ECLI:NL:RBOVE:2025:6829

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/08/316554 / HA ZA 24-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning na echtscheiding tussen partijen van Vietnamese afkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om de verdeling van een woning tussen twee partijen, [partij A] en [partij B], die gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. Het huwelijk is op 29 september 2006 ontbonden, en de partijen hebben een geschil over de verdeling van de woning die zij gezamenlijk bezitten. De woning is op 16 mei 2002 verkregen en wordt sinds de echtscheiding bewoond door [partij B]. De rechtbank heeft op 26 november 2025 vonnis gewezen, waarin de verdeling van de woning aan de orde kwam. De rechtbank heeft bepaald dat de woning aan [partij B] wordt toegedeeld tegen de taxatiewaarde van € 190.000,00, onder de voorwaarde dat de levering binnen zes maanden na het vonnis plaatsvindt en dat [partij A] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid uit de hypotheekovereenkomst. Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd, dienen beide partijen mee te werken aan de verkoop van de woning aan een derde. Daarnaast is [partij B] veroordeeld om aan [partij A] een bedrag van € 3.250,- te betalen in verband met investeringskosten voor zonnepanelen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/316554 / HA ZA 24-257
Vonnis van 26 november 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. M.E. Kikkert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juni 2024 met producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte tot vermeerdering van eis in conventie met producties
- de akte overlegging producties van [partij B]
- de mondelinge behandeling van 19 november 2025
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met daarin opgenomen de verklaringen van partijen en de tussen hen gemaakte afspraken
- het B2 formulier namens [partij A] met het bericht dat mr. H.J.M. van Denderen zich in verband met pensionering onttrekt en mr. Demmer zich stelt als opvolgend advocaat, ter griffie ontvangen op 30 december 2025
- het B16 formulier van [partij B] met het taxatierapport en het bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning, de kosten en verrekeningen met het verzoek om vonnis te wijzen, ter griffie ontvangen op 22 mei 2025
- het B16 formulier van [partij A] met het bericht dat zij kennis heeft genomen van het taxatierapport en daarop geen op- en /of aanmerkingen heeft en dat zij ook vonnis vraagt, ter griffie ontvangen op 30 juni 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] en [partij B] zijn op 1 augustus 1990 in de Vietnamese ambassade te Praag (Tsjechië) gehuwd. Zij hadden op dat moment beiden de Vietnamese nationaliteit.
In 1991 zijn zij in Nederland gaan wonen.
2.2.
Dit huwelijk is op 29 september 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 21 juni 2006 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
[naam 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1992,
[naam 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1995.
2.4.
Partijen hebben op 16 mei 2002 de woning te [adres 1] [1] (hierna te noemen: de woning) ieder voor de onverdeelde helft in eigendom verkregen. Ter financiering van deze woning is een hypothecaire geldlening bij de Rabobank afgesloten. De huidige stand van de hypothecaire geldlening is € 54.400,00 (dit is gelijk aan de stand ten tijde van de echtscheiding). De woning wordt – met uitzondering van een korte periode – sinds de echtscheiding bewoond door [partij B] .
2.5.
