ECLI:NL:RBOVE:2025:6874

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
08-037845-25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige jongen voor poging tot zware mishandeling met een mes

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen een 17-jarige jongen, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam aan het licht na een steekincident op 3 februari 2025, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik stak. Tijdens de zitting op 17 november 2025 heeft de rechtbank geluisterd naar de verklaringen van de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsvrouw. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen objectieve aanleiding was voor de verdachte om te vrezen voor een onmiddellijke aanranding. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere ervaringen van mishandeling en pesten. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en verblijf in een instelling voor begeleid of beschermd wonen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de zaak met zorg behandeld, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-037845-25 (P)
Datum vonnis: 1 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte] ) opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welk strafbare feit [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 17 november 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsvrouw
mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldiging vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldiging vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de verdenking die de officier van justitie [verdachte] primair verwijt, kan worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden stellen zoals aan het eind van dit vonnis genoemd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig weergeven, op neer dat [verdachte] op 3 februari 2025 in Zwolle [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) met een mes in de buik heeft gestoken en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling (
primair), of mishandeling (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
primairhij op of omstreeks 3 februari 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes en/of steekvoorwerp, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in/op de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 3 februari 2025 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld, door met een mes en/of steekvoorwerp, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in/op de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te steken, prikken en/of snijden.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. [verdachte] heeft dit feit bekend. Tijdens de zitting is door [verdachte] of zijn raadsvrouw ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden - overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering - met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
primair
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek op de zitting van 17 november 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 3 februari 2025 (pagina’s 7 tot en met 9);
het proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025 inclusief bijlagen (pagina 39 tot en met 63).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
primair:
hij op 3 februari 2025 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buik van die [slachtoffer] in heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van [verdachte]

Het beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer(exces) of putatief noodweer. De officier van justitie vindt dat daar geen sprake van is en dat die verweren van de verdediging moeten worden verworpen.
Voor de beoordeling van de beroepen van de verdediging gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[verdachte] en [slachtoffer] waren direct vóór het steekincident wat aan het stoeien, dat ging over en weer. Dit heeft [slachtoffer] verklaard en zijn verklaring wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] aan het sparren was voor de lol. Ze waren hierbij beiden aan het lachen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] en [slachtoffer] wat aan het stoeien waren op een leuke manier, waarna het wel steeds wat harder ging, maar het was nog steeds sparren. Getuige [getuige 2] heeft ook verklaard over het stoeien tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Ook een onafhankelijke getuige, [getuige 3] , heeft verklaard dat er over en weer wat duw- en trekwerk is geweest tussen twee jongens.
[verdachte] heeft op de zitting verklaard dat [slachtoffer] uit het niets zei ‘wil je vechten?’ en vervolgens direct op hem af kwam gerend, waarna [verdachte] uit zelfverdediging [slachtoffer] gestoken heeft in zijn buik. Van stoeien of sparren voor de lol is geen sprake geweest, aldus [verdachte] .
De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting, namelijk dat in het geheel geen sprake is geweest van een stoeipartij ‘voor de grap’ of enig duw- en trekwerk over en weer direct voorafgaand aan het steken en dat [slachtoffer] hem uit het niets ineens aanviel, acht de rechtbank op basis van het dossier niet aannemelijk geworden. Enkel [verdachte] ontkent het bestaan van de eerdere ‘stoeisituatie’ en spreekt over een aanval vanuit [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] en meerdere getuigen hier anders over verklaard hebben. Niemand anders verklaart over een plotselinge aanval vanuit [slachtoffer] richting [verdachte] . Dit maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat vóór het steekincident sprake was van een stoeipartij of duw- en trekwerk over en weer in een (redelijk) ontspannen sfeer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] de hem verweten gedraging om die reden niet verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een gedraging van [slachtoffer] die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Omdat de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zal de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen. Om diezelfde reden verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Een beroep op putatief noodweer slaagt als de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie.
In dit geval dient dan vastgesteld te worden dat [verdachte] in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar vanuit [slachtoffer] heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Voor de beoordeling van putatief noodweer is een “enigszins geobjectiveerde waarneming” van belang. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor [verdachte] , maar ook voor derden (voor de gemiddelde mens) aannemelijk moet zijn geweest op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurde.
In dit verband overweegt de rechtbank dat er voor [verdachte] objectief gezien geen enkele aanleiding bestond te vrezen voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vanuit [slachtoffer] . [slachtoffer] , maar ook diverse getuigen, spreken immers van een stoeipartij en/of duw- en trekwerk in een (redelijk) ontspannen sfeer. Dit beeld past niet bij het verontschuldigbaar inbeelden van een onmiddellijk dreigende aanval. De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer.
De rechtbank is van oordeel dat er voor het overige ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of van [verdachte] uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. [verdachte] is ook strafbaar voor het bewezen verklaarde feit. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

