ECLI:NL:RBOVE:2025:6814

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
08.051635-25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling door minderjarige in AZC

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling. De feiten vonden plaats op 16 februari 2025 in Wierden, waar de verdachte een metalen pijp naar het hoofd van een medebewoner gooide en deze medebewoner verwondde. Daarnaast heeft hij een medewerker van het AZC mishandeld door op haar rug te springen en haar op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deels schuldig is aan de tenlastelegging, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren op, met een proeftijd van twee jaren, waarbij rekening werd gehouden met de minderjarigheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld en dat er een kleine kans is dat hij opnieuw de fout ingaat. De uitspraak is gedaan in het kader van het jeugdstrafrecht, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.051635-25 (P)
Datum vonnis: 1 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres] (AZC).

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte] ) opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 17 november 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman
mr. C. Verrillo, advocaat in Denekamp, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, deels kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat [verdachte] de werkstraf nu niet hoeft uit te voeren, op voorwaarde dat hij binnen twee jaren niet nogmaals een strafbaar feit pleegt

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig weergegeven, op neer dat [verdachte] op 16 februari 2025 in Wierden:
feit 1:een stalen/metalen pijp in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (
primair), poging tot zware mishandeling (
subsidiair) of mishandeling (
meer subsidiair);
feit 2:[slachtoffer 2] heeft mishandeld door op haar rug te springen en op haar hoofd te slaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een stalen/metalen pijp in de richting van/naar het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of die genoemde pijp tegen het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een stalen/metalen pijp in de richting van/naar het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of die genoemde pijp tegen het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te Wierden [slachtoffer] heeft mishandeld door met een stalen/metalen pijp in de richting van/naar het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of die pijp tegen het gezicht, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien;
feit 2
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te Wierden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door- op de rug van die [slachtoffer 2] te springen en/of- die [slachtoffer 2] op haar hoofd te slaan.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet [verdachte] volgens de officier van justitie worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat [verdachte] van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging is van mening dat het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat [verdachte] op 16 februari 2025 in Wierden geprobeerd heeft
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling en mishandeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling. [verdachte] heeft deze feiten bekend en door hem of zijn raadsman is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden - overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering - met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
feit 1 subsidiair
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] (lees: [slachtoffer] ) van 16 februari 2025, pagina’s 46 tot en met 49);
het proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2025, met proces-verbaalnummer PL0600-2025072891-40;
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2025;
feit 2
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 16 februari 2025 (pagina’s 10 tot en met 12);
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2025.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1 subsidiair
hij op 16 februari 2025 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een metalen pijp naar het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 16 februari 2025 te Wierden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door op de rug van die [slachtoffer 2] te springen en op haar hoofd te slaan.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De motivering van de straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] , zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling. Tijdens een ruzie in het AZC heeft hij een holle metalen pijp (afkomstig van een bed) naar een medebewoner gegooid. De pijp heeft deze medebewoner op het hoofd geraakt. Deze persoon liep onder meer een breuk boven en een breuk onder zijn linkeroog op. Ook een medewerker van het AZC raakte bij dit incident gewond. [verdachte] sprong vóór het gooien met de pijp bij die medewerker op de rug en sloeg haar daarbij op het hoofd. [verdachte] heeft met zijn geweldshandelingen de slachtoffers verwond en daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit.
De rechtbank neemt dit [verdachte] kwalijk.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2025. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de toelichting die de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering op de zitting hebben gegeven. Ook heeft de rechtbank geluisterd naar wat [verdachte] over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verteld.
[verdachte] is een 16-jarige jongen. Hij is afkomstig uit [land 1] en verblijft in een AZC. [verdachte] is alleen vanuit [land 2] naar Nederland gekomen. De familie van [verdachte] , allen gevlucht wegens oorlog in [land 1] , verblijft in [land 2] . [verdachte] weet niet wanneer hij zijn familie weer gaat zien. Om naar Nederland te kunnen reizen, heeft hij geld moeten lenen, waardoor hij een schuld heeft van 11.000 dollar bij een persoon uit [land 2] . Die schuld moet hij nog afbetalen. Dit geeft [verdachte] stress. In het AZC werkt [verdachte] gedreven aan zijn toekomst. Hij komt afspraken met school, het COA en zijn voogd van [stichting] goed na. Ook werkt hij ongeveer 20 uur per week in een [bedrijf] . De ruzie met de medebewoner in het AZC is geëxplodeerd als gevolg van langdurig pestgedrag en bedreigingen door [slachtoffer] in de richting van [verdachte] . [verdachte] vertoont op dit incident na geen gewelddadig gedrag. Hij is doorgaans rustig en prettig in de omgang. [verdachte] heeft op de zitting gezegd dat het hem spijt dat de ruzie zo uit de hand is gelopen. Het was niet zijn bedoeling dat ook een medewerker van het AZC daarbij pijn en letsel zou oplopen. De Raad is van mening dat er maar een kleine kans is dat [verdachte] opnieuw de fout ingaat. De Raad adviseert de oplegging van een voorwaardelijke straf.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. De rechtbank houdt vervolgens bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat [verdachte] niet zomaar een medebewoner in het AZC heeft aangevallen, maar dat hij al een langere periode door deze persoon werd gepest en bedreigd en dat deze persoon tijdens de ruzie een mes vast had. Hoewel dit het handelen van [verdachte] niet rechtvaardigt, geeft het wel een verklaring voor het uit de hand lopen van de ruzie. Het was niet de bedoeling van [verdachte] dat ook een medewerker van het AZC gewond zou raken, maar dit is wel gebeurd. De rechtbank vindt het positief dat [verdachte] heeft gezegd dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij het mediationtraject met beide personen is aangegaan en positief heeft afgerond. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van [verdachte] er rekening mee dat hij sinds 20 februari 2025 de schorsingsvoorwaarden heeft nageleefd en dat de RvdK en de jeugdreclassering voortzetting van het contact met de jeugdreclassering niet meer nodig vinden. De rechtbank ziet vanwege de persoon van [verdachte] geen meerwaarde in een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank vindt een voorwaardelijke taakstraf passend.
De rechtbank vindt het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Als [verdachte] tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit pleegt, moet hij de taakstraf alsnog uitvoeren.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende volgende voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Couperus-van Kooten, voorzitter en kinderrechter,
mr. D.E. Schaap, kinderrechter, en mr. A.S. Metgod, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. N. Klunder en mr. C.L. Struik, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op
1 december 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, met zaaksregistratienummer PL0600-2025073069. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.