ECLI:NL:RBOVE:2025:7034

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
C/08/339216 / JE RK 25-1677
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 november 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de minderjarige [minderjarige 1], die op dat moment acht jaar oud was, niet in de gelegenheid is gesteld om zijn mening kenbaar te maken, omdat er vrees bestond dat een gesprek met de kinderrechter schadelijk zou zijn voor zijn geestelijke gezondheid. De gezinsvoogdijinstantie (GI) had aangegeven dat [minderjarige 1] sociaal-emotioneel functioneert op een niveau van 18 tot 36 maanden en in een chronisch loyaliteitsconflict verkeert. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd wordt door het loyaliteitsconflict en de verstoorde samenwerking tussen de betrokken volwassenen. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de kinderen al meer dan twee jaar bij de gezinshuisouders wonen en dat er specialistische hulpverlening nodig is om aan de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen te voldoen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is gedaan door kinderrechter M. van der Hoeven, in aanwezigheid van griffier M.E. Sijnstra.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zwolle
Zaaknummer: C/08/339216 / JE RK 25-1677
Datum uitspraak: 26 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers uit Deventer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. van den Berg uit Arnhem
en
Familie [de gezinshuisouders],
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2025;
  • een brief van de GI, ontvangen op 7 oktober 2025;
  • een brief van de GI, ontvangen op 22 oktober 2025;
  • het stelbericht van mr. A. van den Berg, ontvangen op 24 oktober 2025;
  • een brief van de vader, ingediend door zijn advocaat, ontvangen op
  • het stelbericht van mr. R. Westendorp-Hertgers, ontvangen op 28 oktober 2025;
  • de toetsingsbrief van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend door de GI, ontvangen op 29 oktober 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [begeleider] , begeleider van de moeder bij Trajectum, [reclasseringswerker 1] , de reclasseringsmedewerker van de vader en
[reclasseringswerker 2] , de opa van moederszijde.
1.4.
De gezinshuisouders zijn niet verschenen op de mondelinge behandeling. Zij hebben zich per mailbericht van 16 oktober 2025 afgemeld.
1.5.
De kinderrechter heeft geen gesprek gehad met [minderjarige 1] .

2.Het hoorrecht van [minderjarige 1]

2.1.
Artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt - voor zover van belang - dat de rechter minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt in de gelegenheid kan stellen om hun mening kenbaar te maken op een door haar te bepalen wijze. Dit wordt ook benoemd in artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. In deze procedure heeft de kinderrechter beslist om [minderjarige 1] , ondanks dat hij de leeftijd van acht jaar heeft en aanvankelijk was opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter, te berichten dat hij daarvoor niet hoeft te komen, waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn mening kenbaar te maken. De kinderrechter is namelijk van oordeel dat de vrees gerechtvaardigd is dat een gesprek met de kinderrechter [minderjarige 1] ’s (geestelijke) gezondheid zal schaden. De gedragsdeskundige van het gezinshuis heeft geconcludeerd dat [minderjarige 1] sociaal-emotioneel functioneert op de leeftijd van 18 tot 36 maanden en dat [minderjarige 1] in een chronisch loyaliteitsconflict verkeert. Dat maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat [minderjarige 1] overvraagd zal worden in een gesprek met de kinderrechter, wat niet in het belang van [minderjarige 1] is. Doordat de samenwerking tussen alle volwassenen om hem heen verstoord is, heeft [minderjarige 1] bovendien weinig ruimte om te weten wat hij zelf wil en zou een gesprek hierover hem het gevoel geven dat hij moet kiezen tussen de ouders en de gezinshuisouders. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een rechter er vanaf kan zien om een minderjarige in de gelegenheid te stellen om zijn mening kenbaar te maken als het aannemelijk is dat de minderjarige wegens een ernstige lichamelijke of geestelijke stoornis niet in staat is zich een mening te vormen of indien naar het oordeel van de kinderrechter te vrezen valt dat het bieden van die gelegenheid de gezondheid van de minderjarige zal schaden. [1] Daarom zal het gesprek tussen [minderjarige 1] en de kinderrechter ook niet alsnog plaatsvinden. De kinderrechter merkt op dat het voor de minderjarige ook geen verplichting is om van dit hoorrecht gebruik te maken. [2] Concluderend weegt het mogelijke voordeel – zoals door de vader aangevoerd – voor [minderjarige 1] om buiten aanwezigheid van de gezinshuisouders zijn mening kenbaar te kunnen maken niet op tegen de spanning en schade die het gesprek met de kinderrechter hem naar de verwachting van de kinderrechter zal geven en toebrengen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de gezinshuisouders.
3.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 november 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 2 december 2025.
3.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 november 2024 de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 december 2025.

