ECLI:NL:RBOVE:2025:7272

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
84.267243.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting door een vennootschap

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank heeft de vennootschap veroordeeld tot een geldboete van € 46.000,-- wegens belastingfraude. De zaak betreft het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022, opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, die pleitte voor vrijspraak op basis van een pleitbaar standpunt. De rechtbank oordeelde echter dat de aangiften onjuist waren en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging vastgesteld. De rechtbank heeft ook de bewijsmotivering besproken, waarbij het opzet van de verdachte op het indienen van onjuiste aangiften werd vastgesteld. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie passend geacht en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde geldboete.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.267243.24 (P)
Datum vonnis: 11 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.
gevestigd aan de [vestigingsplaats 1] ,
met als postadres de [vestigingsplaats 2] .
De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar (indirecte) bestuurders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 maart 2025 en 27 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat, namens verdachte, door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en haar raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022 al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend ten name van [verdachte] B.V. over de kwartalen 1, 2 en 4 van het jaar 2021 en kwartaal 1 van het jaar 2022, zodat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022
te [vestigingsplaats 2] en/of [vestigingsplaats 1], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 18-19) en/of,
- het 2e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 24-25) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-026, p. 30-31)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard in het geval de officier van justitie en de rechtbank uitgaan van een bredere lezing van de dagvaarding dan de raadsman. Volgens de raadsman is in dat geval onduidelijk welk exact verwijt jegens de verdachte door het Openbaar Ministerie wordt gemaakt, doordat in de tenlastelegging niet nader is uitgewerkt in welk opzicht de aangiften omzetbelasting onjuist zijn terwijl de bevindingen van de Belastingdienst uit een veelvoud van elementen bestaan, die verder reiken dan ten laste is gelegd aan verdachte. Meer concreet is de raadsman ervan uitgegaan dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de onderdelen van het dossier die zien op – grofweg – de tuinaanleg (zaaksdossier 1), de doorbelasting van kosten (zaaksdossier 2) en de managementfee, en niet op andere onderwerpen in het dossier, zoals de afgetrokken kosten inzake aangeschafte Ferrari’s.
Nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de raadsman van eenzelfde interpretatie van de dagvaarding zijn uitgegaan, stelt de rechtbank vast dat de dagvaarding voldoende duidelijk en dus geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, en redenen voor schorsing vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) zijn als volgt gelieerd aan de ondernemingen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [verdachte] B.V.
Op 27 maart 2019 is [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1]) opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. Tot 23 december 2021 waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook de enige aandeelhouders. Vanaf 23 december 2021 is [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1]) de enige aandeelhouder. [2]
[bedrijf 1] is op 23 december 2021 opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. [3]
[bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2]) is op 29 april 1997 opgericht. Sinds 1 juni 2012 is [bedrijf 3] B.V. (hierna [bedrijf 3]) enig aandeelhouder en bestuurder. [4]
[bedrijf 3] is op 29 mei 2012 opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. [5]
[verdachte] B.V. (hierna [verdachte]) is op 27 maart 2019 opgericht. [6] Tot 23 december 2021 was [bedrijf 1] enig aandeelhouder en bestuurder.
Sinds 23 december 2021 is [bedrijf 4] B.V. (hierna [bedrijf 4]) enig aandeelhouder en bestuurder.
[bedrijf 4] is sinds 23 december 2021 opgericht met [bedrijf 5] B.V. (hierna [bedrijf 5]) als enig aandeelhouder en bestuurder. [7]
[bedrijf 5] is eveneens op 23 december 2021 opgericht met [bedrijf 1] als enig aandeelhouder en bestuurder. [8]
[bedrijf 1] betreft een financiële holding. [bedrijf 2] en [verdachte] zijn beide actief als expediteur op het gebied van douane.
Naast zakelijke partners zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar gehuwd.
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft in 2022 een boekenonderzoek uitgevoerd bij de vennootschappen [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [verdachte]. In de controlerapporten zijn diverse onjuistheden gerapporteerd ten aanzien van de door deze vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting. Hierdoor ontstond het vermoeden dat [medeverdachte 1] als feitelijke leidinggever en [medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waarna een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
De belastingaangiften hebben betrekking op facturen inzake de tuinaanleg. Niet is voldaan aan het strekkingsvereiste dan wel is sprake van een pleitbaar standpunt. De kosten van de tuinaanleg komen namelijk wel conform de aangiften deels voor aftrek in aanmerking, omdat een deel van de tuin ook voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Van opzet is nimmer sprake geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De aangiften omzetbelasting
Bij de Belastingdienst zijn de aangiften over kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 elektronisch binnengekomen in de periode van 30 april 2021 tot en met 22 april 2022.
