7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft negen maanden lang deelgenomen aan een criminele organisatie die zich onder andere bezighield met de invoer van harddrugs in Nederland. Hij heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een enorme hoeveelheid cocaïne (ruim 1.201 kilogram met een geschatte straatwaarde van tientallen miljoenen euro’s), waarbij hij een essentiële rol in de uitvoering had.
Binnen het criminele samenwerkingsverband en bij de invoer van de cocaïne op
30 juli 2024 was sprake van een bepaalde rolverdeling. De ogenschijnlijke leider van de criminele organisatie was de binnen onderzoek Maïs23 niet geïdentificeerde ‘ [medeverdachte 7] ’, die in de chatcommunicatie ook gebruik maakte van de namen ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 2] ’. Hij gaf opdrachten, stuurde de verdachten aan op afstand en regelde een vervalste zegel voor de drugscontainer. [medeverdachte 2] hield zich voornamelijk bezig met de inklaring van de (drugs)container(s) waarvan zijn bedrijf [bedrijf] B.V. de ontvanger was, zodat het leek alsof het om legale handel ging. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren belangrijke uitvoerders die in nauw contact stonden met ‘ [medeverdachte 7] ’. Zij waren ook vrijwel dagelijks in de loods in [plaats 1] aanwezig om het te doen lijken alsof daar normale bedrijvigheid plaatsvond, maar om in de tussentijd de drugslading te ontvangen. Daarnaast verrichtten [medeverdachte 1] en [verdachte] ook andere essentiële taken zoals het afleveren van contante betalingen en documenten voor de inklaring van de container. [medeverdachte 3] verrichtte het drugstransport via zijn transportbedrijf Kader Transport en stond in contact met alle leden van de criminele organisatie, en was chauffeur van de container waar de cocaïne in zat. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] waren op de dag van de inval in de loods aanwezig om de drugs uit de container te laden en van de deklading te scheiden ten behoeve van het verdere vervoer. Daarnaast heeft [medeverdachte 5] (daaraan voorafgaand) op de uitkijk gestaan buiten de loods.
Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen de maatschappij (financieel) nadeel toe. De criminele organisatie waartoe [verdachte] behoorde heeft een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de markt voor harddrugs in Nederland. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen stoffen bevatten die zeer verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid en het welzijn van gebruikers. De rechtbank acht [verdachte] dan ook medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen op de gebruikers en hun omgeving heeft. Het plegen van dit soort feiten levert veel geld op voor de personen die betrokken zijn in de lijn van invoer tot aan de uiteindelijke verkoop van de verdovende middelen. [verdachte] heeft met zijn handelen laten zien dat hij deze criminele activiteiten en de nadelige gevolgen hiervan niet schuwt ten behoeve van zijn eigen financiële gewin. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [verdachte] van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat [verdachte] in het verleden is veroordeeld voor onder meer Opiumwetfeiten. Omdat er geen sprake is van recente veroordelingen, zal de rechtbank het strafblad van [verdachte] niet in zijn nadeel, maar ook niet in zijn voordeel meewegen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over [verdachte] opgemaakte reclasseringsrapport van 13 maart 2025. Daaruit volgt dat, door de ontkennende houding van [verdachte] , het voor de reclassering moeilijk is vast te stellen wat een mogelijke oorzaak is voor onderhavige verdenking. Op praktisch gebied heeft [verdachte] zijn leven op orde. Er is sprake van stabiele huisvesting, er zijn geen financiële problemen en de partner van [verdachte] is een bron van steun. [verdachte] heeft in het verleden zowel openlijke als heimelijke delicten gepleegd. De kans op een langdurige criminele levensstijl is voor dit type delinquent groter dan voor de groep delinquenten die alleen openlijke dan wel heimelijke delicten pleegt. De pro-criminele houding en het sociaal netwerk van [verdachte] worden gezien als belangrijke risicofactoren. [verdachte] blijft in contact komen met mensen uit het criminele milieu waardoor er een risico blijft bestaan op terugval in oude patronen. De reclassering is van oordeel dat een gedragsverandering bij [verdachte] moeilijk te bewerkstelligen is. Interventies en reclasseringstoezicht worden om die reden niet geadviseerd.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen afweging maakt bij het bepalen van de op te leggen straf. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarnaast acht de rechtbank bij de strafoplegging van belang dat procesafspraken naar hun aard kunnen bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien. Door het afdoen van deze strafzaak op de wijze als in de procesafspraken is overeengekomen, wordt de behandeltijd van de zaak aanzienlijk verkort en kan de zaak efficiënter worden afgedaan.
Gelet op het voorgaande en hetgeen op zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de afdoening zoals gevorderd door de officier van justitie, mede in het licht van de belangen die met de gemaakte procesafspraken gemoeid zijn, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en daarbij voldoende recht doet aan de inhoud van de strafzaak en alle betrokken belangen. Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank in het nadeel van [verdachte] in aanmerking dat hij een essentiële rol in het geheel heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen met een dergelijke rol rijkelijk beloond worden. Een forse geldboete acht de rechtbank dan ook op zijn plaats. Gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak acht de rechtbank de voorgelegde straf passend.
De rechtbank legt aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden op, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een geldboete ter hoogte van € 31.548,00.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan [verdachte] voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.