In de echtscheidingsbeschikking van 21 juni 2006 heeft deze rechtbank de verdeling gelast en daarbij mr. [naam 3] benoemd tot notaris voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaats hebben. Dit heeft noch bij deze notaris in 2008 noch bij zijn opvolger (mr. [naam 4] ) in 2023 tot een verdeling geleid.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert uitvoerbaar bij voorraad na (voorwaardelijke) vermeerdering van eis dat de rechtbank:
de verdeling van de woning beveelt door middel van onderhandse verkoop aan een derde via een door de rechtbank te benoemen makelaar;
bepaalt dat de netto opbrengst van de verkoop van de woning bij helfte tussen [partij A] en [partij B] zal worden verdeeld;
[partij B] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de woning tegen een door de rechtbank te benoemen makelaar te bepalen vraagprijs zulks tegen de door de Nederlandse Vereniging van Makelaars gehanteerde gebruikelijke voorwaarden en bedingen en vervolgens onvoorwaardelijk in te stemmen met en onvoorwaardelijk medewerking te geven aan de levering van de woning onder de bij de Koninklijke Notariële beroepsorganisatie gebruikelijke voorwaarden en bedingen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor ieder dag dat [partij B] in gebreke mocht blijven aan het het vonnis te voldoen;
bepaalt dat, voor het geval [partij B] zijn medewerking niet verleent aan de door de rechtbank te bepalen wijze van verkoop en eigendomsoverdracht, de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van [partij B] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de wilsverklaring ten behoeve van de verkoopopdracht aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar;
[partij B] veroordeelt om na de verkoop en de eigendomsoverdracht aan een derde de woning te ontruimen met al degenen die daarin verblijven;
[partij B] veroordeelt om aan [partij A] een bedrag van € 2.450,00 te betalen op grond van de toedeling van de polissen van de levensverzekeringen aan [partij B] ;
[partij B] veroordeelt - ingeval de vordering van [partij B] in reconventie met betrekking tot de verrekening van de eigenaarslasten toegewezen wordt - om aan [partij A] als redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning een bedrag van € 16.857,40 te betalen;
[partij B] veroordeelt om - ingeval het saldo op de rendement rekening van [partij A] per datum van ontbinding van het huwelijk alsnog verdeeld dient te worden - aan [partij A] te betalen een bedrag ter hoogte van de helft van het saldo van de rendement rekening met nummer 1010.633.686 per de datum van de ontbinding van het huwelijk van partijen;
[partij B] veroordeelt om - ingeval het saldo op de rendement rekening van [partij A] per datum van ontbinding van het huwelijk alsnog verdeeld dient te worden - aan [partij A] te betalen een bedrag ter hoogte van de helft van het saldo van de spaarloonrekening met nummer 3275.611.453 per de datum van de ontbinding van het huwelijk van partijen;
[partij B] veroordeelt om aan [partij A] een bedrag van € 146,96 te betalen als aandeel in de kosten van de taxatie van de woning in 2007;
[partij B] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[partij B] vordert uitvoerbaar bij voorraad dat de rechtbank:
bepaalt dat een nader door de rechtbank aan te wijzen makelaar de woning zal taxeren, welke taxatie bindend zal zijn tussen partijen;
de woning aan [partij B] toedeelt tegen de taxatiewaarde onder de opschortende voorwaarde dat [partij A] door de hypotheeknemer zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid uit de hypotheekovereenkomst die partijen met de hypotheeknemer met betrekking tot de woning hebben gesloten, en bepaalt dat de levering van de woning dient plaats te vinden binnen zes maanden na dit vonnis, waarbij [partij B] de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning dient over te nemen en als eigen schuld dient te voldoen;
bepaalt dat partijen ieder voor de helft de kosten (waaronder de makelaars- en notariskosten) dienen te dragen die verbonden zijn aan de levering van de woning aan [partij B] ;
bepaalt dat de overwaarde als volgt wordt berekend: de waarde van de vermelde taxatie verminderd met het bedrag van de hypothecaire schulden op de dag van de levering als bedoeld in artikel 3:186 BW en vermeerderd met de waarde van eventuele polissen op de dag van de levering en het aandeel van [partij B] dan de helft is plus € 16.857,40,
danwel bepaalt dat [partij A] recht heeft op de helft van de overwaarde (taxatiewaarde minus hypothecaire geldlening) onder de voorwaarde dat de vordering van [partij B] ter zake de gevorderde eigenaarslasten wordt toegewezen en een bedrag van
€ 16.857,40 wordt verrekend,
danwel bepaalt dat aan [partij A] de helft van de overwaarde toekomt en bepaalt dat [partij A] aan [partij B] een bedrag dient te voldoen van € 16.857,40 ter zake de eigenaarslasten van de woning die [partij B] ten behoeve van [partij A] heeft voldaan;
5. bepaalt dat indien de woning niet binnen zes maanden na dit vonnis aan [partij B] wordt geleverd en [partij A] niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijk aansprakelijkheid, beide partijen dienen mee te werken aan verkoop en levering van de woning aan een derde door:
a. samen aan een door partijen te kiezen makelaar opdracht te geven de verkoop van de woning ter hand te nemen;
b. opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
c. al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
d. mee te werken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
e. medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst en de daarop vallende kosten waaronder de makelaarscourtage en eventuele notariskosten;
f. gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst (over- of onderwaarde) bij helfte te verdelen waarbij de overwaarde als volgt wordt berekend: de waarde van de vermelde taxatie verminderd met het bedrag van de hypothecaire schulden op de dag van de levering als bedoeld in artikel 3:186 BW en vermeerderd met de waarde van eventuele polissen op de dag van de levering en het aandeel van [partij B] dan de helft is plus € 16.857,40,
danwel bepaalt dat elk van partijen recht heeft op de helft van de overwaarde (taxatiewaarde minus hypothecaire geldlening) onder de voorwaarde dat de vordering van de man ter zake de gevorderde eigenaarslasten wordt toegewezen en een bedrag van € 16.857,40 wordt verrekend,
danwel bepaalt dat [partij A] aan [partij B] een bedrag dient te voldoen van
€ 16.857,40 ter zake de eigenaarslasten van de woning die [partij B] ten behoeve van [partij A] heeft voldaan;
6. bepaalt dat [partij A] inzage dient te geven in het saldo van de genoemde rendement rekening met nummer [nummer 1] met het saldo op de peildatum;
7. bepaalt dat het saldo op de rendement rekening met nummer [nummer 1] op de peildatum bij helfte zal worden verdeeld;
8. aan [partij A] de woning in Vietnam toedeelt tegen een waarde van € 30.000,00 en bepaalt dat de levering van deze woning dient plaats te vinden binnen zes maanden na dit vonnis en bepaalt dat [partij A] de helft van deze waarde, dus € 15.000,00, aan [partij B] dient te voldoen;
9. [partij A] in de kosten en de nakosten veroordeelt;
10. althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met veroordeling van [partij B] in de kosten van het geding.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Uit de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 21 juni 2006 volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat op de verdeling van de huwelijksgemeenschap in beginsel het Vietnamees recht van toepassing. Gesteld noch gebleken dat tegen deze echtscheidingsbeschikking hoger beroep is ingesteld, zodat hiervan uitgegaan zal worden. Uit de echtscheidingsbeschikking volgt ook dat het Vietnamees huwelijksvermogensrecht een beperkte gemeenschap van goederen kent. Daarbij gaat het om goederen die partijen gedurende hun huwelijk gezamenlijk hebben verkregen en gelijkelijk verdeeld dienen te worden. Ook hiervan zal bij de verdeling worden uitgegaan.
4.2.
De samenhang van de conventie en reconventie vormt aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.
voortzetting procedure na gemaakte afspraken
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 november 2024 hebben partijen afgesproken om de woning te laten taxeren, waarna [partij B] een voorstel zou doen aan [partij A] voor de overname van de woning. Deze afspraak is vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 november 2024. [partij B] heeft een taxatierapport overgelegd van [bedrijf] waarin de marktwaarde van de woning op 18 december 2024 op € 190.000,- is getaxeerd. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de toedeling van de woning aan [partij B] .
In dit vonnis wordt over de verdeling van al het door partijen gevorderde, waaronder de vorderingen ten aanzien van de woning, beslist.
taxatierapport
4.4.
Met het overleggen van het taxatierapport is voldaan aan de eerste vordering in reconventie door [partij B] , zodat deze kan worden afgewezen.
de woning
4.5.
Vast staat dat de woning en de destijds daarvoor afgesloten hypothecaire lening bij de Rabobank tot de voormelde beperkte gemeenschap tussen partijen behoort. Tussen partijen is in geschil of de woning toegedeeld dient te worden aan [partij B] of direct verkocht dient te worden aan een derde. Nu partijen gezamenlijk de woning hebben laten taxeren en [partij A] geen financieel nadeel ondervindt van toedeling aan [partij B] in plaats van verkoop aan een derde zal [partij B] , zoals hij onder 2. in reconventie vordert, eerst voor een periode tot zes maanden na dit vonnis de gelegenheid krijgen om de woning tegen de getaxeerde waarde van € 190.000,- toegedeeld te krijgen. Bij toedeling aan [partij B] dient deze de kosten van levering te dragen. Ook dient [partij B] bij levering van de woning de helft van de overwaarde aan [partij A] te betalen. Als binnen deze periode van zes maanden duidelijk wordt dat toedeling aan [partij B] niet haalbaar is of [partij A] niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen, dan zal de woning – zoals door beide partijen wordt gevorderd – dienen te worden verkocht. De rechtbank zal voor dat geval overeenkomstig de vordering van [partij B] bepalen dat partijen gezamenlijk een makelaar dienen aan te wijzen om de woning aan een derde te verkopen. [partij A] heeft weliswaar gevorderd dat de rechtbank die makelaar benoemt, maar zij heeft daartoe geen voorstel gedaan, waarop [partij B] had kunnen reageren. De toedeling of verkoop aan een derde en de levering zal verder plaats vinden zoals nader in het dictum vermeld.
eigenaarslasten en gebruiksvergoeding van de woning
4.6.
