ECLI:NL:RBOVE:2025:6872

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
336963
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 december 2025 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar bijna 18-jarige zoon, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 19 juni 2025 geconcludeerd dat er geen verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ingediend zou worden, maar de situatie is sindsdien veranderd. De moeder heeft moeite om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, wat blijkt uit haar analfabetisme en de problemen rondom de noodzakelijke zorg voor [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, wat leidt tot de conclusie dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft de GI, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, benoemd tot voogd over [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en benadrukt dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor contact tussen de moeder en [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zwolle
Zaaknummer: C/08/336963 / FA RK 25-2049
Datum uitspraak: 4 december 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. U. Yildirim uit Zwolle,
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
De rechtbank merkt als informant aan:
[de gezinshuismoeder],
hierna te noemen: de gezinshuismoeder,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • een brief van 25 maart 2025 van de GI;
  • een rapport van de raad van 19 juni 2025;
  • een brief van 6 augustus 2025 met bijlagen van de GI;
  • een brief van 31 oktober 2025 met bijlagen van de GI, ingediend op 3 november 2025;
  • de pleitnota overgelegd ter zitting op 6 november 2025 namens de GI.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
- mr. Yildirim namens de moeder;
- [naam 1] en [naam 2] namens de raad;
- [naam 3] , mr. [naam 4] en [naam 5] namens de GI.
1.3.
De gezinshuismoeder heeft bij e-mail van 5 november 2025 te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door
[de vader], nader te noemen de vader. [minderjarige] heeft geen contact met de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 juli 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 juli 2025 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.4.
Bij beschikking van 29 juli 2025 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 31 juli 2026 en is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.5.
[minderjarige] verblijft sinds 23 februari 2025 in het gezinshuis.
2.6.
De raad heeft op 19 juni 2025 een rapport uitgebracht waarin de raad heeft besloten geen verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder in te dienen.

