ECLI:NL:RBOVE:2025:7102

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
08/085626-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een hulpverlener wegens ontucht met een cliënte in de maatschappelijke zorg

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een hulpverlener die schuldig is bevonden aan ontucht met een cliënte. De verdachte, geboren in 1975, heeft in de periode van 21 juli 2019 tot en met 19 april 2023 meermalen seksuele handelingen verricht met de cliënte, die zich in een kwetsbare positie bevond en aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn professionele rol heeft misbruikt en de integriteit van de cliënte ernstig heeft geschonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en hem ontzet uit het recht om als hulpverlener en coach te werken voor een periode van 5 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de cliënte voor de duur van 3 jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die in totaal € 11.072,70 vorderde, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de immateriële schade, die niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 25 november 2025, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/085626-24 (P)
Datum vonnis: 9 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1975 in [geboorteplaats 1],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. E.W. Baan, advocaat in Enschede, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 21 juli 2019 tot en met 19 april 2023 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) die als cliënt aan zijn hulp of zorg was toevertrouwd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juli 2019 tot en met
19 april 2023 te [plaats], althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- zijn penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of
- zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- de vulva van die [slachtoffer] te betasten en/of
- die [slachtoffer] te zoenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 november 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 juni 2023, met bijlage (pagina’s 11 - 72).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 april 2023 in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- zijn penis in de vagina en de mond van die [slachtoffer] te brengen en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en
- zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
- de vulva van die [slachtoffer] te betasten en
- die [slachtoffer] te zoenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, alsmede tot een beroepsverbod, inhoudende een verbod om te werken als hulpverlener / coach in de maatschappelijke zorg voor de duur van vijf jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de wijk [adres] in [plaats]. Voor elke overtreding van het contactverbod en locatieverbod zou twee weken vervangende hechtenis moeten volgen, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft verzocht de 38v Sr maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes tot twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren op te leggen. Voorts heeft de raadsman verzocht een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uren.
De raadsman acht een contactverbod niet nodig nu de feiten al van geruime tijd geleden zijn. De raadsman heeft verzocht geen beroepsverbod aan verdachte op te leggen. Hij acht dat disproportioneel, het recidiverisico is laag en verdachte heeft een blanco strafblad.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
-
De aard en ernst van het feit
Verdachte is vanuit zijn functie als hulpverlener en coach in de maatschappelijke zorg in contact gekomen met aangeefster die dringend behoefte had aan zijn hulp en zorg. Aangeefster was een kwetsbare vrouw die gebukt ging onder forse problematiek van psychische en sociaal-maatschappelijke aard, waaronder verslaving, huwelijksproblematiek en daaruit voortvloeiende betrokkenheid van jeugdzorg en bewindvoering. Aangeefster had hulp nodig en zij heeft verdachte in vertrouwen genomen over haar psychische problematiek en het eerder plaatsgevonden seksueel misbruik.
Verdachte had als zorgverlener en mental coach een bijzondere relatie opgebouwd met aangeefster waarbij aangeefster sterk op verdachte leunde. Gezien deze dynamiek lag het op de weg van verdachte om ervoor zorg te dragen dat de professionele grenzen ten aanzien van hun relatie niet zouden worden overschreden. Verdachte heeft dit niet gedaan maar heeft bewust de professionele grenzen overschreden door herhaaldelijk seksuele handelingen met aangeefster uit te voeren. Aangeefster was vanwege voornoemde psychische problemen niet in staat hier weerstand tegen te bieden en handelde zelf deels vanuit reflexen die hun grondslag vonden in de – bij verdachte bekende – seksuele problematiek. Verdachte was er bovendien van op de hoogte dat het aangeven van grenzen voor aangeefster ingewikkeld was en dat zij (mede) daarvoor de hulp en begeleiding van verdachte zocht. Verdachte heeft desondanks bij herhaling vergaande seksuele handelingen met aangeefster verricht, terwijl hij zich bewust was van zijn rol als hulpverlener van een kwetsbare vrouw met complexe problematiek, en met als enig excuus dat de intimiteit in zijn huwelijk verdwenen was. Verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke (en geestelijke) integriteit van aangeefster ernstig geschonden. Hij heeft op langdurige wijze misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en aangeefster. Er was immers sprake van vergaande seksuele handelingen, gepleegd in een periode van enige jaren.