Deze belastingaangiften zijn ingediend met vermelding van de naam “ [medeverdachte 2] ”. [9] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de administratie voor haar rekening neemt en dat zij de belastingaangiften invult en indient. [10] Zij controleert de uitdraaien van de grootboekrekeningen (“BTW te betalen” en “BTW voorheffing”) en doet daarna de aangifte online door in te loggen op het portaal van de Belastingdienst door middel van de e-herkenning van het bedrijf in kwestie en vervolgens de aangifte in te vullen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de hiervoor weergegeven omzetbelastingaangiften zijn ingediend door [medeverdachte 2] .
4.4.2
Onjuistheid aangiften (facturen inzake tuinaanleg)
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wonen met hun gezin aan de [vestigingsplaats 2]. Zij hebben in 2021 de tuin bij hun woning laten aanleggen door [bedrijf 6] B.V. De Belastingdienst stelde op grond van het boekenonderzoek en het derdenonderzoek vast dat door [bedrijf 7] B.V dertien facturen waren opgemaakt die gericht zijn aan [bedrijf 1] en die ook verwerkt zijn in de grootboekrekeningen en belastingaangiften van [bedrijf 1] en [verdachte]. De in rekening gebrachte omzetbelasting van deze dertien facturen zijn als voorbelasting in aftrek gebracht door [bedrijf 1] en [verdachte]. [11]
Elf van de dertien facturen zijn gericht aan [verdachte] en de overige twee facturen zijn gericht aan [bedrijf 1]. Hierna volgt een overzicht van de elf facturen die door [bedrijf 7] B.V aan [verdachte] zijn verstuurd. [12]
[Afbeelding]
Deze elf facturen [13] zijn verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [verdachte] over kwartalen 1, 2 en 4 van 2021. Daarnaast zijn twee van deze elf facturen geboekt op de grootboekrekening van kwartaal 1 van 2022.
Niet in geschil is dat de in rekening gebrachte omzetbelasting van deze facturen als voorbelasting in aftrek zijn gebracht door [verdachte]. Ook is niet in geschil dat deze facturen onjuist zijn opgemaakt. De tuinaanleg is namelijk op 10 maart 2021 geoffreerd [14] door [bedrijf 6] B.V. aan ‘familie [medeverdachte 1] ’, maar vervolgens is in weerwil daarvan een deel van de overeengekomen werkzaamheden ten onrechte gefactureerd door [bedrijf 7] B.V. aan [bedrijf 1] en [verdachte]. De omschrijvingen op de facturen (zoals “inhuur administratie personeel”, “Venue Bc2” en “Brexit ondersteuning”), zijn eveneens onjuist. Deze wijze van facturatie is in onderling overleg afgesproken tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] (destijds de bestuurder en enig aandeelhouder van de ondernemingen [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V.). In het dossier bevindt zich een e-mail van 20 maart 2021 van [medeverdachte 1] aan [naam 1], waarin [medeverdachte 1] specifieke instructies geeft aan [naam 1] over de wijze van facturatie aan [verdachte] met factuuromschrijving ‘Inhuur administratief personeel VENUE B2C periode:2021/01’. [medeverdachte 2] wordt in deze e-mail in CC meegenomen. [15]
[medeverdachte 1] heeft tegenover de FIOD erkend dat de facturen niet kloppen en dat de omschrijvingen op de facturen door hem zijn bedacht. Zo verklaarde hij onder meer: “
We hadden deze privé kosten niet moeten boeken op onze onderneming. En we hadden niet moeten betalen aan de holding van [naam 1]. (…) Wij zijn er beide schuldig aan dat [naam 1] valse facturen heeft opgemaakt, dat klopt. Dit is door ons samen bedacht gedurende een gesprek. Wat op de facturen staat klopt gewoon niet. Ik wil daar eerlijk over verklaren. De omschrijvingen op de facturen is door mij bedacht. [16]
[medeverdachte 1] is door de FIOD ook geconfronteerd met voornoemd e-mailbericht van 20 maart 2021. [medeverdachte 1] heeft toen verklaard dat op basis van deze e-mail die facturen zijn opgemaakt en dat hij dat nooit had moeten doen. [17]
[medeverdachte 2] heeft tegenover de FIOD verklaard: “
Dat is de enige domme fout die we gedaan hebben” en “
De omschrijvingen op de facturen, VENUE B2C, Brexit B2B, DECO B2B ... ja dat klopt dat komt van ons, dat heeft [naam 1] aan ons gevraagd en dat hebben wij aan [naam 1] doorgeven.” [18]