4.Het verzoek

4.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte accommodatie te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI verwijst voor de onderbouwing van het verzoek naar het verzoekschrift met bijlagen.

5.De standpunten

5.1.
De moeder is het niet eens met de verzoeken. De moeder verzoekt dan ook om de maatregelen te verlengen voor de duur van slechts zes maanden. Het gaat er niet om of de moeder het perspectief van de kinderen accepteert. De moeder vindt de uitvoering van de ondertoezichtstelling op dit moment niet goed. De moeder wordt door de GI niet op de hoogte gehouden van de belangrijke informatie met betrekking tot de kinderen. In het plan van aanpak staat ook niet alle recente informatie, het is niet aangevuld met nieuwe ontwikkelingen en gebeurtenissen. Zo heeft de moeder sinds januari 2025 een betaalde baan. Ook zegt de moeder dat zij al heel lang niet meer negatief praat over de gezinshuisouders tegen de kinderen. Verder vindt zij het naar dat ze wordt weggezet als een moeder die niet wil betalen voor haar kinderen, terwijl zij dit wel zou willen maar gewoonweg de middelen daarvoor niet heeft. De moeder vindt het belangrijk dat de jeugdbeschermer aan het werk gaat met een juiste verslaglegging. De moeder heeft weinig contact met de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer is daardoor onvoldoende betrokken. De moeder is van mening dat het aan de jeugdbeschermer is om te investeren in het contact met de moeder. Ten aanzien van de omgangsmomenten geeft de moeder aan dat zij hier niet tevreden over is vanwege de aanwezigheid van de gezinshuisouders bij de omgangsmomenten. De moeder zou graag zien dat de gezinshuisouders daarbij niet meer aanwezig zijn. Het loyaliteitsconflict waar de GI over spreekt wordt volgens de moeder vooral aangewakkerd door de gezinshuisouders. Ook denkt zij dat de [minderjarige 1] bang is voor de gezinshuismoeder, omdat hij vaak zegt dat iets niet mag van haar.
5.2.
De vader verzoekt om de maatregelen te verlengen voor de duur van zes maanden. Hij is niet tevreden over de manier waarop de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment wordt uitgevoerd. Dat zit hem voornamelijk in de beperking van het contact tussen de vader en de kinderen. Hoewel de GI heeft gezegd dat zij zal onderzoeken in hoeverre de omgang kan worden uitgebreid om het maximaal mogelijke voor de vader eruit te halen in het contact met de kinderen, lijkt dit niet van de grond te komen. Volgens de vader is omgang op zaterdag ook mogelijk voor de begeleidende instantie WSGV. De vader wist niet dat de kinderen een heftige reactie hebben na de omgang, dat was voor hem als een donderslag bij heldere hemel.De manier waarop de maatregelen worden uitgevoerd is volgens de vader een inbreuk op het recht op family life zoals beschreven in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Om ervoor te zorgen dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet verder strekken dan strikt noodzakelijk moet er onderzoek worden gedaan naar het mogelijke loyaliteitsconflict bij de kinderen en de reacties van de kinderen op de omgang met de vader en daarom is het nodig de maatregelen niet langer te verlengen dan met zes maanden.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [3] De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. De kinderrechter legt dit hieronder uit.
6.2.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd, omdat de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden, er geen samenwerking is tussen alle betrokken volwassenen en de situatie rondom de kinderen nog niet is gestabiliseerd.
6.3.
Voor de kinderrechter staat het vast dat de kinderen last hebben van een loyaliteitsconflict. De kinderen wonen al ruim twee jaar bij de gezinshuisouders. Daarnaast hebben zij omgangsmomenten met de beide ouders. De omgangsmomenten met de moeder vinden plaats in aanwezigheid van de gezinshuisouders. De GI heeft ter zitting gezegd dat, hoewel de moeder erg haar best doet om de omgang goed te laten verlopen, zij ook recent nog negatief heeft gesproken over de gezinshuisouders in het bijzijn van de kinderen. De moeder betwist dit. Wat hier ook van zij, de kinderrechter benadrukt dat de kinderen ernstig belast worden als zij negatieve signalen opvangen over de mensen bij wie zij wonen. Ook ontevredenheid over de (aanwezigheid van de) gezinshuisouders kan merkbaar zijn voor de