ECLI:NL:RBOVE:2025:6916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
08.398054.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak op afgesloten bedrijfsterrein

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een 54-jarige man, die op 21 april 2024 samen met anderen een grote hoeveelheid staanders en hekken heeft gestolen van een afgesloten bedrijfsterrein in Hardenberg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en een schadevergoeding van € 34.800,00 aan de benadeelde partij, [bedrijf 1] B.V. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij betrokken was bij de diefstal, maar de verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor het onderdeel 'braak en/of verbreking'. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het slot van het toegangshek was geforceerd, wat de bewezenverklaring van diefstal door middel van braak ondersteunt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en de druk waaronder hij zou hebben gehandeld. De schadevergoeding is toegewezen op basis van de inkoopwaarde van de gestolen goederen, waarbij de rechtbank gebruik heeft gemaakt van haar schattingsbevoegdheid. De benadeelde partij heeft de schade onderbouwd met verkoopfacturen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.398054.24 (P)
Datum vonnis: 25 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Burgerregistratie Personen (BRP)
op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.D. Roskam, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 april 2024 in Hardenberg, al dan niet samen met anderen, op een afgesloten bedrijfsterrein staanders, hekken en/of valbeveiligingssystemen van [bedrijf 1] B.V. heeft weggenomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op 21 april 2024 te Hardenberg een of meerdere malen, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) staanders en/of hekken en/of
valbeveiligingssytemen, in elk geval meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele
aan [bedrijf 1] B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking, inklimming.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring, met uitzondering van het onderdeel ‘braak en/of verbreking’. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het slot is geforceerd en gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van dat onderdeel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen conform artikel 359a, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem, behoudens het hierna te bespreken verweer inzake het onderdeel ‘braak en/of verbreking’, geen vrijspraak is bepleit.
1. het proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 22 april 2024, inclusief fotobladen, pagina 17-33.
‘Braak en/of verbreking’
Uit de aangifte volgt dat het slot van het toegangshek naar het bedrijfsterrein ontzet en zichtbaar beschadigd was. Daarvan zijn ook foto’s gemaakt. Op basis daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2024 te Hardenberg
een ofmeerdere malen, tezamen en in vereniging
met
een of meeranderen
, althans alleen,(telkens) staanders en
/ofhekken
en/of
valbeveiligingssytemen,
in elk geval meerdere goederen, dat/die
geheel of ten dele
aan [bedrijf 1] B.V
., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s)toebehoorde
(n
) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/
ofzijn mededader
(s
)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak
,_verbreking,_inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de door de officier van justitie voorgestelde gevangenisstraf te matigen. Zij heeft verzocht om er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat verdachte onder druk werd gezet en werd mishandeld door zijn opdrachtgevers.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen op 21 april 2024 een grote hoeveelheid staanders en hekken gestolen vanaf een bedrijventerrein in [plaats] . Ladingdiefstal is een ernstig strafbaar feit waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, vaak met grote financiële schade tot gevolg. Aan deze ladingdiefstal heeft de verdachte een cruciale bijdrage geleverd. Verdachte heeft samen met drie anderen zich de toegang tot het terrein verschaft door het slot van het toegangshek te forceren en vervolgens hebben zij drie keer een lading overgeladen vanaf de pallets en weggenomen. De lading had een verkoopwaarde van € 155.496,47. Verdachte heeft op geen enkele wijze respect getoond voor de eigendommen van anderen en enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld, hetgeen de rechtbank in strafverzwarende zin zal betrekken bij de strafoplegging. Ook na het plegen van onderhavige diefstal is de verdachte nog veroordeeld. De rechtbank houdt hier op grond van artikel 63 Sr rekening mee.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt in het geval sprake is van recidive per ladingdiefstal een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden als uitgangspunt genoemd. Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank uit van drie ladingdiefstallen.
De rechtbank acht het, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aannemelijk dat sprake is geweest van enige druk van anderen om het strafbare feit te plegen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid niet in strafverminderende mate dient te worden meegewogen. Verdachte blijft immers verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Bovendien heeft verdachte ter zitting ook verklaard dat hij met de door hem niet bij naam genoemde opdrachtgevers een beloning heeft afgesproken en ook daadwerkelijk geld heeft gekregen voor de ladingdiefstallen. Wel houdt de rechtbank er in strafverminderende zin rekening mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor het door hem gepleegde feit. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting een bekennende verklaring afgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 155.496,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • staander hellend dak 158 stuks € 110.388,28;
  • hekwerk hellend dak 60 stuks € 18.121,20;
  • BTW € 26.986,99.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [bedrijf 1] B.V. kan worden toegewezen tot een bedrag van € 84.216,00, met toekenning van de wettelijke rente, waarbij verdachte en zijn medeverdachte ieder hoofdelijk kunnen worden aangesproken voor het gehele schadebedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering van [bedrijf 1] B.V. niet ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Er is niet vast te stellen hoeveel staanders en hekken er zijn weggenomen of wat de kosten daarvan zijn. Subsidiair heeft zij verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen. Volgens de raadsvrouw dient te worden uitgegaan van een lager aantal weggenomen staanders en hekken en hebben deze goederen een lagere waarde dan gevorderd. Voorts heeft zij aangevoerd dat de BTW kan worden verrekend.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast te komen staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft de aangevoerde schadeposten onderbouwd met verschillende verkoopfacturen van de weggenomen hekken en staanders. De rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt voor de omvang van de geleden schade de inkoopwaarde van de gestolen goederen dient te zijn. Nu de exacte omvang van de schade niet vast is komen te staan zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid ingevolge artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek.
Uit een factuur van het bedrijf [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] B.V. blijkt dat de inkoopprijs per staander € 180,00 bedraagt en de inkoopprijs per hek € 106,00. Uit de aangifte volgt dat in totaal 158 staanders en 60 hekken zijn weggenomen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de in de aangifte genoemde aantallen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de nieuw ingekochte partij niet onder de geleden schade valt. Dit maakt dat de rechtbank de omvang van de schade schat aan de hand van de volgende berekening:
  • 158 staanders x €180,00 = € 28.440,00;
  • 60 hekken x € 106,00 = € 6.360,00;
  • totaal = € 34.800,00.
De rechtbank zal dit bedrag toewijzen exclusief BTW, omdat de benadeelde partij BTW-plichtig is en het bedrag aan BTW kan terugvorderen of verrekenen.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank het gevorderde deels toewijzen tot een bedrag van € 34.800,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 209 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V.toe tot een bedrag van
€ 34.800,00(
vierendertigduizend achthonderd euro);
- veroordeelt de verdachte
hoofdelijktot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. van een bedrag van
€ 34.800,00(
bestaande uit materiële schade),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 34.800,00te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 209 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V.voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.