3.De beoordeling met betrekking tot de ontvankelijkheid

3.1.
Op grond artikel 1:267 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Tevens is degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat.
3.2.
Uit lid 2 volgt dat indien de raad niet tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek hiertoe van de GI die de ondertoezichtstelling over de minderjarige uitvoert, heeft ontvangen, hij dit schriftelijk meedeelt aan die GI. De GI kan na ontvangst van die mededeling de raad verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De raad die van de GI zo een verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de rechtbank of een beëindiging van het gezag moet volgen. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.
3.3.
Artikel 1:267 BW lid 1 noemt de raad en het OM als verzoekers van een gezagsbeëindigende maatregel. Uit het tweede lid volgt dat ook de GI de mogelijkheid heeft om via de raad het oordeel van de rechtbank te vragen over een gezagsbeëindigende maatregel in het geval de raad niet zelf tot een verzoek overgaat. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) volgt dat de wetgever inziet dat er situaties zijn waarin een verschil van mening blijft bestaan tussen de raad en de GI over de vraag of een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel aangewezen is. Het wordt niet wenselijk geacht dat de GI zich moet neerleggen bij de beoordeling van de raad, of het OM moet verzoeken een maatregelverzoek in te dienen; wel acht de wetgever het wenselijk dat een mogelijk bedreigende situatie te allen tijde aan de rechter kan worden voorgelegd (MvT, p. 15). In het geval dat de raad schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet tot een maatregelverzoek zal overgaan, kan de GI de raad verzoeken om binnen twee weken het oordeel van de rechtbank te vragen of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. In dat geval legt de raad zijn resultaten van het onderzoek aan de rechtbank voor, maar doet geen verzoek tot een maatregel, zodat de raad zo niet gedwongen wordt als verzoeker op te treden terwijl hij zijn verzoek niet kan onderbouwen (MvT, p. 15). De rechtbank kan dan ambtshalve de gezagsbeëindiging uitspreken.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI gesteld dat zij per e-mail aan de raad heeft verzocht het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De raad heeft eerst gesteld dat de GI geen verzoek aan de raad heeft gedaan en vervolgens dat het verzoek te laat is binnengekomen waardoor de raad de zaak niet meer tijdig aan de rechtbank kon voorleggen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling alsnog aan de rechtbank gevraagd te beoordelen of een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De rechtbank constateert dat de communicatie tussen de GI en de raad niet goed is verlopen, waardoor de raad in eerste instantie niet, maar pas tijdens de mondelinge behandeling ermee heeft ingestemd dat de rechtbank de zaak beoordeelt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om wel te beoordelen of beëindiging van het gezag van de moeder moet volgen.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft gesteld dat zij het gezag over [minderjarige] wil behouden omdat zij anders bang is dat alles wat haar bindt aan [minderjarige] wordt doorgeknipt. De moeder betwist dat zij niet altijd beschikbaar is en zij stelt dat zij bereid is als gezaghebbende ouder een handtekening te zetten als dat nodig is. Gelet op de korte tijd die nog resteert tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] vindt de moeder een gezagsbeëindiging ook niet nodig. In het geval er problemen in de uitoefening van het gezag ontstaan, zijn er andere manieren om die op te lossen, zoals het verzoeken van vervangende toestemming.
4.2.
[minderjarige] heeft tijdens het jongerengesprek aangegeven dat het contact, zoals hij dat nu met zijn moeder heeft, prima vindt. Niet goed en niet slecht. Het is voor [minderjarige] gemakkelijker als bijvoorbeeld zijn begeleider vanuit het gezinshuis handtekeningen voor hem zou kunnen zetten en over zaken zou kunnen beslissen. Het contact met zijn moeder zal daardoor niet veranderen.
4.3.
De raad constateert dat er veel is gebeurd sinds het rapport waarin is geconcludeerd dat geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is. De raad zag op dat moment nog wel mogelijkheden voor de moeder om op afstand met de juiste benadering en begeleiding keuzes te maken in het belang van [minderjarige] , maar inmiddels is gebleken dat die mogelijkheden er niet meer zijn. Het lukt de moeder niet om een goede samenwerking met de GI aan te gaan. De begeleider van de moeder heeft zeer recent ook aangegeven de moeder hierin niet meer te kunnen begeleiden en te ondersteunen. De raad vindt het belangrijk dat in de periode tot aan en in voorbereiding op de meerderjarigheid van [minderjarige] de zaken goed voor hem worden geregeld. Om dat te realiseren is het van belang dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De raad heeft wel zorgen welke invloed het beëindigen van het gezag heeft voor het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Naar de mening van de raad wegen die zorgen echter niet op tegen het belang van [minderjarige] dat alles goed en tijdig voor hem wordt geregeld. De raad vindt het belangrijk dat bij een gezagsbeëindiging goed wordt gekeken naar de mogelijkheden voor contact tussen de moeder en [minderjarige] .
4.4.
De GI is van mening dat aan de beide gronden van artikel 1:266 van het BW is voldaan. Daartoe voert de GI aan dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet kan dragen omdat zij mede vanwege haar analfabetisme niet in staat is in de zaken die rondom [minderjarige] spelen zijn belang goed te beoordelen en zij haar financiële plicht naar [minderjarige] niet nakomt. Zo stemt de moeder niet in met een wijziging van de huisarts waardoor [minderjarige] voor ieder huisartsbezoek naar Dedemsvaart moet en hierbij afhankelijk is van vervoer door de gezinshuismoeder. De moeder betaalt ook het schoolgeld en de noodzakelijke bril voor [minderjarige] niet. Het handelen van de moeder heeft ertoe geleid dat de gezinshuisouder de kosten van de bril nu voor haar rekening neemt. De moeder is ook heel wisselend in wat zij vindt van het gezag over en haar contact met [minderjarige] . Ten slotte is de moeder regelmatig niet beschikbaar omdat zij dan elders verblijft. Hoewel de moeder zegt dat zij hard aan zichzelf werkt en dat het beter met haar gaat, is daar onvoldoende zicht op. Als het gezag niet wordt beëindigd, moeten er procedures gevoerd worden in verband met het ontbreken van de benodigde toestemmingen en dat vindt de GI niet wenselijk; dit kost veel tijd en geeft spanningen bij [minderjarige] en de moeder en tussen beiden. De GI verwacht dat met een voogdijmaatregel en acceptatie van de plaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis er ruimte komt voor een kwalitatief beter contact tussen de moeder en [minderjarige] . Door de voogdijmaatregel wordt voorkomen dat [minderjarige] afhankelijk is van zijn moeder voor het verkrijgen van de benodigde toestemming om bijvoorbeeld de huisarts te wijzigen of voor financiële ondersteuning. Als die afhankelijkheid voor deze zaken niet meer bestaat, kunnen [minderjarige] en de moeder zich focussen op het in stand houden en verbeteren van hun band. De gezinshuismoeder heeft aangegeven dat de deur altijd voor de moeder openstaat. De moeder heeft met haar andere kinderen ook gewoon contact gehouden ondanks dat haar gezag is beëindigd.