De gedragingen van verdachte hebben een grote impact gehad op aangeefster, blijkt ook uit de voorgedragen slachtofferverklaring. De hulp van verdachte zorgde niet voor verbetering, maar juist voor een nieuw trauma. Verdachte was de hulpverlener van aangeefster en had haar moeten beschermen in plaats daarvan is zij nog verder beschadigd. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
-
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 oktober 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de reclassering op 3 december 2024 en
11 november 2025 opgemaakte adviezen. Samengevat komt hieruit naar voren dat de reclassering als criminogene factoren het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn partnerrelatie ten tijde van de tenlastelegging ziet. Verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde periode mantelzorger van zijn partner en intimiteit ontbrak. Door een combinatie van door aangeefster gezien en geprezen worden, van haar aandacht krijgen (inclusief seksuele toespelingen) en zijn thuissituatie zijn de grenzen vervaagd en hebben er tussen hem en zijn toenmalige cliënte seksuele handelingen plaatsgevonden. Wat verder meegespeeld kan hebben is dat verdachte op het gebied van hulpverlening onervaren was, de casus van aangeefster een veel intensievere begeleiding vroeg dan verdachte met zijn bedrijf voor ogen had. De reclassering adviseert om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en zich vrijwillig onder behandeling heeft gesteld bij een psycholoog.
-
De op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een cliënte die aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarbij verdachte enkel en alleen de bevrediging voor ogen had van zijn eigen lustgevoelens, waaraan hij de belangen van zijn cliënte volledig ondergeschikt heeft gemaakt. Hij heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, passend en geboden.
De verdachte heeft het misdrijf omschreven in artikel 249 Sr in zijn beroep begaan en kan op grond van artikel 251, tweede lid Sr van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. De reclassering heeft het gevaar voor herhaling als laag ingeschat. de rechtbank leidt echter af uit de aard van de gedragingen van de verdachte, de duur van de periode waarbinnen deze hebben plaatsgevonden en het feit dat het initiatief om ermee op te houden niet bij verdachte lag, dat de drempel voor hem laag is geweest om over te gaan tot de meest vergaande vormen van ontuchtige handelingen, daarbij bewust inspelend op de kwetsbaarheden van een cliënte aan wie hij hulp verleende. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij nog steeds werkzaamheden als hulpverlener / coach in de maatschappelijke zorg uitvoert. Ter bescherming van de belangen van andere kwetsbare vrouwen, zal de rechtbank daarom aan de verdachte de bijkomende straf opleggen van ontzetting uit het beroep. Vanwege de ernst van het feit zal de rechtbank deze bijkomende straf opleggen voor de duur van vijf jaren.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank op grond van artikel 38v Sr aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. Verdachte zal worden bevolen zich te onthouden van contact met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 1988 en een locatieverbod voor de wijk [adres] in [plaats] voor de duur van drie jaren.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 15.072,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- bijdrage WMO € 529,20
- kosten zonder nut € 5.543,50
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 9.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering kan in zijn geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd naar € 4.500,--.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 6.072,70, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
De opgevoerde immateriële schadepost is betwist. Dat neemt niet weg dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de gedeeltelijke omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. Zij stelt de gedeeltelijke schade vast op € 5.000,--. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 90 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31 en 38w Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep als hulpverlener en coach in de maatschappelijke zorg, dan wel een soortgelijke functie binnen de sociaal maatschappelijke dienstverlening/sociaal maatschappelijke hulpverlening, voor de duur van
5 jaren;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
3(
drie) jaren;
- beveelt dat de verdachte gedurende 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of
indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 in [geboorteplaats 2];
- beveelt dat verdachte zich gedurende 3 (drie) jaren niet in de wijk [adres], gelegen in [plaats] mag bevinden;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door
2 (twee) wekenhechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis zes maanden bedraagt;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 11.072,70 (bestaande uit materiële schade en immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]: van een bedrag van € 11.072,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2023;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 11.072,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Gehring, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.
Mr. R.G.J. Gehring is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ONRBC23249 / Catalonie. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.