[partij B] stelt dat hij vanaf september 2006 tot en met september 2024 in totaal
€ 33.714,79 aan eigenaarslasten voor de woning heeft betaald. Deze heeft hij in productie 10 bij conclusie van antwoord onderverdeeld in premies opstalverzekering, waterschapsbelasting, gemeentelijke belasting, onderhoudskosten en investeringskosten in de woning. [partij B] vindt dat [partij A] haar aandeel daarin moet voldoen en hij vordert daarom
€ 16.857,40 (de helft van € 33.717,79) van haar.
4.7.
Volgens [partij A] is er geen plaats is voor een verrekening van de eigenaarslasten met de opbrengst of overwaarde van de woning. Zij vindt dat de eigenaarslasten geacht moeten worden te zijn verrekend met een vordering van [partij A] op [partij B] in verband met het uitsluitend gebruik dat [partij B] van de woning heeft gehad. Zij heeft in dit verband haar vordering in conventie onder g. voorwaardelijk vermeerderd met een redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning door [partij B] van € 16.857,40. Voor zover op deze grond geen verrekening plaats kan vinden betwist zij de juistheid van de bedragen van de door [partij B] opgesomde eigenaarslasten die in de verrekening betrokken dienen te worden.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om de gevorderde eigenaarslasten enerzijds, waaronder de door [partij B] genoemde onderhoudskosten en de gebruiksvergoeding anderzijds tegen elkaar weg te strepen, met uitzondering van de door [partij B] gestelde investeringskosten in zonnepanelen. [partij B] heeft voor de aanleg van de zonnepanelen een nota van 26 mei 2023 van ECO GREEN uit Goor van
€ 6.500,- (met 0% BTW) in het geding gebracht. [partij A] voert aan dat dit geen verrekenbare investeringskosten betreffen, maar hierin wordt zij niet gevolgd. Daargelaten de vraag of deze als onroerend moeten worden aangemerkt en ze, zoals door [partij A] gesteld, daarom geen investering in de woning zouden zijn, in het overgelegde taxatierapport zijn de zonnepanelen (op pagina 44) in de energetische opnamestaat vermeld. Volgens het taxatierapport wordt het bij de vaststelling van de marktwaarde steeds belangrijker hoe duurzaam de woning is en de zonnepanelen kunnen van invloed zijn op de waarde van de woning. Deze kosten zullen daarom door [partij A] met [partij B] moeten worden verrekend. Dat hierop door [partij B] in vooraftrek gebrachte BTW in mindering zou moeten worden gebracht of dat nog een verrekening plaats zou moeten vinden voor afschrijving van de zonnepanelen, zoals [partij A] aanvoert, is door haar onvoldoende concreet onderbouwd. Voor de verrekening zal daarom van het bedrag van € 6.500,- worden uitgegaan. Hierop wordt geen bedrag in mindering gebracht vanwege besparing op de energiekosten door [partij B] , zoals door [partij A] tevens is aangevoerd. De energiekosten van [partij B] maken immers geen deel uit van de door hem opgevoerde eigenaarslasten. In totaal zal [partij A] daarom in verband met de toedeling/overdracht van de woning een bedrag van € 3.250,- (de helft van € 6.5000,-) aan [partij B] dienen te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat de voor betaling door [partij A] van de helft van de overige door [partij B] genoemde investeringen geen plaats is, reeds omdat [partij B] deze investeringen op geen enkele wijze onderbouwd heeft.
Rabobank rendement rekeningen en de spaarloonrekening
4.9.
[partij B] voert verder aan dat tot de te verdelen gemeenschap een tegoed behoort op de Rabobank rendement rekening met nummer [nummer 1] . Op 11 november 2004 stond volgens hem nog een bedrag van € 19.512,57 op deze rekening. Het saldo op deze rekening dient volgens [partij B] per 29 september 2006 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) verrekend te worden, omdat het gezamenlijk tijdens huwelijk opgebouwd vermogen betreft. [partij A] betwist dit, omdat volgens haar alle banktegoeden van partijen al tussen hen verdeeld zijn.