De verdediging heeft aangevoerd dat - hoewel de omschrijvingen op de facturen niet klopten - wel degelijk recht bestaat op aftrek van de voorbelasting door [bedrijf 1] en [verdachte] van deze facturen voor een deel van de tuinaanleg, omdat de tuin ook deels voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op voornoemde feiten en omstandigheden de voornoemde dertien facturen als vals zijn aan te merken. Door verwerking van deze valse facturen in de belastingaangiften door [bedrijf 1] (in kwartaal 1 van 2021) en [verdachte] (in kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022) zijn deze belastingaangiften eveneens onjuist. De valse facturen zijn nou eenmaal niet in overeenstemming met de werkelijkheid en kunnen dus niet dienen als basis voor voornoemde belastingaangiften, terwijl deze daaraan wel ten grondslag zijn gelegd. Dat mogelijk een recht bestaat op fiscale aftrek van een deel van de kosten van de tuinaanleg, doet daaraan niet af, nu zulks in potentie enkel aan de orde kan zijn in geval een aangifte wordt gebaseerd op een factuur die op waarheid berust.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting weliswaar is gesteld maar niet (objectiveerbaar is onderbouwd dat en in welke mate de aanleg van de tuin direct gerelateerd is aan zakelijk/beroepsmatig gebruik. De verdediging heeft bij e-mail een Excel overzicht van de betalingen en betalingsbewijzen overgelegd. Daarmee wordt echter niet aangetoond dat deze kosten samenhangen met onderdelen van de tuin die daadwerkelijk zakelijk worden gebruikt.
Overigens laat de lezing van de verdediging dat een deel van de kosten van de tuinaanleg wel fiscaal aftrekbaar is, zich moeilijk rijmen met de uitlatingen van [medeverdachte 1] tegenover de FIOD dat hij deze privékosten niet had moeten boeken op de onderneming.
De rechtbank merkt verder nog op dat van een pleitbaar standpunt geen sprake is nu het verweer niet een opvatting over de
kwalificatievan de feiten of de
toepassing van het rechtop de feiten behelst.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangiften omzetbelasting met betrekking tot de kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 door [verdachte] onjuist zijn ingediend.
4.4.3
Terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven / fiscaal nadeel
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het feit er niet toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank overweegt dat aan het strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven. Het strekkingsvereiste vereist niet dat daadwerkelijk te weinig belasting is of wordt geheven (ECLI:NL:PHR:2015:2320).
In dit geval zijn de gedragingen van verdachte (het onjuist of niet boeken van doorbelaste kosten in de grootboeken en het niet opgeven van omzet van de (verkoop)facturen aangaande de doorbelaste kosten) gezien de effecten die daarvan in het algemeen uitgaan, geschikt om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Aan het strekkingsvereiste is derhalve ten aanzien van het tenlastegelegde feit voldaan.
De rechtbank gaat uit van het door de FIOD berekende fiscaal nadeel van totaal € 92.829,-- bestaande uit de optelsom van de volgende kwartalen [19] :
  • 1e kwartaal 2021 € 9.621,--;
  • 2e kwartaal 2021 € 63.103,--;
  • 4e kwartaal 2021 € 6.579,--;
  • 1e kwartaal 2022 € 13.526,--.
4.4.4
Daderschap van [verdachte]
Vervolgens is het de vraag of het doen van onjuiste aangiften van de omzetbelasting aan [verdachte] kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het doen van aangiften omzetbelasting viel en valt binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte]. Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het namens de vennootschap onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting is [verdachte] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [verdachte] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [verdachte] kan worden aangemerkt als dader van het ten laste gelegde feit.
4.4.5
Opzet
De raadsman heeft gesteld dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt en daarnaast nimmer de intentie bestond te weinig belasting af te dragen. Door omzet van de tuinaanleg te laten factureren door [bedrijf 7] B.V. hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [naam 1] willen helpen zodat hij via [bedrijf 7] B.V. een (hypothecaire) lening kon krijgen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geen eigenbelang voor ogen gehad bij deze wijze van facturatie, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat van een pleitbaar standpunt geen sprake is. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [naam 1] samen het plan hebben opgevat en uitgevoerd om de kosten van de tuinaanleg te factureren door [bedrijf 7] B.V. aan [bedrijf 1] en [verdachte] in plaats van te factureren vanuit [bedrijf 6] B.V. aan ‘familie [medeverdachte 1] ’ op basis van de offerte was overeengekomen. [medeverdachte 2] was hiervan op de hoogte. Deze frauduleuze wijze van factureren was een doordachte keuze. De facturen zijn bewust valselijk opgemaakt, waarbij de omschrijvingen aangegeven zijn door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . Door [medeverdachte 2] zijn de valse facturen opgenomen in de administratie en verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] en [verdachte].