5.De motivering van de straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat [verdachte] wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijk strafdeel worden gekoppeld de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde voorwaarden en de voorwaarde dat [verdachte] in het kader van begeleid of beschermd wonen bij [instelling] of een soortgelijke instelling moet verblijven.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
5.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegd feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. [verdachte] en [slachtoffer] waren op straat aan het stoeien. Op enig moment steekt [verdachte] met een mes in de buik van [slachtoffer] . Hierdoor heeft [slachtoffer] letsel opgelopen; een snijwond in zijn buik van twee tot drie centimeter lang en één centimeter diep. Dit letsel had veel ernstiger kunnen zijn. Het is niet aan [verdachte] te danken dat het uiteindelijk goed met [slachtoffer] afgelopen is. Immers is [verdachte] gelijk na het steken weg gegaan en heeft hij [slachtoffer] achtergelaten. [verdachte] heeft met zijn geweldshandeling [slachtoffer] verwond en daarmee een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dit [verdachte] kwalijk.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van
17 oktober 2025. Hieruit volgt dat aan hem op 27 november 2023 voor verboden steekwapenbezit een werkstraf van 40 uren is opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een pro Justitia-rapportage, een rapport van de Raad van 30 september 2025 en de toelichting die de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering op de zitting hebben gegeven. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [verdachte] en zijn ouders over zijn persoonlijke omstandigheden hebben verteld.
[verdachte] is een inmiddels 17-jarige jongen die al veel (traumatische gebeurtenissen) heeft meegemaakt. Zo is hij op de middelbare school gepest en ook mishandeld en wordt hij bedreigd. De GZ-psycholoog heeft vastgesteld dat sprake is van ouder-kindrelatieproblemen, met hechtingsproblemen, en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met een coping van het afweren van emoties en zelfbehoud door eigen regie. Daarnaast heeft [verdachte] een achterstand opgebouwd in zijn sociale en emotionele ontwikkeling en ook in zijn gewetensontwikkeling. Deze stoornissen waren aanwezig tijdens het ten laste gelegde feit en hebben hier ook invloed op gehad. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat.
De deskundige adviseert om [verdachte] het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Bij een bewezenverklaring adviseert de deskundige een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde van beschermd of begeleid wonen en ook andere voorwaarden waarmee de kans dat [verdachte] in de toekomst weer de fout in gaat zoveel mogelijk wordt ingeperkt. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld: een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan de nodige hulpverlening, het hebben van een zinvolle dagbesteding en vrijetijdsbesteding en het meewerken aan een behandeling als dat nodig is. De Raad heeft op de zitting toegelicht dat de bijzondere voorwaarde van beschermd of begeleid wonen bij [instelling] of een soortgelijke instelling ook op zijn plaats is.
[verdachte] heeft op de zitting gezegd dat hij de conclusies van de deskundige begrijpt en zichzelf hierin herkent en dat hij bereid is mee te werken aan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. [verdachte] zegt over zijn situatie dat het een stuk beter met hem gaat sinds hij bij [instelling] een eigen kamer heeft gekregen. Hierdoor is de relatie met zijn ouders ook verbeterd. [verdachte] krijgt dagelijks begeleiding van het FACT-team en vindt dit fijn. Een aantal weken geleden is hij begonnen met een traject waardoor hij zichzelf beter leert kennen. Inmiddels heeft hij geleerd dat de gevoelens die hij heeft begrijpelijk en logisch zijn, ook al wil hij ze liever niet hebben. [verdachte] volgt de koksopleiding, maar op dit moment bevindt hij zich in een periode dat hij met school wil overleggen over hoe het verder moet gaan. [verdachte] wil graag geld verdienen. Achteraf heeft [verdachte] spijt van het incident en probeert hij nieuwe conflicten te vermijden. Inmiddels heeft hij ook meer vertrouwen in hulpverleners en politie en probeert hij zijn problemen eerder bij hen neer te leggen. De ouders van [verdachte] zien dat het een stuk beter met hem gaat en hebben er vertrouwen in dat het goed gaat komen.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. De rechtbank houdt vervolgens bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling met behulp van een wapen. Deze oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. In dit geval geldt als uitgangspunt: vanaf drie maanden jeugddetentie.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] sinds 21 maart 2025 de schorsingsvoorwaarden heeft nageleefd, aan zichzelf werkt en heeft gezegd dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan. Daarnaast vindt de rechtbank het positief dat [verdachte] heeft geprobeerd een mediationtraject met [slachtoffer] op te starten. De rechtbank ziet vanwege de persoon van [verdachte] , in het bijzonder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, geen meerwaarde in de oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie die langer duurt dan het voorarrest of een onvoorwaardelijke werkstraf en zal op dit onderdeel dan ook afwijken van het advies van de Raad.
De rechtbank vindt het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat [verdachte] in de toekomst weer de fout ingaat, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafgedeelte de bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze aan het eind van dit vonnis zijn geformuleerd. Als [verdachte] tijdens de proeftijd een strafbaar feit pleegt of de andere voorwaarden niet naleeft, moet hij alsnog de jeugddetentie uitzitten. De rechtbank zal de jeugdreclassering de opdracht geven toezicht te houden op de naleving door [verdachte] van de opgelegde bijzondere voorwaarden en hem ten behoeve daarvan te begeleiden.

6.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de wetsartikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
44 (vierenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt):
  • meldt bij de jeugdreclassering op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem in dat kader geeft,
  • meewerkt aan (andere) door de jeugdreclassering noodzakelijk gevonden ondersteuning van of verwijzing naar (andere) hulpverleningsinstanties, als dit gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt gevonden;
  • een (door de jeugdreclassering te bepalen) zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van school of werk;
  • een (door de jeugdreclassering te bepalen) zinvolle vrijetijdsbesteding heeft;
  • verblijft in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, zoals [instelling] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem opstelt;
- draagt aan de Jeugdbescherming Overijssel, met als verantwoordelijke gemeente [gemeente] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Metgod, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. D.E. Schaap, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. C.L. Struik, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland van 11 april 2025, met dossiernummer PL0600-2025052226. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.