ECLI:NL:RBOVE:2025:704

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/08/326032 / KG RK 24-516
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter wegens schijn van partijdigheid in civiele procedure

Op 7 februari 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen rechter mr. F. Koster. Het verzoek tot wraking werd ingediend omdat verzoekster meende dat de rechter niet onpartijdig was en de schijn van partijdigheid had gewekt tijdens een eerdere zitting op 27 november 2024. Verzoekster stelde dat de rechter haar onheus had bejegend en dat zijn gedrag de objectiviteit van de rechtsgang in gevaar bracht. De rechter erkende dat zijn houding niet goed was, maar ontkende dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. Het oordeel was dat de rechter, hoewel hij niet daadwerkelijk partijdig was, wel de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn gedrag en de manier waarop hij de gemachtigden van verzoekster had aangesproken. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet de objectieve afstand had gehouden die van een rechter verwacht mag worden, wat leidde tot de beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen. De uitspraak benadrukt het belang van een positief zittingsklimaat en de noodzaak voor rechters om zich bewust te zijn van hun gedrag en de impact daarvan op de partijen in de rechtszaal.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/326032 / KG RK 24-516
Beslissing van 7 februari 2025
in de zaak van
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ),
te Utrecht,
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 2 december 2024 heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan van mr. F. Koster, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter) en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder nummer 24/2060.
1.2.
Bij brief van 14 januari 2025 heeft de rechter op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoekster is op 29 januari 2025 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt,
dr. [naam] (arts/medisch adviseur CIZ) en de rechter.

2.De beoordeling

2.1.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoekster heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoekster, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoekster op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
2.2.
Aan haar verzoek tot wraking legt verzoekster, samengevat, ten grondslag dat de rechter tijdens de zitting van 27 november 2024 haar als verwerend bestuursorgaan onheus heeft bejegend en dat de rechter door zijn houding in ieder geval de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Volgens verzoekster heeft de rechter haar “ernstig geschoffeerd” en “echt belachelijk gemaakt” en wekte de rechter ook de indruk dat hij niet over de juiste juridische kennis en kaders beschikte over de toetsingscriteria van de Wet langdurige zorg.
Het gedrag van de rechter heeft een negatief effect op de kwaliteit van de objectiviteit, aldus verzoekster. Verzoekster meent dat de rechter door zijn gedrag en houding tijdens de zitting de zaak niet meer objectief kan beoordelen en beslissen.
2.3.
Kort samengevat erkent de rechter dat zijn gedrag/houding en toonzetting richting (de gemachtigden van) verzoekster niet goed zijn geweest. Hij betuigt daarvoor spijt. Van (schijn van) partijdigheid is volgens hem evenwel geen sprake.
2.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De wrakingsgronden betreffen in wezen de manier waarop de gemachtigden van verzoekster door de rechter zijn bejegend. Voor klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld, tenzij er concrete feiten en omstandigheden bestaan waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van de rechter tegen verzoekster besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet deze uitzondering zich hier voor. Daartoe geldt het volgende.
2.5.
De rechter erkent in de eerste plaats dat hij tijdens de zitting van 27 november 2024 met geïrriteerde stem duidelijk heeft gemaakt dat hij veel moeite had met (1) de ordening van het dossier, (2) de redactie van het verweerschrift van verzoekster en (3) de wereld van de zorg. Het met geïrriteerde stem toespreken van een partij draagt objectief niet bij aan een positief zittingsklimaat, in die zin dat beide partijen zich uitgenodigd voelen om hun standpunt naar voren te brengen en om met de rechter in gesprek te gaan. Dat er enige noodzaak of aanleiding was voor deze toonzetting is de wrakingskamer niet gebleken, terwijl het de verantwoordelijkheid is van een rechter om – wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is – voor zo’n positief zittingsklimaat zorg te dragen. Dat de rechter zich vervolgens min of meer voelde “leeglopen”, zoals hij zelf heeft verklaard, heeft daar evenmin aan bijgedragen.
2.6.
Ten aanzien van het verweerschrift van verzoekster lijkt het verwijt terecht te zijn gemaakt dat de rechter de zitting begon richting verzoekster, meer in het bijzonder de medisch adviseur, met een “tirade” – volgens de rechter: een “kritische bejegening” – over de hoeveelheid aan medische informatie en de (aanvullende) verweerschriften, terwijl hij het dossier op zijn bureau smeet. Deze gang van zaken is namelijk door de rechter niet overtuigend weersproken. De rechter erkent dat zijn houding in het verdere verloop van de zitting richting verzoekster geïrriteerd en kortaf was. Een dergelijke handelwijze zet al snel een toon die objectief gezien niet aansluit bij wat een partij van de rechter die haar zaak behandelt mag verwachten, en die niet bijdraagt aan een positief zittingsklimaat, waarbij beide partijen zich gehoord voelen en een rechter tegenover zich zien die onbevooroordeeld naar de zaak kijkt en open staat voor de standpunten van beide partijen.
2.7.
Tenslotte heeft de wrakingskamer uit de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek en zijn mondelinge toelichting ter zitting afgeleid dat hij zich grotendeels lijkt te herkennen in hoe de gemachtigden van verzoekster de zitting hebben beleefd, terwijl hun beleving niet onlogisch of onbegrijpelijk is. De toon en de uitingen van de rechter richting de gemachtigden van verzoekster kunnen niet anders dan bijdragen aan het gevoel van verzoekster, dat zij in de rechter geen onafhankelijke derde vindt die met een objectieve blik haar zaak beoordeelt.
2.8.
Dit alles leidt de wrakingskamer niet tot het oordeel dat de rechter daadwerkelijk niet onpartijdig is, maar wel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
De door de rechter genoemde “contra-indicaties” – te weten: dat hij (a) aan het begin van de zitting in vrij stellige bewoordingen heeft genoemd dat hij “geen boodschap had” aan de beslissing van de voorzieningenrechter, zodat verzoekster daaruit wellicht enige morele support had kunnen putten, (b) ook de partij-deskundige van de eisende partij een keer heeft onderbroken en (c) uit eigen beweging de mogelijkheid van benoeming van een onafhankelijke deskundige aan partijen heeft voorgelegd, wat in zijn ogen niet wijst op partijdigheid – maakt dit oordeel niet anders. Dit geldt ook voor de persoonlijke omstandigheden die volgens de rechter mogelijk debet zijn geweest aan zijn gedrag. De wrakingskamer heeft wel waardering voor de zelfreflectie die de rechter heeft getoond.
2.9.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en M. van Bruggen in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.