5.De beoordeling

De processuele positie van de GI
5.1
De rechtbank zal de GI aanmerken als belanghebbende in deze procedure. De beslissing op grond van artikel 1:267 lid 2 BW heeft rechtstreeks gevolgen voor de door de GI te vervullen taken, omdat bij toewijzing van het verzoek niet langer sprake zal zijn van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing maar van een voogdijmaatregel.
De gezagsbeëindiging
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3.
Beëindiging van het gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het leven van zowel de moeder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] is beëindiging van het ouderlijk gezag een verstrekkende inmenging in het familie- en gezinsleven. De inmenging moet in een redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd en er dient een lichtere maatregel te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt. Bij het beëindigen van ouderlijk gezag moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt van de belangen van de ouder(s) en de belangen van het kind.
5.4.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, lid 1, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank spreekt daarom ambtshalve de beëindiging van het gezag van de moeder uit en overweegt daartoe als volgt.
5.5.
[minderjarige] is een 17-jarige jongen die meerdere ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven heeft meegemaakt, zoals huiselijk geweld, het op straat leven in de Dominicaanse Republiek, de detentie van de moeder en het overlijden van de heer [naam 6] die langere tijd voor [minderjarige] gezorgd heeft. Sinds februari 2025 woont hij in het gezinshuis. Hier ontwikkelt hij zich goed en krijgt hij de ondersteuning en begeleiding die hij nodig heeft. [minderjarige] heeft contact met de moeder, maar dat verloopt moeizaam. De moeder is wisselend in haar wens tot contact en [minderjarige] zoekt vooral contact met zijn moeder om zaken voor hem te regelen. Daarnaast vindt de moeder het moeilijk om [minderjarige] in het gezinshuis op te zoeken omdat zij de plaatsing niet accepteert.
5.6.
Hoewel de moeder betwist dat zij niet altijd beschikbaar is en zij wel bereid is om (praktische) zaken voor [minderjarige] te regelen, is in de afgelopen periode gebleken dat dit niet lukt. Zo zijn er problemen (geweest) rondom de wijziging van huisarts van [minderjarige] , de aanschaf van een bril voor [minderjarige] en het betalen van het schoolgeld. Naast het analfabetisme van de moeder waardoor het voor haar moeilijk is om dingen te begrijpen en te regelen, is er sprake van een moeizame samenwerking tussen de GI en de moeder. De moeder heeft door eerdere ervaringen geen vertrouwen in de hulpverlening en wil geen fysiek contact met de GI. Ten slotte is de moeder regelmatig niet bereikbaar en niet beschikbaar omdat zij elders verblijft en de GI daarvan niet op de hoogte stelt. Aankomend jaar is een belangrijk jaar omdat [minderjarige] dan meerderjarig zal worden. Er moeten dus veel zaken voor hem geregeld worden. Aanvankelijk leek het nog mogelijk om zaken voor [minderjarige] te regelen met behulp van mevrouw [naam 7] , de begeleider van de moeder. Mevrouw [naam 7] heeft inmiddels aangegeven de ondersteuning in het contact tussen de moeder en de GI niet meer te kunnen bieden, omdat dit haar werkrelatie met de moeder beïnvloedt. Gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat het de moeder zal lukken om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en dat een derde de voogdij krijgt. Een minder ingrijpende maatregel zoals het verzoeken van vervangende toestemming in het geval de moeder haar noodzakelijke toestemming voor gezagszaken niet verleent, acht de rechtbank niet passend omdat dit tot procedures leidt die vertragend werken en belastend zijn voor alle betrokkenen. Niet in de laatste plaats voor [minderjarige] . Daarbij speelt mee dat er nog een relatief korte periode resteert om zaken te kunnen regelen voor [minderjarige] tot aan zijn volwassenheid.
5.7.
De rechtbank is het met de GI en de raad eens dat het belangrijk is dat er gekeken wordt naar de mogelijkheden voor het (begeleide) contact tussen de moeder en [minderjarige] en hoopt dat deze beslissing over de gezagsbeëindiging rust en ruimte geeft voor een beter en meer inhoudelijk contact.
5.8.
Tussen de vader en [minderjarige] is al lange tijd geen contact. Het is onbekend waar de vader woont. De vader is op geen enkele wijze betrokken bij [minderjarige] en volgens [minderjarige] is het voor hem niet veilig om naar de Dominicaanse Republiek te reizen in verband met zijn vader. De moeder, de GI en de raad gaan ervan uit dat de vader geen gezag over [minderjarige] heeft. Voor de rechtbank is het niet mogelijk om vast te stellen of de vader ook met het gezag over [minderjarige] is belast. Voor zover de vader al met het gezag zou zijn belast, is de rechtbank van oordeel dat zowel naar het recht van de Dominicaanse Republiek als naar Nederlands recht het gezag van de vader van rechtswege is geschorst, doordat hij (al dan niet tijdelijk) niet in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen door afstand en afwezigheid en de verblijfplaats van de vader onbekend is (artikel 1:253r lid 1 sub a juncto artikel 1:253q BW).
5.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, moet de rechtbank op grond van artikel 1:275, lid 1 BW een voogd over hem benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal de GI belasten met de voogdij. Voor [minderjarige] is het fijn dat de jeugdbeschermer die hij al langer kent zijn voogd zal worden.
5.10.
De rechtbank verklaart de beslissing ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.11.
De beslissing wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [2]

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder] ,geboren op [geboortedatum 2] 1970 in [geboorteplaats 2] over [minderjarige] ;
6.2.
benoemt tot voogd(es) over genoemde minderjarige, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. M. van der Hoeven en
mr. J.A.M. Egberink, allen rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2025, in aanwezigheid van J.C. Bouman als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.EHRM 10 september 2019, zaaknummer 37283/13 (Strand Lobben/Noorwegen)
2.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.