ECLI:NL:RBOVE:2025:7068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
18.14.1515.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit illegale pokerspelen

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij het organiseren van illegale pokerspelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel van € 54.337,68 heeft verkregen door het medeplegen van deze activiteiten. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van € 143.144,- gevorderd, maar na wijziging van de vordering werd het geschatte voordeel bijgesteld naar € 148.129,-. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde geen financieel voordeel had genoten en dat de vordering niet deugdelijk was onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de bewijsstukken, waaronder een rapport over het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft geconcludeerd dat de veroordeelde in de periode van 6 juli 2022 tot en met 12 juni 2023 illegale pokertoernooien heeft georganiseerd. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 54.337,68 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De rechtbank heeft daarbij geen rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde, aangezien deze beoordeling beter in de executiefase kan plaatsvinden. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 18.141515.23
Datum vonnis: 8 december 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 143.144,-.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 24 november 2025. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.J. Buitenhuis, advocaat in Leeuwarden, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 148.129,-. Volgens de officier van justitie wordt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dat ten grondslag ligt aan de ingediende vordering, ten onrechte uitgegaan van 99 (in plaats van 97) speelavonden. Daarnaast wordt voor wat betreft een deel van de kosten ten onrechte uitgegaan van drie (in plaats van twee) speelavonden per week.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd tegen de toewijzing van het door de officier van justitie gevorderde bedrag. Zij heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen omdat veroordeelde geen financieel voordeel heeft genoten van de bewezen verklaarde feiten en de vordering ook los daarvan niet deugdelijk is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om er rekening mee te houden dat de draagkracht van veroordeelde niet toereikend is om de ontnemingsvordering te voldoen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 8 december 2025 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet op de Kansspelen, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
met bijlagen, opgemaakt op 19 juli 2024 door verbalisant [verbalisant] (hierna aangeduid als: ‘het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’).
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering wat is bewezen verklaard in het vonnis van de rechtbank van 8 december 2025. De rechtbank heeft onder meer bewezen verklaard dat veroordeelde zich in de periode van 6 juli 2022 tot en met 12 juni 2023 schuldig heeft gemaakt aan de organisatie van illegale pokertoernooien. De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat veroordeelde daarvan voordeel heeft genoten en ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van de omvang van dat voordeel.
Uitgangspunt
De rechtbank neemt de onderstaande bevindingen uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt.
In de onderzoeksperiode van 49 weken werden volgens veroordeelde twee of drie speelavonden per week georganiseerd. In het voordeel van veroordeelde uitgaande van twee speelavonden per week, betreffen dit in totaal 98 speelavonden.
In de woning van veroordeelde is een spelersadministratie aangetroffen. Daaruit blijkt dat de speelavonden van elkaar verschilden voor wat betreft het aantal tafels, rondes en spelers. In het verlengde daarvan verschilde de winst die met de verschillende speelavonden werd behaald.
Uit de spelersadministratie kan de winst van 16 speelavonden worden afgeleid. Daarmee kan een gemiddelde winst per speelavond worden berekend.
In de uit de spelersadministratie af te leiden winst per speelavond zijn een groot deel van de kosten die met organisatie van die avond gepaard gingen verdisconteerd. Dit geldt echter niet voor de kosten die verband houden met de aanschaf van de speeltafels, stoelen, speelkaarten, pokerchips, het promotiemateriaal en het pinapparaat. Dit geldt daarnaast niet voor de transactiekosten die werden ingehouden als via het pinapparaat werd betaald en de bedragen die werden betaald aan een vrouw die langskwam om de speelruimte op te ruimen en schoon te maken. Deze nog niet in de berekening verdisconteerde kosten kunnen worden begroot op € 25.156,-.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is, conform het betoog van de officier van justitie, van oordeel dat het redelijk is om uit te gaan van twee speelavonden per week en daar geen andere speelavond(en) bij op te tellen. Dit laatste is in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wel gedaan. De rechtbank zal de gemaakte berekening op dit punt aanpassen. De bewezen verklaarde periode betreft een periode van 49 weken. De rechtbank gaat dan ook uit van 98 (in plaats van 97) speelavonden.