Door het indienen van de belastingaangifte door [medeverdachte 2] , wetende dat er valse facturen aan ten grondslag lagen en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn, is sprake geweest van (vol) opzet op het doen van onjuiste belastingaangiften. Dat opzet van [medeverdachte 2] kan worden toegerekend aan [verdachte]. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
4.4.6
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van medeplegen met een of meer anderen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin mede te plegen met eigen vennootschappen; [medeverdachte 2] kan dus niet als medepleger worden aangemerkt. Daarnaast is niet gebleken van enige andere (rechts)persoon die het feit in feitelijke zin heeft gepleegd.
4.4.7
Algehele conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend met betrekking tot de kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022.
4.4.8
Beslissing rechtbank op (voorwaardelijke) verzoeken tot horen getuigen
Nu de rechtbank de bewezenverklaring niet (mede) baseert op de (belastende) getuigenverklaring van [naam 1], wijst de rechtbank het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman tot het horen van deze getuige af. Ook de overige (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van [naam 2] en [naam 3] (zijnde belastinginspecteurs), [naam 4] (administratief medewerker [bedrijf 2]) en [naam 5] (van [bedrijf 8] N.V.) als getuigen wijst de rechtbank af, omdat hiertoe geen noodzaak gezien wordt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022
te [vestigingsplaats 2] en/of [vestigingsplaats 1], in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk(een)bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weteneen (of meer) (digitale)
aangifte(n)voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021(DOC-026, p. 18-19)en/of,
- het 2e kwartaal 2021(DOC-026, p. 20-21)en/of,
- het 4e kwartaal 2021(DOC-026, p. 24-25)en/of,
- het 1e kwartaal 2022(DOC-026, p. 30-31)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebbengedaanen/of heeft/hebben
doen/laten doen
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n)een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te gevenen/of te doen/laten opgeven,
terwijldat/die feit(en)(telkens) ertoe strekte(n)dat te weinig belasting wordt
geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 46.000,-- (gebaseerd op 50% van het berekende fiscale nadeel van € 92.829,--).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot matiging van de geëiste geldboete gelet op het tijdsverloop.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over vier kwartalen. Door deze gedragingen werd te weinig belasting geheven.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederlanden inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 92.829,-- benadeeld.
Nu de verdachte een rechtspersoon betreft, zal de rechtbank een geldboete opleggen, en wel ter hoogte van € 46.000,--. De rechtbank acht de strafeis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank weegt daarbij mee dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met wat zij in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (de indirect bestuurders) en de ondernemingen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] bij vonnissen van heden bewezen heeft verklaard en welke straffen zij daarvoor heeft opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 46.000,-- (zegge: zesenveertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2025.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ‘t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 72359 (onderzoek Disley). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 405 (genummerd als DOC-033).
3.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
4.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 2] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 408 (genummerd als DOC-035).
5.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 3] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 417 (genummerd als DOC-039).
6.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 3] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 413 (genummerd als DOC-037).
7.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 4] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
8.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 5] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
9.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [verdachte] van 9 mei 2023 met bijlagen, genummerd als DOC-026, pagina’s 334 t/m 364.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , genummerd als V-002-01, pagina’s 37 en 39.
11.Geschriften, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst ten aanzien van [bedrijf 1], genummerd als DOC-002, pagina’s 165-166 en het controlerapport van de Belastingdienst ten aanzien van [verdachte],, genummerd als DOC-003, pagina’s 198-199.
12.Een geschrift, zijnde een overzicht van de valse facturen, genummerd als DOC-041, pagina 420.
13.Geschriften, zijnde elf facturen van [bedrijf 7] B.V. gericht aan [verdachte], genummerd als DOC-028, pagina’s 376-388.
14.Een geschrift, zijnde de offerte van 10 maart 2021 [bedrijf 6] B.V., pagina’s 369 t/m 375 (gevoegd als bijlage bij DOC-028, zijnde een verslag van 8 mei 2023 van opsporingsambtenaren van de Belastingdienst omtrent het derdenonderzoek bij [bedrijf 6] B.V.).
15.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van 20 maart 2021 van ‘[e-mailadres]’ gericht aan [naam 1], genummerd als DOC-042, pagina’s 421 t/m 422.
16.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , genummerd als V-001-01, pagina 27 en 28.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , genummerd als V-001-01, pagina 28.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , genummerd als V-002-01, pagina’s 41 en 43.
19.Een geschrift, zijnde een nadeelberekening, genummerd als DOC-040, pagina 419.