4.10.
Ter onderbouwing van haar stelling dat het bedrag op haar rendement rekening reeds verdeeld is heeft [partij A] bankafschriften van de Rabobank overgelegd. Volgens [partij A] hadden partijen naast hun lopende rekening ieder een spaarrekening (Rabobank rendement rekeningen) en had [partij B] nog een spaarloonrekening. Uit het overgelegde bankafschrift van de rendement rekening van [partij A] met nummer [nummer 1] volgt dat er op 6 januari 2005
€ 19.879,65 op deze rekening stond. Verder blijkt uit dit afschrift dat [partij A] op 1 februari 2005 van deze rekening € 10.000,- heeft overgemaakt naar haar lopende rekening (Rabo BetaalPakket rekeningnummer [nummer 2] ). Van deze rekening is op 4 februari 2005
€ 10.000,- naar rekeningnummer 1109.83.130 van de Rabobank Midden-Twente overgeschreven met omschrijving ‘extra storting [nummer 3] ’. Volgens [partij A] betreft dit bedrag een extra aflossing op de hypothecaire lening. [partij B] betwist dat dit een aflossing op de hypothecaire lening kan zijn geweest, omdat volgens hem het nummer van de hypothecaire lening niet eindigt op 843 maar op 842. Hij heeft deze stelling onderbouwd met overgelegde rekeningafschriften van de hypotheek waaruit volgt dat het rekeningnummer hiervan [nummer 4] is. Volgens [partij B] heeft [partij A] € 10.000,- naar haar eigen rekening geboekt, althans is het rekeningnummer 1109.83.130 hem onbekend.
[partij A] heeft op de mondelinge behandeling nogmaals aangevoerd dat het bedrag een aflossing van de hypothecaire lening was, maar dat zij dit bedrag niet zelf heeft overgeboekt. Dat heeft volgens haar iemand op het kantoor van de Rabobank gedaan, waar zij verder geen bevestiging van heeft ontvangen. Een andere schuld bij de Rabobank had [partij A] ook niet, zo stelt zij. De rechtbank oordeelt dat [partij A] genoegzaam heeft aangetoond dat zij uit het tegoed van de rendement rekening een extra aflossing op de hypotheekschuld heeft gedaan. Uit de bankafschriften volgt immers dat op een tussenrekening van de Rabobank een extra storting verricht is. Dat daarna een overboeking op een eigen rekening van [partij A] is verricht heeft [partij B] niet kunnen onderbouwen. De rechtbank beschouwt de vermelding van een leningnummer op het desbetreffende bankafschrift, waarvan één cijfer afwijkt van het nummer van de lening van partijen als een misslag.
4.11.
[partij A] stelt dat zij daarna, in het kader van de verdeling van de banksaldi en vooruitlopende op de echtscheiding, op 28 februari 2006 een bedrag van € 4.650,- van de rendement rekening via haar lopende rekening heeft overgeboekt aan [partij B] . Deze overboeking blijkt uit de overgelegde bankafschriften van de rendement rekening en de lopende rekening van [partij A] . Nu de voormelde stelling van [partij A] door [partij B] niet althans onvoldoende is betwist, is voldoende vast komen te staan dat er met betrekking tot de rekening ten name van [partij A] tussen partijen verder niets meer verdeeld hoeft te worden. [partij A] heeft haar eis in conventie voorwaardelijk, voor het geval alsnog verdeling van haar saldo op de rendement rekening dient plaats te vinden, vermeerderd met de vorderingen dat het saldo op de rendement rekening en de spaarloonrekening van [partij B] bij helfte verdeeld dienen te worden. Gelet op het hiervoor overwogene wordt aan deze voorwaardelijke vordering niet meer toegekomen zodat de vorderingen in conventie onder h. en i. zullen worden afgewezen.
levensverzekeringen Nationale Nederlanden
4.12.
[partij A] stelt dat zij recht heeft op € 2.450,- in verband met twee levensverzekeringen die [partij B] als verzekeringsnemer bij Nationale Nederlanden had afgesloten op het leven van hun kinderen. Tijdens het huwelijk is hiervoor per levensverzekering 108 keer € 22,68 premie per maand betaald, wat volgens haar voor de twee levensverzekeringen resulteert in een bedrag van ongeveer € 4.900,- . [partij A] vindt dat zij recht heeft op de helft van dit bedrag, omdat [partij B] de levensverzekeringen aan zichzelf heeft laten uitkeren.
