ECLI:NL:RBOVE:2025:6912

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
AK_25_3255
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan Groen Gas Goor voor onderhoud vergistingsinstallatie

In deze zaak heeft het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel aan Groen Gas Goor B.V. een last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat Groen Gas Goor ervoor moet zorgen dat alle vijf vergisters in de vergistingsinstallatie in goede staat van onderhoud verkeren, conform voorschrift 1.3 van de omgevingsvergunning. Het college constateerde gaslekkages en stelde dat Groen Gas Goor niet tijdig aan de last voldeed, wat zou leiden tot een verbeurdverklaring van een dwangsom tot maximaal € 500.000,-. Groen Gas Goor maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de begunstigingstermijn verliep en zij het risico liep dwangsommen te verbeuren.

De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat Groen Gas Goor niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De door Groen Gas Goor aangevoerde belangen waren niet voldoende om tot de conclusie te komen dat er een spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen evident onrechtmatige situatie was die een spoedeisende maatregel vereiste. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen en dat de belangen van Groen Gas Goor niet opweegden tegen de belangen van het college.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/3255
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Groen Gas Goor B.V., uit Goor,
hierna: Groen Gas Goor,
(gemachtigde: mr. C. Kramer en mr. E.T. de Jong)
en
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel,
hierna: het college,
(gemachtigde: mr. K. van Westenberg).

1.Samenvatting

1.1.
Het college heeft aan Groen Gas Goor een last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat zij ervoor dient te zorgen dat alle vijf vergisters in de vergistingsinstallatie in goede staat van onderhoud verkeren, zoals volgt uit voorschrift 1.3 van de aan haar verleende omgevingsvergunning. Het college vindt dat daarvan op dit moment geen sprake is, want zij heeft geconstateerd dat er gaslekkages zijn. Indien Groen Gas Goor niet (tijdig) aan de last voldoet, wordt een dwangsom verbeurd tot een maximum van € 500.000,-. Groen Gas Goor heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Omdat de begunstigingstermijn verliep en zij daarmee het risico liep dwangsommen te verbeuren, heeft Groen Gas Goor de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot de conclusie dat Groen Gas Goor niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt. De belangen die Groen Gas Goor naar voren heeft gebracht, geven geen aanleiding daartoe te concluderen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

2.Inleiding: feiten en procesverloop

2.1.
Groen Gas Goor exploiteert op het perceel [adres] een biomassa-installatie, waarbij een vergistingsinstallatie met vijf vergisters aanwezig is.
2.2.
Op 10 april 2025 heeft een toezichthouder van het college deze vijf vergisters gecontroleerd op gaslekkages. Bij alle vijf vergisters zijn door de toezichthouder (bio)gaslekkages waargenomen.
2.3.
Op 9 mei 2025 heeft het college het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht, omdat artikel 4.871 van het Bal, waarin samengevat is bepaald dat een mestvergistingsinstallatie gasdicht moet zijn, wordt overtreden. Groen Gas Goor kan aan de last voldoen door diverse reparaties uit te voeren, aldus het college.
2.4.
Op 6 juni 2025 heeft Groen Gas Goor haar zienswijze daarop gegeven, na verlenging van de daarvoor gegeven termijn.
2.5.
Op 26 augustus 2025 heeft een hercontrole plaatsgevonden. Bij vier van de vijf vergisters zijn daarbij opnieuw (bio)gaslekkages vastgesteld.
2.6.
Het college heeft om die reden op 17 september 2025 een tweede voornemen uitgebracht. Daarin heeft het geconstateerd dat Groen Gas Goor artikel 5.5, eerste lid, onder a (uit het verweerschrift volgt onder d), van de Omgevingswet (hierna: de Ow) in samenhang gelezen met voorschrift 1.3 van de vigerende vergunning van 5 april 2011 met kenmerk [kenmerk] (hierna: de vergunning) overtreedt. Dit voorschrift bepaalt dat de gehele inrichting, inclusief het buitenterrein, schoon en ordelijk moet worden gehouden in goede staat van onderhoud moet verkeren.
2.7.
Het daags daarna gedane verzoek van Groen Gas Goor tot verlening van de zienswijzetermijn is op 21 september 2025 afgewezen.
2.8.
Het college heeft besloten aan Groen Gas Goor op 30 september 2025 een last onder dwangsom op te leggen. Groen Gas Goor dient vóór 7 november 2025 de overtreding van artikel 5.5., eerste lid, onder a van de Ow in samenhang gelezen met voorschrift 1.3. van de vergunning te beëindigen en beëindigd te houden. Daarvoor dient Groen Gas Goor ervoor zorg te dragen dat alle vijf vergisters van de vergistingsinstallatie in goede staat van onderhoud verkeren en gasdicht zijn. Indien Groen Gas Goor deze overtreding niet (tijdig) beëindigt, dan verbeurt zij van rechtswege een dwangsom van € 25.000,- per vergister die niet in goede staat van onderhoud verkeert, indien die niet gasdicht is, per (volledige) maand dat de overtreding niet is beëindigd, met een maximum waarboven geen dwangsom meer kan worden verbeurd van € 100.000,- per vergister, met een totaal maximum van € 500.000,-, gezien de aanwezigheid van vijf vergisters. Daarbij geldt dat er per maand één overtreding per vergister kan worden geconstateerd.
2.9.
Groen Gas Goor heeft op 14 oktober 2025 verzocht om uitstel/opschorting van de begunstigingstermijn, welk verzoek op 15 oktober 2025 is afgewezen.
2.10.
Groen Gas Goor heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom op 5 november 2025. Op 5 november 2025 heeft Groen Gas Goor ook de voorzieningenrechter verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.11.
Het college heeft op 7 november 2025 bevestigd dat aan de opgelegde last van 30 september 2025 geen uitvoering zal worden gegeven totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.12.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens Groen Gas Goor: [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4] en de gemachtigden van Groen Gas Goor en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam 5] en [naam 6].