De rechtbank ziet voorts geen reden om de in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen berekening van de overige kosten (de kosten die niet zijn opgenomen in de aangetroffen spelersadministratie) aan te passen. Het is naar het oordeel van de rechtbank passend om in het geval van twijfel uit te gaan van het voor veroordeelde meest gunstige scenario.
Dat de vermeende opbrengsten niet herleid kunnen worden tot de periode en handelingen die veroordeelde ten laste zijn gelegd, wordt door de rechtbank verworpen. De bedragen uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zijn afkomstig uit de administratie die met betrekking tot de pokertoernooien is bijgehouden. Voor wat betreft de periode acht de rechtbank daarbij van belang dat door zowel veroordeelde als zijn raadsvrouw onderbouwd naar voren is gebracht dat uitsluitend in de periode tussen 6 juli 2022 tot en met 12 juni 2023 op bedrijfsmatige wijze pokertoernooien zijn georganiseerd. De rechtbank acht het in dat licht niet aannemelijk dat de opbrengsten verband houden met handelingen die buiten de bewezen verklaarde periode vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts aannemelijk geworden dat veroordeelde met betrekking tot een deel van de winst overeenkomsten van geldlening is aangegaan. Anders dan de verdediging stelt, kunnen de uitgeleende bedragen niet als kosten worden aangemerkt. Bij een overeenkomst van geldlening verkrijgt de uitlener een vordering tot terugbetaling op de lener. Dit vorderingsrecht is op geld waardeerbaar en maakt onderdeel uit van het vermogen. Voor zover al kan worden aangenomen dat veroordeelde de geldleningen, zoals de verdediging stelt, moest aangaan om de pokerspelen te kunnen laten voortduren, geldt dat zijn vermogen daardoor niet is verminderd. Dat veroordeelde er om hem moverende redenen voor kiest om de uitgeleende bedragen niet terug te vragen, maakt dat niet anders.
De rechtbank stelt tot slot vast dat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel weliswaar wordt opgemerkt dat in de berekening van de gemiddelde winst per avond al rekening is gehouden met een deel van de kosten, maar dat in ‘het proces-verbaal van bevindingen opbrengsten speelavonden’ waarnaar wordt verwezen is gerekend met bedragen waarvan de kosten nog niet zijn afgetrokken. Daarnaast is bij de berekening geen rekening gehouden met het feit dat de winst op verschillende avonden over twee personen (veroordeelde en een ander) moest worden verdeeld. De rechtbank zal de berekening op deze punten corrigeren.
Berekening
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
De gemiddelde winst per persoon per avond, zoals kan worden afgeleid uit de in de woning van veroordeelde aangetroffen spelersadministratie, wordt berekend als volgt.
895
900
475
680
1.05
315
650
915
450
75
335
1.85
1.5
1.466
310
1.112,50
________ +
12.978,50 : 16 (avonden) = gemiddeld € 811,16 winst per avond.
€ 811,16 x 98 (speelavonden) = € 79.493,68.
€ 79.493,68 - € 25.156,- (aan overige kosten) = € 54.337,68.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 54.337,68.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De verdediging heeft gesteld dat de draagkracht van veroordeelde niet toereikend is om de ontnemingsvordering te voldoen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde komt in de executiefase. De reden daarvoor is dat de rechter in de ontnemingsprocedure doorgaans niet met zekerheid zal kunnen vaststellen hoe de draagkracht van de betrokkene zich in de – soms aanzienlijk later plaatsvindende – executiefase zal ontwikkelen, en dat de mogelijkheid om aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen zich dus beter laat beoordelen in de executiefase. In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Het gaat dan om het geval waarin de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen.
In deze zaak is niet gebleken dat deze uitzonderingsituatie aan de orde is, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zal houden met de draagkracht van de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 54.337,68.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 54.337,68;
  • legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 54.337,68 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. R.J. Postma rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch en mr. E.A.N. Sjerps, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2025.
mr. E.A.N. Sjerps is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.