4.13.
Uit de omschrijving op de overgelegde polissen van de levensverzekeringen blijkt, zoals [partij B] stelt, dat dit studieverzekeringen voor de kinderen van partijen zijn. [partij B] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze bedragen op de einddatum, toen de kinderen naar de universiteit gingen, aan hen zijn uitgekeerd. Nu dit verder onvoldoende gemotiveerd is betwist door [partij A] , zal het door haar onder f. in conventie gevorderde worden afgewezen.
woning in Vietnam
4.14.
[partij B] stelt dat tot de ontbonden gemeenschap een gezamenlijke woning in Vietnam behoort (adres: [adres 2] ). Deze woning is volgens [partij B] € 30.000,- (325.0000.000 Vietnamese dong) waard. Ter onderbouwing van zijn stelling dat partijen de woning in Vietnam gezamenlijk tijdens huwelijk in eigendom hebben verkregen en deze de voormelde waarde vertegenwoordigt heeft [partij B] een beoordelingsrapport (met Engelse vertaling) overgelegd van de heer [naam 5] van 16 november 2007. Partijen hebben hiervoor volgens hem op 10 november 2007 gezamenlijk opdracht gegeven. Nu de ouders en familie van [partij A] in dit huis wonen stelt [partij B] dat deze toegedeeld dient te worden aan [partij A] en dat zij hiervoor € 15.000,- aan [partij B] dient te voldoen. Als dat voor haar niet mogelijk is dan dient volgens [partij B] deze woning te worden verkocht op een door de rechtbank te bepalen wijze met verrekening van de opbrengst tussen partijen.
4.15.
[partij A] betwist dat het huis in Vietnam tot de ontbonden gemeenschap tussen partijen behoort. Zij heeft, zo voert zij aan, geen opdracht gegeven voor de door [partij B] overgelegde taxatie. Deze is volgens haar ook niet van waarde, omdat zulke verklaringen tegen betaling eenvoudig te verkrijgen zijn en omdat Vietnam geen privé-eigendom van onroerende zaken kent. Volgens [partij A] is de grond in Vietnam eigendom van de Vietnamese staat en kan een privé persoon hooguit een gebruiksrecht toegekend krijgen. Een zodanig gebruiksrecht kan - zo voert [partij A] verder aan - ingeschreven staan in het Vietnamese kadaster, maar kan ook (met name voor oudere rechten) blijken uit het zogenaamde ‘certificate of land use rights (red book)’ uitgegeven door de Vietnamese staat. In dit ‘red book’ staat Volgens [partij A] vermeld dat de grond op voormeld adres in Vietnam wordt gebruikt door haar moeder en daarom behoort de woning aan haar toe.
4.16.
Om dit gebruiksrecht aan te tonen heeft [partij A] een kopie (met een Nederlandse vertaling) van dit zogenaamde ‘rode boek’ overgelegd dat volgens haar ook het enige bewijs van een ‘eigendomsrecht’ is. Daaruit volgt dat de grond van voormeld adres in gebruik is bij het huishouden van mevrouw [naam 6] (geboren in 1939), de moeder van [partij A] . Uit dit document blijkt, zoals [partij A] verder stelt, dat er na de verlening van het gebruiksrecht geen wijzigingen zijn aangebracht zodat de oorspronkelijke gerechtigde nog steeds haar moeder is.
4.17.
[partij B] heeft zijn standpunt dat de woning gezamenlijk eigendom van partijen is nader onderbouwd door overlegging van drie bankafschriften waaruit blijkt dat in de jaren 1997-1999 totaal f 2.820,- is overboekt naar de moeder van [partij A] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij B] aangevoerd dat dit geld door de moeder van [partij A] gebruikt is om het huis te laten bouwen, omdat zij daarvoor niet de financiële middelen had. Het huis staat volgens [partij B] op naam van de moeder van [partij A] omdat zij daar woont, maar als zij overlijdt komt het op naam van hem en [partij A] te staan. Het was, zo heeft [partij B] verder aangevoerd, de bedoeling dat zij daar na hun pensionering zouden gaan wonen. [partij B] heeft hiermee evenwel de stelling van [partij A] dat Vietnam slechts gebruiksrechten kent en dat - zoals ook volgt uit het door [partij A] overgelegde ‘rode boek’ - de moeder van [partij A] op dit moment de gebruiksgerechtigde is, onvoldoende gemotiveerd betwist. De gevorderde toedeling van de woning in Vietnam aan [partij A] met verrekening van een waarde van € 15.000,- door [partij A] aan [partij B] (onder 8. in reconventie) kan daarom niet worden toegewezen.
taxatiekosten uit 2007
4.18.