3.Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
3.3.
Groen Gas Goor heeft – kort weergeven – aangevoerd dat indien geen voorlopige voorziening zal worden getroffen, zij het risico loopt dat de dwangsommen worden verbeurd, wat, overigens net als het voldoen aan de last, leidt tot onherstelbare financiële en operationele schade voor de onderneming.
3.4.
Bij een geschil waar het in de kern gaat om financiële belangen aan de kant van verzoekster, zoals hier aan de orde, is niet snel reden een voorlopige voorziening te treffen. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald of kan schade als gevolg van de (onrechtmatige) besluitvorming worden vergoed, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. De beoordeling kan anders komen te liggen als het besluit een onomkeerbare situatie tot gevolg heeft of kan hebben, bijvoorbeeld een faillissement of als sprake is van acute financiële nood.
3.5.
Dat daarvan sprake zal zijn, heeft Groen Gas Goor weliswaar in algemene zin gesteld, maar niet onderbouwd, en is daarom niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat dwangsommen tot een maximum van € 500.000,- kunnen worden verbeurd is onvoldoende om tot die conclusie te komen, net als de niet nader onderbouwde stelling ter zitting dat het verbeuren van de dwangsommen zal leiden tot een faillissement. Groen Gas Goor heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt welke (financiële) consequenties het voldoen aan de last voor haar zou hebben, zodat ook daarin geen reden voor een voorlopige voorziening is gelegen.
3.6.
Ondanks het voorgaande kan toch reden bestaan een voorlopige voorziening te treffen als sprake is van evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
3.6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inrichting in een goede staat van onderhoud moet verkeren en dat, wanneer dat niet het geval is, in beginsel handhavend kan worden opgetreden. De inhoudelijke discussie ziet met name op de vraag of uit de enkele omstandigheid dat biogas uit de silo’s ontsnapt voortvloeit dat sprake is van gebrekkig onderhoud; met andere woorden: of er sprake is van een overtreding. Volgens het college is dat het geval; volgens Groen Gas Goor kan die conclusie niet getrokken worden. Deze discussie maakt echter niet dat sprake is van evidente onrechtmatigheid van het besluit, mede gelet op de omstandigheid dat Gascamera rapporteert dat de lekkages (deels) kunnen worden verholpen door onderhoud.
3.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter daarom tot het oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed, die gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure vereist.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treffen. Zij zal het verzoek afwijzen.
4.2.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
De griffier
is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.