kinderen.De manier waarop de kinderen reageren op de omgang kan een signaal zijn dat zij de spanning tussen de ouders en gezinshuisouders voelen. De GI probeert aan de wensen van de moeder tegemoet te komen door de moeder met de kinderen en de omgangsbegeleider apart te laten zitten van de gezinshuisouders. Verder stelt de GI dat er meerdere evaluatiemomenten zijn geweest met de moeder over het wonen in het gezinshuis, waarin informatie wordt gedeeld. Om ervoor te zorgen dat er een goede samenwerking is tussen de ouders en de gezinshuisouders wordt systeemtherapie ingezet. Het is goed dat de ouders hieraan meewerken omdat die samenwerking voor de kinderen erg belangrijk is. De kinderen horen buiten eventuele spanningen of onvrede tussen de ouders en de gezinshuisouders gehouden te worden. Voor een (hopelijk) positief resultaat van de systeemtherapie is tijd nodig.
6.4.
Naast de systeemtherapie voor de ouders en de gezinshuisouders wordt in het gezinshuis Sherborne-therapie ingezet om de hechtingsrelatie tussen de kinderen en de gezinshuisouders te verstevigen. Op dit moment wordt door de WSGV zorgvuldig onderzocht of het in het belang van de kinderen wenselijk is dat er op termijn in de relatie tussen de ouders en de kinderen ook Sherborne-therapie ingezet wordt. Ook hierin is de rol van de jeugdbeschermer belangrijk. Zij kan regie nemen en zicht houden op de voortgang van het onderzoek door de WSGV en de Sherborne therapie die ingezet wordt voor de kinderen.
6.5.
Nu het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt en er duidelijke doelen zijn waaraan in de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt, acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling van een jaar passend.
6.6.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [4] De kinderrechter verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. De kinderrechter legt dit hieronder uit.
6.7.
Een thuisplaatsing is niet in het belang van de kinderen. Dit blijkt ook uit de rechtsoverweging 5.7. en rechtsoverweging 5.10. van de beschikking van het Gerechtshof van 5 juni 2025 waarin duidelijk wordt dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. Uit rechtsoverweging 5.3. tot en met 5.5. van deze beschikking blijkt dat dat komt door de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen en het feit dat de ouders niet in staat zijn om aan te sluiten bij deze verzwaarde opvoedvraag. Daarnaast is er in het verleden sprake geweest van een onveilige leefomgeving bij de ouders. De kinderrechter heeft geen signalen dat de ouders op dit moment wel kunnen aansluiten bij de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen. Om ervoor te zorgen dat de kinderen niet verder stagneren in hun ontwikkeling is het noodzakelijk dat de kinderen blijven wonen in het huidige gezinshuis. Het gezinshuis biedt specialistische hulpverlening die aansluit bij de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen, terwijl door middel van de Sherborne-therapie wordt geprobeerd de hechting nog te verbeteren. Hoe de omgang met de ouders wordt ingevuld is zeker een punt van aandacht, maar voor de kinderrechter geen reden om de machtiging tot uithuisplaatsing met een kortere dan de verzochte termijn van een jaar te verlengen. Over de omgang kan op een andere manier dan in deze procedure het gesprek worden gevoerd.
6.8.
De kinderrechter kan de moeder niet goed volgen in haaropmerking dat het plan van aanpak geen recente informatie bevat. De kinderrechter erkent dat in het plan van aanpak niet staat dat de moeder een betaalde baan heeft, maar bij de doelen en de tijdlijn is informatie toegevoegd tot september 2025. De GI heeft overigens toegezegd het plan van aanpak/evaluatie aan te vullen met eventueel ontbrekende informatie.
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, te weten tot 2 december 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte accommodatie voor de duur van een jaar, te weten tot 2 december 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025 door
mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, in aanwezigheid van M.E. Sijnstra, griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 1 november 2013, ECLI:NL:HR:1013, rechtsoverweging 3.3.5.
2.Parket bij de Hoge Raad, 23 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:629, rechtsoverweging 2.8.
3.Artikel 1:260 BW.
4.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.