[partij A] stelt dat partijen in 2007 een poging hebben gedaan om tot verdeling van de woning te komen. In dat verband hebben zij volgens haar gezamenlijk een taxatie-opdracht gegeven waarvoor [partij A] alleen de kosten van € 293,93 heeft betaald. Zij vordert de helft van dit bedrag (€ 146,96) van [partij B] . [partij B] heeft betwist dat sprake was van een gezamenlijke taxatie. Volgens [partij B] waren er twee taxaties, één in opdracht van [partij A] en één in opdracht van [partij B] . Voor haar taxatie draagt [partij A] de kosten, aldus [partij B] .
4.19.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [partij B] had het op de weg van [partij A] gelegen nader te onderbouwen dat sprake was van een gezamenlijke taxatie, bijvoorbeeld door het taxatierapport over te leggen waaruit de gezamenlijke opdracht voor deze taxatie blijkt. Haar enkele stelling dat [partij B] naast de gezamenlijke taxatie een eigen, eenzijdige taxatie heeft laten verrichten, is in dit verband onvoldoende. De gevorderde helft van de taxatiekosten uit 2007 van € 146,96 (onder j. in conventie) wordt daarom afgewezen.
dwangsom
4.20.
[partij A] heeft in conventie onder c. een dwangsom gevorderd. Nu het onder d. in conventie gevorderde zal worden toegewezen heeft zij geen belang bij toewijzing van een dwangsom zodat de vordering die daarop ziet zal worden afgewezen.
proceskosten
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres 1] wordt toegedeeld aan [partij B] tegen de taxatiewaarde van € 190.000,00 onder de voorwaarden dat de levering van de woning aan [partij B] plaats vindt binnen zes maanden na dit vonnis en [partij A] door de hypotheeknemer zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid uit de hypotheekovereenkomst die partijen met de hypotheeknemer met betrekking tot de woning hebben gesloten en [partij B] deze hypothecaire geldlening overneemt en als eigen schuld voldoet, waarbij:
[partij B] de kosten dient te dragen die verbonden zijn aan de levering van de woning aan [partij B] ,
aan [partij A] de helft van de overwaarde (taxatiewaarde minus hypothecaire geldlening) toekomt,
[partij A] aan [partij B] een bedrag van € 3.250,- dient te voldoen in verband met de door [partij B] betaalde investeringskosten voor zonnepanelen,
5.2.
bepaalt dat indien de woning aan de [adres 1] niet binnen zes maanden na dit vonnis aan [partij B] is geleverd of indien [partij A] niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, beide partijen dienen mee te werken aan verkoop en levering van de woning aan een derde door:
gezamenlijk een makelaar opdracht te geven de verkoop van de woning ter hand te nemen tegen de door deze makelaar te bepalen vraagprijs en onder de door de Nederlandse Vereniging van Makelaars gehanteerde gebruikelijke voorwaarden en bedingen en al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen,
mee te werken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de levering van de woning door het laten passeren van een notariële akte,
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen te verdelen, waarbij [partij A] een bedrag van € 3.250,00 dient te voldoen aan [partij B] in verband met de door [partij B] betaalde investeringskosten voor zonnepanelen,
5.3.
bepaalt dat, voor het geval [partij B] zijn medewerking niet verleent aan dictumonderdeel 5.2, dit vonnis in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van [partij B] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de wilsverklaring ten behoeve van de verkoopopdracht aan de makelaar,
5.4.
veroordeelt [partij B] om na de verkoop en vóór de eigendomsoverdracht aan een derde als bedoeld in dictumonderdeel 5.2 de woning te ontruimen met al degenen die daarin verblijven,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.

Voetnoten

1.Onder de conclusie in reconventie staat Verdistraat