13 april 2022 de redelijke termijn, waarbinnen verdachte dient te worden berecht, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 24 november 2025. Van bijzondere, vertragende omstandigheden veroorzaakt door de verdediging is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat brengt mee dat de redelijke termijn met meer dan anderhalf jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte als gevolg van het ongeval zelf forse materiële schade heeft geleden. Daarnaast is volgens de rechtbank geen sprake van ‘boos’ opzet bij verdachte, in die zin dat zij niet doelbewust de op haar rustende regelgeving heeft willen overtreden.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit de oplegging van een straf of maatregel rechtvaardigt. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank, met toepassing van een korting van vijftien procent wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting, een geldboete van € 100.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk voor zover het verdachte heeft verweten bepalingen van de Richtlijn 20212/18/EU zelfstandig te hebben overtreden;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet (oud), opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 100.000 (zegge: honderdduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 50.000,- (vijftigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. M.M. Lorist, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2025.
Buiten staat
Mr. M.B. Werkhoven en mr. M.M. Lorist zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid met nummer 6640-2022-0078/ EMERSON. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal algemeen dossier, p. 10, onder 3.1, in samenhang met het proces-verbaal bevindingen bezoek [verdachte] BV 13 april 2022, AMB-001-01, p. 165 t/m 177, het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], G-001-01, p. 116 t/m 122, een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], G-002-01, p. 123 t/m 127 en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-005-01, inhoudende een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 17 mei 2022, p. 287.
3.Bij het onder vrij verval lossen van ontvlambare stoffen met een lage geleidbaarheid in een stalen mengtank kan onder omstandigheden een ontsteking van de explosieve atmosfeer in een ontvangende tank plaatsvinden. Een ontsteking kan dan plaatsvinden als gevolg van het potentiaalverschil in lading tussen de elektrostatisch geladen vloeistofdruppels en het ladingpotentieel van de ontvangende tank, waardoor een elektrostatische ontlading in de vorm van een vonk kan ontstaan. Dergelijke vloeistoffen met een lage geleidbaarheid (ook wel: niet- of slecht geleidbare vloeistoffen) worden vaak aangeduid als statische accumulatoren.
4.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling resultaten ongevalsonderzoek [verdachte], AMB-006-01, p. 203 t/m 208 en een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-036-01, inhoudende een analyse/diagnose incident [verdachte] 12 april 2022 van ADWi support, p. 772 t/m 786, inclusief bijlagen, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2025.
5.Zone 0 is een gebied waarbinnen een explosieve gasatmosfeer voortdurend of gedurende lange periodes of regelmatig aanwezig is, zone 1 is een gebied waarbinnen de aanwezigheid van een explosieve gasatmosfeer bij normaal bedrijf af en toe te verwachten is en zone 2 is een gebied waarbinnen de aanwezigheid van een explosieve gasatmosfeer bij normaal bedrijf onwaarschijnlijk is en waarbinnen een dergelijke gasatmosfeer, indien aanwezig, slechts zelden en gedurende een korte periode zal bestaan.
6.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 50 t/m 54, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-001-01, inhoudende het explosievenveiligheidsdocument betreffende [verdachte], p. 315 t/m 450, in het bijzonder de pagina’s 347 t/m 351.
7.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 50 t/m 54, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-011-01, inhoudende het explosieveiligheidsdocument betreffende [verdachte], p. 315 t/m 450, in het bijzonder pagina 352.
8.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 53 en 54.
9.Het proces-verbaal van derde verhoor van getuige [getuige 1], G-003-03, p. 142 en 143.
10.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 54.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], G-001-01, p. 117.
12.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 61 in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-032-03, inhoudende overzicht ‘slangenlijst 2021’, p. 741.
13.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 61 in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-025-07, inhoudende een afbeelding plaats-delict, p. 670.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], G-001-01, p. 122.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], G-002-01, p. 124.
16.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 62.
17.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 63, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen toetsing artikel 1 lid 1 Brzo 2015, p. 193 t/m 195, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-035-01, inhoudende productgegevens, p. 771, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-007-01, inhoudende productieorder B, p. 307, een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-027-01, inhoudende chemiekaart Tolueen, p. 690.
18.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 62, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-011-01, inhoudende het explosievenveiligheidsdocument betreffende [verdachte], p. 315 t/m 450, in het bijzonder pagina 328.
19.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 62 en 63.
20.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 63.
21.Het proces-verbaal van bevindingen bezoek [verdachte] BV 13 april 2022, AMB-001-01, p. 173.
22.Het proces-verbaal van verhoor van vertegenwoordiger rechtspersoon [verdachte], de heer [naam 1], V-001-01, p. 39.
23.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 64 en 65.
24.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling resultaten ongevalsonderzoek [verdachte], AMB-006-01, p. 205 in samenhang meten een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-036-01, inhoudende een analyse/diagnose incident [verdachte] 12 april 2022 van ADWi support, p. 786.
25.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 64, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-011-01, inhoudende het explosieveiligheidsdocument betreffende [verdachte], p. 315 t/m 450, in het bijzonder pagina 351.
26.Het proces-verbaal van beschrijving beoordeling nemen van alle maatregelen overeenkomstig artikel 5, eerste lid Besluit risico’s zware ongevallen 2015, ZD-001, p. 66.
27.Het proces-verbaal van bevindingen beoordeling aanneming en toepassing procedures en instructies voor veilige werking (VBS element iii), ZD-003, p. 94, in samenhang met een schriftelijk bescheid met documentcode DOC-041-01, inhoudende een overzicht documenten in relatie tot opleiding en training, met analyse, p. 1024 t/m 1026.
28.Het proces-verbaal van beoordeling aanneming en toepassing procedures en instructies voor veilige werking (VBS element iii), ZD-003, p. 94 en 95, in samenhang met de schriftelijke bescheiden met documentnummers DOC-021-01, inhoudende 'functieprofiel productiemedewerker', p. 590, DOC-022-01, inhoudende 'functieprofiel productiemedewerker, [getuige 3] ', p. 591, DOC-023-01, inhoudende ‘Dictaat training gevaarlijke stoffen niveau 1, basis’, p. 592 t/m 662, DOC-024-01, inhoudende ‘Dictaat training gevaarlijke stoffen niveau 2, basis’, p. 623 t/m 663, en DOC-028-01,’Intern Niveau 2 Antwoorden training 2’, DOC-028-01, p. 693 t/m 702.
29.Het proces-verbaal van eerste verhoor van getuige [getuige 4], G-004-01, p. 145, en het proces-verbaal van tweede verhoor [getuige 4], G-004-02, p. 153 en 154.
30.Het proces-verbaal van bevindingen beoordeling aanneming en toepassing procedures en instructies voor veilige werking (VBS element iii), ZD-003, p. 95.
31.HR, 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684.
32.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], G-001-01, p. 118.